Konijnenburg Groep

Bestemmingsplan Kust 1e partiële herziening

Status: vaststelling
Datum: 16 december 2014
imro: NL.IMRO.1783.abp00000029-vast

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Kust; eerste partiële herziening” met identificatienummer NL.IMRO.1783.abp00000029 van de gemeente Westland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch deskundige

de archeologisch deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor door burgemeester en wethouders in de plaats gestelde deskundige;

1.6 archeologisch onderzoek

het doen van opgravingen met als doel het opsporen of onderzoeken van archeologische monumenten als bedoeld in artikel 1, onder c., van de Monumentenwet 1988;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.8 bedrijfswoning

een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel, waarvan huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegdheden

afwijkingsbevoegdheid:
de bevoegdheid volgens dit plan tot het bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder c., van de Wet ruimtelijke ordening;

bevoegdheid tot stellen van nadere eisen:
de bevoegdheid volgens dit plan van burgemeester en wethouders tot het stellen van nadere eisen ten opzichte van in het plan omschreven punten, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder d., van de Wet ruimtelijke ordening;

burgemeester en wethouders:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland;

wijzigingsbevoegdheid: de bevoegdheid volgens dit plan van burgemeester en wethouders tot het wijzigen van het plan, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder a., van de Wet ruimtelijke ordening;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;

1.18 bouwvlakpercentage

het maximale percentage van de oppervlakte van een bouwvlak dat volgens de regels mag worden bebouwd;

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 boveninsteek sloot

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;

1.21 duinfietspad

een fietspad door het Natura 2000-gebied “Solleveld & Kapittelduinen” welk natuurgebied deel uitmaakt van dit plan;

1.22 explosieven, ondergrondse conventionele –

explosieven in de grond afkomstig vanuit de Tweede Wereldoorlog als bedoeld in de met ingang van 1 juni 2009 in werking getreden circulaire van de minister van Defensie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake, onder meer, de opsporing en ruiming van die explosieven (Staatscourant 2009, nr. 17961);

1.23 functieaanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf);

1.27 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan die uitsluitend dient voor het recreatief gebruik door de recreant en die niet gebruikt mag worden als recreatiewoning in de zin van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.30 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.31 recreatiebedrijf

een bedrijf dat uitsluitend het bedrijfsmatig aanbieden van dagrecreatie of verblijfsrecreatie of beide, met de daartoe gerichte recreatievoorzieningen, als oogmerk heeft, zoals in de vorm van een camping of een bungalowpark;

1.32 recreatief bedrijfsgebouw

een hoofdgebouw ten behoeve van de uitoefening van het recreatiebedrijf;

1.33 recreatieterrein

de gronden behorende bij het recreatiebedrijf waarop in dit plan uitsluitend kampeer-middelen mogen worden geplaatst en geen recreatieverblijven;

1.34 recreatieverblijf

een gebouw dat blijkens zijn aard en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als verblijfsruimte ten behoeve van verblijfsrecreatie (recreatiewoning, vakantiehuisje e.d.) en dat niet als hoofdverblijf dient voor welke gebruiker dan ook van dat gebouw;

1.35 strand

de zandstrook tussen de duinvoet enerzijds en de hoogwaterlijn van de zee anderzijds;

1.36 strandhuisje

een klein gebouw dat uitsluitend op het strand wordt geplaatst ten behoeve van strandrecreatie in de vorm van opberghokje of kleedhokje, en dat gedurende het toeristisch seizoen op het strand mag zijn geplaatst binnen een door een op de planverbeelding aangeduide zone van het strand en dat wordt aangemerkt als seizoensgebonden bouwwerk in de zin van artikel 2.24, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.37 strandpaviljoen

een horecabedrijf in de vorm van een strandpaviljoen dat uitsluitend op het strand wordt geplaatst ten behoeve van strandrecreatie, en dat gedurende het toeristisch seizoen op het strand mag zijn geplaatst binnen een door een op de planverbeelding aangeduide zone van het strand en dat wordt aangemerkt als seizoensgebonden bouwwerk in de zin van artikel 2.24, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.38 toeristisch seizoen

het seizoen voor het bedrijfsmatig voorzien van recreatiemogelijkheden op het strand dat qua duur en data wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Westland;

1.39 zeewering

de primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet voor zover gelegen op het kustfundament als bedoeld in artikel 2.3.1 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.


Artikel 3 Natuur - Ecologische verbindingszone

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen

De voor “Natuur – Ecologische verbindingszone” (N-EVZ) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur in de vorm van land en water met inbegrip van de zich daarin bevindende flora en fauna;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële natuurlijke waarden;
  3. het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële cultuurhistorische waarden;
  4. natuurbescherming;
  5. bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële natuurlijke waarden nodig zijn;
  6. voorzieningen ten behoeve het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële natuurlijke waarden, zoals:
    • wegen en paden;
    • water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  7. het gebruik van de zee voor professionele scheepvaart en visserij;
  8. de plaatsing van overige bouwwerken ten behoeve van de scheepvaartgeleiding;
  9. de waterhuishouding;
  10. de waterstaatkundige versterking van de zeewering indien en voor zover de regels van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” voor dat doel niet toereikend mochten blijken.

