HOOFDSTUK II
BESTEMMINGSREGELS
3.5
Wijzigingsbevoegdheid voor hoofd-aardgastransportleidingen
HOOFDSTUK II
BESTEMMINGSREGELS
Artikel 4 Bedrijf -
Gasontvangstation
6.3 Afwijken van
de bouwregels
7.3 Afwijken van
de bouwregels
7.4
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
8.3 Afwijken van
de bouwregels
8.4
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
9.3 Afwijken van
de bouwregels
9.4
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Artikel 10 Waarde –
Archeologie
10.3 Omgevingsvergunning
voor werken en werkzaamheden
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene
gebruiksregels
12.1 Verbod op gebruik
van gronden en gebouwen
Artikel 13 Algemene
aanduidingsregels
13.1 Gebiedsaanduiding
“geluidzone – weg”
Artikel 14 Algemene
afwijkingsregels
14.1
Afwijkingsbevoegdheid voor afmetingen en maten
14.2
Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken
Artikel 15 Algemene
wijzigingsregels
15.1 Algemene
wijzigingsregels
Artikel 16 Algemene
procedureregels
HOOFDSTUK IV
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
17.1 Overgangsrecht
bouwwerken
18.1 Vervangen
bestemmingsplannen
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan “Bedrijven Coldenhovelaan
2013” van de gemeente Midden-Delfland waarvoor deze planregels en de daarbij
behorende planverbeelding met legenda, het juridische normenkader vormen;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GML-bestand NL.IMRO.1842.bp12BG05-va01 met de bijbehorende regels en
bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of bepaalde figuur
waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld
ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft;
de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot
het bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels van het
bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder c. van de Wet
ruimtelijke ordening;
de aan een gebied toegekende waarde in verband
met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de
oude tijden;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen
gebouwen zijnde;
een onderneming gericht op het produceren,
bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verhuren, opslaan en/of
distribueren van goederen;
een gebouw ten diensten van de bedrijfsvoering
zoals ingevolge de bestemming toegestaan, hieronder niet begrepen een
bedrijfswoning en kassen;
het totale vloeroppervlak van bedrijven met
inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
Cluster aaneengesloten percelen bestemd voor
bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
het bevoegd gezag zoals bedoeld in artikel 2.4
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.15
bevoegdheid tot stellen van nadere eisen
de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot
het stellen van nadere eisen ten opzichte van in het bestemmingsplan omschreven
punten, als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder d., van de Wet ruimtelijke
ordening;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, het vernieuwen of het veranderen, en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
1.20
burgemeester en wethouders
het college van burgemeester en wethouders van
de gemeente Midden-Delfland;
de scheiding tussen twee onroerende zaken die
niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut,
dan wel louter kadastraal gescheiden zijn;
een bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
1.23
geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet
geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer;
groenschermen van opgaande beplanting,
bermbeplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik
welke beplanting in planologisch opzicht een ruimtelijk structurerend effect
hebben;
het midden van de rijbaan of bij gescheiden
rijbanen: het midden van de middenberm;
een gebouw dat door aard, constructie of
afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te
merken;
gebouw of een deel daarvan dat gebruikt wordt
voor de bedrijfsmatige verlening van diensten op administratief, financieel,
ontwerptechnisch, juridisch of andere daarmee gelijk te stellen gebied. Bij een
bedrijfsgebonden kantoor staat de dienstverlening ten dienst van en is verbonden
aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten. Bij een zelfstandig kantoor is dat
niet het geval;
1.28
kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten
objecten in de zin van artikel 1, lid 1, onder
a. en m., van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
voorzieningen, al dan niet als bouwwerk of
meerdere bij elkaar behorende bouwwerken, ten behoeve van telecommunicatie en de
gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van
openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes,
pompstations, gemalen en telefooncellen;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van
een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang
onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de
hoofdingang of in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende
afgewerkte maaiveld;
het grondgebied van de gemeente waarop het
bestemmingsplan betrekking heeft;
inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1,
van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.34
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
werk of werkzaamheden als bedoeld in artikel
3.3, aanhef onder a., van de Wet ruimtelijke ordening;
de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot
het wijzigen van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder
a., van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak;
gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van
de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
gemeten tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en
de buitenzijde van daken en dakkapellen;
gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt
van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6
de hoogte van een windturbine
gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken) as
van de windturbine;
bij het meten worden afstanden daar gemeten
waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.8
ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt
van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming:
Aanduidingen:
B
Bedrijf
(b≤3.1) bedrijven tot en met categorie 3.1
(nb) nutsbedrijf
(sb-dfc) specifieke vorm van bedrijf – defensie computercentrum
[sba-1] specifieke bouwaanduiding - 1
[sba-2] specifieke bouwaanduiding - 2
De voor Bedrijf (B) aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
een bedrijventerrein;
b.
