Plan: | Harnaschpolder-Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1842.bp12HP01-va01 |
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Het bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m2.
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijk archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen (Hollandveen Laagpakket). In de noordwestelijke hoek van het plangebied bevond zich een duintop (Laagpakket van Zandvoort) die boven het natte veengebied uitstak. Vanwege deze relatief hoge en dus droge ligging vormde deze afzetting een aantrekkelijke woonlocatie tijdens de Steentijd (Vroege Prehistorie). In 2003 zijn hier de resten van een nederzetting uit het Midden-Neolithicum (c. 3500 cal BC) opgegraven.
Rond 300 v.Chr. werden er in het veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Deze afzettingen bevinden zich in de zuidelijke helft van het plangebied aan het oppervlak (figuur 6.4). Naast deze geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Ook deze afzettingen liggen binnen het plangebied aan het oppervlak, met name in de oostelijke helft. Ze bedekken ook het zojuist beschreven duin.
Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel nederzettingen als de bijbehorende verkavelingssystemen uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd zijn op verschillende locaties in en in de directe omgeving van het plangebied onderzocht.
Figuur 6.5 Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Midden-Delfland.
In het kader van de gebiedsontwikkeling van de Harnaschpolder heeft er vanaf eind jaren '90 grootschalige archeologisch onderzoek plaatsgevonden in zowel het Delftse als het Midden-Delflandse deel van de Harnaschpolder. Een groot deel van het onderhavige plangebied is dan ook al archeologisch onderzocht (figuur 6.5).
Er zijn archeologische bureaustudies uitgevoerd, inventariserende onderzoeken middels grondboringen en/of proefsleuven en er hebben enkele archeologische opgravingen plaatsgevonden. Er zijn resten uit verschillende perioden (Steentijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd) en van gevarieerde aard (nederzettingen, grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) aangetroffen. Hierbij is ook één terrein van hoge archeologische waarde onderzocht (AMK-terrein 10664), waarbij enkele verkavelingsgreppels zijn gedocumenteerd, maar de verwachte nederzetting uit de Romeinse tijd niet is aangetroffen.
Uit historisch kaartmateriaal (kaart van Kruikius, 1712) blijkt dat er tijdens de Nieuwe tijd op enkele plekken binnen het plangebied bewoning aanwezig was op de afzettingen van de Gantel Laag zie figuur 6.5). Het is mogelijk dat deze woonplekken voorgangers hadden tijdens de (Late) Middeleeuwen.
Figuur 6.6 Het reeds onderzochte gebied, de bekende archeologische terreinen, vindplaatsen en historische bebouwing in (de omgeving van) het plangebied.
Uit de ruimtelijke verspreiding van bekende archeologische vindplaatsen in (de omgeving van) Midden-Delfland, in combinatie met de bekende gegevens over de geologische ontwikkeling van het gebied, blijkt dat men door de eeuwen heen zoveel mogelijk woonde in de droge gebieden. De aanwezigheid van de relatief hooggelegen duintop van het Laagpakket van Zandvoort en de geulafzettingen van de Gantel Laag binnen het plangebied, betekent dat er een hoge kans bestaat op het aantreffen van nederzettingen uit de Prehistorie (m.n. Steentijd), Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd.
Op de dekafzettingen van de Gantel Laag kunnen voornamelijk zogenaamde off-site sporen worden aangetroffen, die samenhangen met de bewoning op de kreekruggen tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Het betreft bijvoorbeeld resten van verkavelingssystemen (sloten en greppels), duikers en grafvelden. Vanwege de aard en intensiteit van dergelijke resten geldt hiervoor een lagere verwachting.
Volgens de archeologische beleidskaart geldt in het uiterste noorden van het plangebied een zeer hoge archeologische verwachting (Figuur 6.6). Deze heeft betrekking op het voorkomen van nederzettingsresten uit het Neolithicum op het fossiele duin dat zich in de ondergrond bevindt. Daarnaast geldt voor een groot stuk in de zuidelijke helft van het plangebied een hoge verwachting. Deze verwachting heeft betrekking op de mogelijke aanwezigheid van nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd op de geulafzettingen van de Gantel Laag.
Figuur 6.7 Het plangebied geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van Midden-Delfland.
De middelhoge verwachting die in een deel van het plangebied geldt heeft betrekking op het voorkomen van off-site structuren uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd op de dekafzettingen van de Gantel Laag (ten zuiden van de rijksweg A4) en de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten vanaf het Neolithicum – Nieuwe tijd in het veengebied ten noorden van de A4.