wegen en paden;
c.
groenvoorzieningen;
d.
watergangen, waterpartijen, bruggen en (ondergrondse)
waterhuishoudkundige voorzieningen zoals duikers;
e.
ter plaatse van de functieaanduiding “bedrijven tot en met categorie 3.1“
(b≤3.1), bedrijven uit de categorie 1 t/m 3.1 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten,
f.
ter plaatse van de functieaanduiding “nutsbedrijf” (nb), uitsluitend één
nutsbedrijf;
g.
ter plaatse van de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf –
defensie computercentrum” (sb-dfc), uitsluiten het computercentrum van het
ministerie van Defensie;
Op deze gronden mogen ten behoeve van de
bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a.
bedrijfsgebouwen;
b.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c.
op gronden met de functieaanduiding “nutsbedrijf” (nb), industriële
buitenopstellingen.
en gelden de volgende bouwregels ten aanzien
van:
3.2.1
Bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken
a
bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden geplaatst;
b.
de maximale bouwhoogte bedraagt niet meer dan is aangegeven op de
planverbeelding;
c.
het maximale bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan is aangegeven op
de planverbeelding;
d.
indien op de planverbeelding geen bebouwingspercentage is weergegeven mag
het volledige bouwvlak worden bebouwd;
e.
de maximale goothoogte bedraagt niet meer dan is aangegeven op de
planverbeelding. Indien er op de planverbeelding geen maximale goothoogte is
aangegeven dan is de maximale goothoogte gelijk aan de maximale bouwhoogte;
f.
op gronden met de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - 1” [sba-1]
bedraagt de afstand van gebouwen tot de as van de weg ten minste 10 meter;
g.
op gronden met de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding -2” [sba-2]
bedraagt de maximale oppervlakte van de aan het bedrijf gerelateerde kantoren
2500 m²;
h.
bedrijfsgebouwen dienen in, dan wel op een afstand van 3 meter vanuit de
erfgrens gebouwd te worden.
3.2.2
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende regels:
a.
de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt 3
meter;
b.
op gronden met de functieaanduiding “nutsbedrijf” bedraagt de maximale
bouwhoogte van industriële buitenopstellingen, waaronder tijdelijke boortorens
30 meter.
Voor de gronden zoals bestemd in lid 3.1 van
dit artikel gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
a.
op de gronden met de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - 1”
[sba-1] mag per bedrijf ten hoogste 25% van het bedrijfsvloeroppervlak worden
benut ten behoeve van kantoren met een maximum van 500 m²;
b.
parkeren laden en lossen dient volledig plaats te vinden op eigen
terrein;
Tot een strijdig gebruik van de gronden en
bouwwerken wordt in ieder geval gerekend voor het gebruik voor:
c.
bewoning van bouwwerken;
d.
bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
e.
geluidzoneringsplichtige bedrijven;
f.
activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit
milieueffectrapportage 1994, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende
bijlage;
g.
showrooms;
h.
zelfstandige kantoren;
i.
detailhandel;
j.
horeca
k.
opslag van goederen buiten het bouwvlak zoals weergegeven op de
planverbeelding.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen
stellen met betrekking tot de situering van gebouwen en industriële
buitenopstellingen indien zulks gewenst is ter voorkoming van een zwaardere c.q.
ter verbetering van de milieubelasting op de in directe nabijheid gelegen
woningen.
3.5
Wijzigingsbevoegdheid voor hoofd-aardgastransportleidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het
bestemmingsplan, voor de gronden met de bestemming als bedoeld in lid 3.1
van dit artikel, te wijzigen door het toevoegen van de dubbelbestemming
Leiding-Gas om het aanbrengen van nieuwe hoofd-aardgastransportleidingen
mogelijke te maken, met dien verstande dat:
- Op de locatie in een
zone van 5 meter aan weerzijde van de leidingen, gemeten vanuit het hart van de
leiding, zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden;
- Er middels onderzoek
is aangetoond dat er geen milieuhygiënische bezwaren zijn voor het aanbrengen
van de leiding;
- Alvorens het ontwerp
wijzigingsplan terinzage gelegd wordt instemming van de leidingbeheerder is
verkregen.
Artikel 4
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming:
Functieaanduiding:
B-GOS Bedrijf - Gasontvangstation
De voor Bedrijf - Gasontvangstation (B - GOS)
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
b.
ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
c.
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden,
parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen
bedrijventerrein.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de
bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a.
gebouwen;
b.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
en gelden de volgende bouwregels ten aanzien
van:
4.2.1
gebouwen
c.
De bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 5 meter.
4.2.2
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende regels:
d.
de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt 3
meter;
e.
de maximale bouwhoogte van erfafscheiding bedraagt 3 meter.
Artikel 5
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming:
Functieaanduiding:
G
Groen
(-)
De voor “Groen” (G) aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
fietspaden en voetpaden;
c.
(hoofd-)watergangen, waterpartijen, bruggen en (ondergrondse)
waterhuishoudkundige voorzieningen zoals duikers;
d.
natuurvriendelijke oevers
e.
nutsvoorzieningen.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de
bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd en gelden
de volgende bouwregels:
a.
de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 3,50
meter.
Artikel 6
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming:
Functieaanduiding:
V
Verkeer
(-)
De voor “Verkeer” (V) aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
wegen en paden;
b.
fiets- en voetpaden;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
e.
straatmeubilair;
f.
nutsvoorzieningen;
g.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde die voor de wegenstructuur en de
geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers,
verkeersborden en duikers.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de
bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd en gelden
de volgende bouwregels:
a.
de maximale bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en
verkeersregulering bedraagt 7,00 meter;
b.
de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde,
bedraagt 3,00 meter.
6.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 voor de realisering
van geluidswerende voorzieningen.
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Dubbelbestemming:
Functieaanduiding:
L-G
Leiding – Gas
(-)
De voor “Leiding – Gas” (L-G) aangewezen
gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor
een gasleiding en voor de belemmeringenstrook van de gasleiding.
7.2.1
Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de
bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de
overige artikelen, prevaleert de bestemming “Leiding - Gas”.
7.2.2
Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.
7.2.3
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd.
7.2.4
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, geldt de bepaling dat de maximale hoogte 3,00 meter bedraagt.
7.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat in de
andere bestemming gebouwen worden gebouwd mits:
a.
de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en
geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende
leidingbeheerder.
7.4
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming “Leiding-Gas” zonder of in afwijking van een schriftelijke
omgevingsvergunning, verleend door burgemeester en wethouders, de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b.
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodem
verlagen, egaliseren, afgraven en ophogen;
c.
het aanbrengen van diep-wortelende beplantingen en/of bomen
d.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze
indrijven van voorwerpen;
e.
diepploegen;
f.
het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de
bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
g.
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van
reeds bestaande watergangen.
Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van
het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.4.3
Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.2
zijn slechts toelaatbaar mits;
a.
geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren
van de leiding;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende
leidingbeheerder.