De beleidskaart toont ook dat bepaalde delen van het plangebied geen archeologische verwachting hebben. Dit is te wijten aan de aanwezigheid van moderne bebouwing die grote invloed heeft gehad op de ondergrond: de rijksweg A4 en de Afvalwaterzuiveringsinstallatie Haagse Regio.
Zoals aangegeven en verbeeld op figuur 6.5 heeft er binnen het onderhavige plangebied de laatste jaren veel archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hierdoor is het kaartbeeld zoals weergegeven op figuur 6.6 verouderd en geldt er voor een veel groter gebied niet langer een archeologische verwachting.
Voor het deel van het bestemmingsplangebied waar nog geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden geldt dat de oppervlakte en bebouwing van het gebied het niet wenselijk maakt om vooruitlopend op het vaststellen van het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Voor dit gebied wordt de archeologische verwachting (en daarmee samenhangede medebestemming) gebaseerd op bureauonderzoek. Belangrijk hierbij is de reeds genoemde archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland.
Binnen het plangebied is sprake van een gedifferentieerde archeologische verwachting. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland worden aan deze verwachtingen grenzen gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones.
Zoals reeds aangegeven geldt er voor een groot deel van het plangebied geen archeologische verwachting meer, omdat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (al dan niet voorafgegaan door archeologisch veldonderzoek) hier geen archeologische resten meer aanwezig zullen zijn.
Binnen het plangebied dienen drie archeologische medebestemmingen te worden gehanteerd: Waarde – Archeologie I, II en III. Allen hebben een eigen vrijstellingsgrens. Wanneer bodemverstorende ingrepen deze vrijstellingsgrenzen overschrijden, dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
De zone 'Waarde – Archeologie I' omvat een zeer klein gebied in het uiterste noorden van het plangebied (Figuur 6.7). Dit gebiedje vormt onderdeel van een terrein van zeer hoge archeologische waarde (AMK-terrein 16190), waar bewoningssporen en grafvelden uit het Neolithicum en de Romeinse tijd kunnen voorkomen. Binnen deze zone zijn bodemingrepen tot 0 m2 en 30 cm –maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Voor deze zone wordt afgeweken van de wettelijk gestelde 100 m2 omdat de waarde van de eventueel aanwezige archeologische resten zeer hoog is en de aard van de resten dusdanig is dat kleine bodemingrepen hier al veel schade kunnen toebrengen. Bovendien kan een klein onderzoeksgebied hier al veel waardevolle informatie opleveren.
De zone 'Waarde – Archeologie II' omvat de hoge verwachtingszone die gekoppeld is aan de geulafzettingen van de Gantel Laag. In deze zone zijn bodemingrepen tot 50 m2 en 40 cm –maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Binnen deze zone wordt ook naar boven afgeweken van de wettelijk gestelde 100 m2, omdat de aard en dichtheid van de verwachte archeologische waarden dusdanig is dat kleine bodemingrepen al veel verstoring kunnen aanbrengen. Ook hier geldt weer dat een klein onderzoeksgebied veel waardevolle informatie kan opleveren.
De zone 'Waarde – Archeologie III' omvat de middelhoge verwachtingszone die is gekoppeld aan het veengbied ten noorden van de A4 en de dekafzettingen van de Gantel Laag ten zuiden van deze weg. In deze zone zijn bodemingrepen tot 100 m2 en 40 cm –maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Binnen deze zone wordt vastgehouden aan de wettelijk gestelde 100 m2, omdat deze wegens de aard en dichtheid van de verwachte archeologische waarden deze hier als passend wordt beschouwd.
Figuur 6.8 de gebieden waaraan de medebestemming archeologie wordt toegewezen. Bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden zijn vergunningplichtig.
In het onderhavig bestemmingsplan gebied geldt, als gevolg van ruimtelijke ontwikkeling in het verleden, voor een groot deel geen archeologische verwachting meer. Voor het resterende deel geldt dat de oppervlakte en bebouwing van het gebied het niet wenselijk en/of mogelijk maakt om vooruitlopend op het vaststellen van het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om een zorgvuldige omgang met archeologische waarden te waarborgen dient in het bestemmingsplan dan ook de medebestemming 'Waarde – Archeologie' te worden opgelegd aan een deel van het plangebied. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid.
Conform het gemeentelijk archeologiebeleid dienen er in dit bestemmingsplan 3 medebestemmingszones opgenomen te worden. Binnen de gebieden met een medebestemming is het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan bestemmingszone gekoppelde vrijstellingsgrens overschrijden, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.
Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.