Artikel 8
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Dubbelbestemming:
Functieaanduiding:
L-O
Leiding – Olie
(-)
De voor “Leiding – Olie” (L-O) aangewezen
gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor
een aardolieleiding en voor de beschermingszone van de aardolieleiding.
8.2.1
Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de
bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de
overige artikelen, prevaleert de bestemming “Leiding - Olie”.
8.2.2
Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.
8.2.3
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd.
8.2.4
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, geldt de bepaling dat de maximale hoogte 3,00 meter bedraagt.
8.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de
andere bestemming gebouwen worden gebouwd mits:
a.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren
van de leiding;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende
leidingbeheerder.
8.4
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
8.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming “Leiding-Olie” zonder of in afwijking van een schriftelijke
omgevingsvergunning, verleend door burgemeester en wethouders, de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b.
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodem
verlagen, egaliseren, afgraven en ophogen;
c.
het aanbrengen van diep-wortelende beplantingen en/of bomen
d.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze
indrijven van voorwerpen;
e.
diepploegen;
f.
het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de
bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
g.
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van
reeds bestaande watergangen.
8.4.2
Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 8.4.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van
het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.4.3
Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.4.2
zijn slechts toelaatbaar mits;
a.
geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren
van de leiding;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende
leidingbeheerder.
Artikel 9
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Dubbelbestemming:
Functieaanduiding:
L-CO2 Leiding – CO2
(-)
De voor “Leiding – CO2” (L-CO2) aangewezen
gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor
een CO2-leiding en voor de beschermingszone van de CO2-leiding.
9.2.1
Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de
bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de
overige artikelen, prevaleert de bestemming “Leiding – CO2”.
9.2.2
Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.
9.2.3
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd.
9.2.4
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, geldt de bepaling dat de maximale hoogte 3,00 meter bedraagt.
9.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 en toestaan dat in de
andere bestemming gebouwen worden gebouwd mits:
a.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren
van de leiding;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende
leidingbeheerder.
9.4
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
9.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming “Leiding-CO2” zonder of in afwijking van een schriftelijke
omgevingsvergunning, verleend door burgemeester en wethouders, de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b.
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodem
verlagen, egaliseren, afgraven en ophogen;
c.
het aanbrengen van diep-wortelende beplantingen en/of bomen
d.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze
indrijven van voorwerpen;
e.
diepploegen;
f.
het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de
bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
g.
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van
reeds bestaande watergangen.
9.4.2
Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van
het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.4.3
Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.4.2
zijn slechts toelaatbaar mits;
a.
geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren
van de leiding;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende
leidingbeheerder.
Artikel 10
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Dubbelbestemming:
Functieaanduiding:
WR-A Waarde – Archeologie
(-)
De voor “Waarde – Archeologie” (WA-A)
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en),
mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
10.2.1
Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de
bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het
bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming “Waarde –
Archeologie”.
10.2.2
Bouwen op de onderliggende bestemming
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van
de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
a.
voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt
verleend worden vastgesteld of er archeologische waarden worden verstoord. De
aanvrager dient contact op te nemen met de gemeentelijk archeoloog; deze geeft
aan of aanvullend archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of en zo
ja, in hoeverre, archeologische waarden worden verstoord.
b.
indien uit het in lid 10.2 onder a genoemde archeologische onderzoek
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd
gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
c.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
d.
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1,
onder h, van de Monumentenwet 1988;
e.
de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die
leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd
gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
f.
de verplichting als bedoeld in lid 10.2.2 onder a geldt niet voor
projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en een diepte
die kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
10.3
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
10.3.1
Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
uit te voeren:
a.
grondwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en diepte
dieper dan 40 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend het saneren, ophogen,
afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden,
alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren
en het aanleggen van drainage;
b.
het verlagen en verhogen van het waterpeil;
c.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden
verwijderd;
d.
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of
telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties
en apparatuur;
e.
het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen,
paden,
f.
parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
10.3.2
Uitzondering verbod
Het verbod als bedoeld in lid 10.3.1 is niet
van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of reeds in
uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan; en/of
b.
mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden; en/of
c.
archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht; en/of
d.
betrekking hebben op een project met een oppervlakte die kleiner is dan
50 m² en diepte die kleiner is dan 40 cm –maaiveld.
10.3.3
Voorwaarden omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in lid 10.3.1 wordt
slechts verleend, indien:
a.
door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
en
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het bevoegd gezag inzake
archeologie.
10.3.4
Archeologisch onderzoek
Alvorens een vergunning als bedoeld in lid
10.3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager contact op worden genomen met de
gemeentelijk archeoloog of aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is op
grond waarvan door het bevoegd gezag kan worden vastgesteld of en zo ja, in
hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
10.3.5
Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid
10.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van
de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1 kunnen worden verstoord,
verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1,
onder h, van de Monumentenwet 1988;
c.
de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die
leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd
gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming
“Waarde - Archeologie” ter plaatse
geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch
onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg
is aangetoond, dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten
zijn.
Artikel 11
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij
het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12
12.1 Verbod op
gebruik van gronden en gebouwen
12.1.1 Strijdig gebruik van gronden
en bouwwerken
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel
7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1.
onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt tenminste als
bedoeld verstaan het gebruik van de gronden en/of bouwwerken:
a.
als opslagplaats voor bagger- en grondspecie;
b.
als opslagplaats voor materialen, al dan niet voor gebruik geschikte
werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen,
afval, puin, grind, vloeibare afvalstoffen of brandstoffen;
c.
als opslagplaats van gebruiksklare of onklare voer- en/of vaartuigen
en/of onderdelen daarvan;
d.
als opslagplaats voor bedrijf gerelateerde goederen en/of materialen vóór
de voorgevelrooilijn;
e.
als opslagplaats voor bedrijf gerelateerde goederen en/of materialen
achter de voorgevelrooilijn, hoger dan 4,00 meter;
f.
als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en
verblijfsmiddelen;
g.
voor privégebruik van gronden met de bestemming glastuinbouw wanneer dit
gebruik van gronden betreft die groter zijn dan 1.000 m2, te meten
aansluitend aan de bedrijfswoning en inclusief de (sier)tuin, het erf en de
bijgebouwen;
h.
voor opslag ten behoeve van privédoeleinden anders dan op gronden met de
bestemming Wonen;
i.
het niet-hobbymatig houden van paarden;
j.
woningen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen voor beroeps-
of bedrijfsmatige werk en/of opslagruimte, met uitzondering van een
aan-huis-gebonden beroep;
k.
bouwwerken voor/als seksinrichting.
12.1.2
Uitzonderingen
Dit verbod geldt niet voor:
a.
vormen van gebruik als bedoeld onder 12.1.1 van dit artikel, die
verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de
doeleindenomschrijving en/of de overige planregels mag worden gebruikt;
b.
het opslaan van bouwmaterialen, puin en bagger- en grondspecie in verband
met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
c.
het uitoefenen van detailhandel, voor zover dit een normaal en
ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, het alleen
de verkoop betreft van op het perceel geteelde producten en waarbij het aldus
gegenereerde financiële resultaat niet meer dan 10% van het totale
bedrijfsresultaat uitmaakt;
d.
het opwekken van energie voor derden, voor zover dit een normaal en
ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsvoering, waarbij het
aldus gegenereerde financiële resultaat ondergeschikt is binnen het totale
bedrijfsresultaat;
e.
het hobbymatig houden van paarden;
f.
het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een
vergunning kan worden verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening
van de gemeente Midden-Delfland;
g.
het gebruik van niet-bebouwde grond voor standaardplaatsen waarvoor een
vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de
gemeente Midden-Delfland.
Artikel 13
13.1
Gebiedsaanduiding “geluidzone – weg”
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding
“geluidzone – weg” mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten, als bedoeld in
de Wet geluidhinder, worden gebouwd.
13.1.2
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af
te wijken van het bepaalde in 13.1.1 mits middels akoestisch onderzoek is
aangetoond dat de bouw van geluidsgevoelige objecten mogelijk is, dan wel een
besluit hogere grenswaarden van toepassing is op het betreffende gebied.
Artikel 14
14.1
Afwijkingsbevoegdheid voor afmetingen en maten
Burgemeester en wethouders kunnen bij
omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor
afwijkingen van voorgeschreven afmetingen en maten, waaronder percentages, met
ten hoogste 10 %.
14.2
Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning
afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor:
a.
het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een
goothoogte van het hoogste 3,00 meter ten behoeve van openbare nutsbedrijven of
voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes, mits de inhoud
van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m3, zoals
transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en
meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor
verkeersdiensten;
b.
geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van
de ligging en de vorm van bestemmingsvlakken indien bij de definitieve uitmeting
blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein
slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt
afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2,00 meter mogen
bedragen;
c.
afwijkingen van het bestemmingsplan ten einde de uitvoering van een
bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in
verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het
bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard
blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
d.
het afwijken van deze planregels ten behoeve van het bouwen van
zonnecollectoren, beeldende kunstwerken, riooloverstortkelders, boven- en
ondergrondse containerruimten, en informatie- en reclameborden.
Van de regels mag slechts worden afgeweken,
indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of van worden gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden, zoals bepaald in dit bestemmingsplan, van aangrenzende
gronden en bouwwerken en in de polder tot minimaal 0,60 meter en in de boezem
tot minimaal 0,35 meter boven het aanliggende waterpeil waterdicht wordt
gebouwd.
Artikel 15
15.1 Algemene
wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in
het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
a.
overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor
een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor
zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3,00 meter en het
bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b.
overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van
wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast,
indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De
overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3,00 meter en het
bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
c.
het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische
ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
d.
het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij
verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke
regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden
gewijzigd;
e.
de stimulering van milieuvriendelijke en duurzame energiewinning in
grond, water en lucht.
Artikel 16
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid,
die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de
procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van
toepassing.
Bij toepassing van de nadere eisen regeling,
die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in
acht genomen:
b.
burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging
van tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de
gemeente worden verspreid, of op de gebruikelijke wijze bekend;
c.
de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen
van zienswijzen;
d.
gedurende de onder 16.2a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij
burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het
ontwerpbesluit.
Artikel 17
17.1 Overgangsrecht
bouwwerken
een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard
en omvang niet wordt vergroot:
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd
of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
c.
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning
verlenen om af te wijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de
inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%;
d.
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar
bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
b.
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
het bepaalde in 17.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en
omvang wordt verkleind.
c.
indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 17.2a, na het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d.
het bepaalde onder 17.2a, is niet van toepassing op het gebruik, dat
reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsregels van dat plan.
Voor zover toepassing van het overgangsrecht
gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer
natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende
bestemmingsplan, kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van
die persoon of personen van het overgangsrecht met omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 18
18.1 Vervangen
bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt in zijn geheel of
gedeeltelijk de volgende bestemmingsplannen op de dag dat het bestemmingsplan
van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8, lid 5, van de Wet ruimtelijke
ordening:
- het bestemmingsplan “Oude
Campspolder-Zuid” zoals door de raad van de voormalige gemeente Maasland is
vastgesteld op 20 juli 1999 en door gedeputeerde staten van de provincie
Zuid-Holland is goedgekeurd op 7 maart 2000 ; en
-
het uitwerkingsplan “Oude Campspolder-Zuid” zoals door burgemeester en
wethouders van de voormalige gemeente Maasland is vastgesteld op 2 maart 2004 en
door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland is goedgekeurd op 7 juni
2004.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van
het bestemmingsplan “Bedrijven Coldenhovelaan 2013”. |
||