3.1.2 Specifiek

Onder de in onderdeel 3.1.1 genoemde bestemming zijn uitsluitend tijdens het toeristisch seizoen en onder de voorwaarde dat de natuurlijke waarden niet worden aangetast, toegestaan:
  1. het recreëren op het strand en in de zee zonder dat er recreatieterreinen mogelijk zijn en zonder dat kampeermiddelen of recreatieverblijven kunnen worden geplaatst;
  2. op de gronden met functieaanduiding (sn-str) de volgende recreatievoorzieningen voor het recreëren op het strand en in de zee:
    • strandpaviljoens waarin een seizoengebonden horecabedrijf horeca-activiteiten uitoefent die gelijk zijn aan de activiteiten als toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de Staat van horeca-activiteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
    • strandhuisjes;
    • EHBO-posten en toiletcabines;
    • bouwwerken voor de uitoefening van sportactiviteiten door een zeilvereniging en twee surfverenigingen;
    • de plaatsing van uitkijktorens voor de strandwacht die uitsluitend op het strand mogen zijn geplaatst.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
  1. voor de bouwwerken op de gronden met functieaanduiding (sn-str) gelden de volgende regels:
    • er mogen maximaal 2 strandpaviljoens worden geplaatst;
    • er mogen maximaal 25 strandhuisjes worden geplaatst;
    • het maximale bruto-vloeroppervlak van een strandpaviljoen bedraagt 450 m2, exclusief terras en inclusief bijbehorende bouwwerken zoals overkappingen;
    • het maximale bruto-vloeroppervlak van een terras bij een strandpaviljoen bedraagt 300 m2;
    • het maximale bruto-vloeroppervlak van een strandhuisje bedraagt 6 m2, en wel in de verhouding lengte/breedte van 3:2;
    • een strandhuisje moet zodanig zijn geplaatst dat de voorzijde van het strandhuisje is gericht naar de zee en het strandhuisje in één lijn staat met de overige strandhuisjes ter plaatse;
    • de minimale afstand van de gebouwen tot aan de voet van de duin bedraagt 7 meter;
  2. op de overige gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  3. de maximale goothoogte of bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken bedraagt:
  4. Bouwwerk: Bouwhoogte
    Strandpaviljoen

    strandhuisjes

    uitkijktoren strandwacht

    bouwwerken scheepvaartgeleiding

    andere overige bouwwerken
    6 meter

    3 meter

    6 meter

    5 meter

    1 meter

  5. voor de overige maten gelden de algemene bouwregels als gegeven in artikel 10, onderdeel 10.4, van deze regels.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, onder de voorwaarde dat de natuurlijke waarden niet worden aangetast, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de situering van een strandpaviljoen op het strand op de gronden met functieaanduiding “specifieke vorm van natuur – strandpaviljoens” (sn-str) ten opzichte van de duinrand met het oog op het behoud van de zeewering;
  2. het maximale aantal strandhuisjes op de gronden met functieaanduiding “specifieke vorm van natuur – strandpaviljoens” (sn-str) door dit aantal nader vast te stellen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen ten behoeve van de waterstaatkundige versterking van de zeewering indien en voor zover de regels van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” voor dat doel niet toereikend mochten blijken.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor het vrij kamperen, tenzij dit op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening in het algemeen of op daarvoor aangewezen plaatsen wel is toegestaan.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, het bodemverlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  7. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodem-schatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  8. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  9. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  10. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.

3.6.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die betrekking hebben op:
  1. de werken en werkzaamheden die nodig zijn voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering;
  2. het normale onderhoud noodzakelijk in verband met het beheer;
  3. de voltooiing van werken die bij het van kracht worden van dit plan reeds bestonden of in uitvoering waren genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning, waaronder mede worden verstaan:
    • het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
    • het onderhoud en het herstel dan wel het aanpassen van bestaande oeverbeschoeiingen, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
    • de werken en werkzaamheden die strekken tot het behoud of het herstel van de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de bestemming wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

3.6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld onder 3.6.1 wordt verleend onder de voorwaarde, dat aan de natuurdeskundige van de gemeente Westland of aan de beheerder van het gebied met natuurlijke waarden vooraf schriftelijk advies is gevraagd, en wel in het bijzonder over de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, en over de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.


Artikel 4 Natuur - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemeen

De voor “Natuur – Natuur” (N-N) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur in de vorm van land en water met inbegrip van de zich daarin bevindende flora en fauna;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële natuurlijke waarden;
  3. het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële cultuurhistorische waarden;
  4. de natuurbescherming;
  5. overige bouwwerken die voor het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële natuurlijke waarden nodig zijn;
  6. voorzieningen ten behoeve het behoud, het herstel en de versterking van de actuele en potentiële natuurlijke waarden, zoals:
    • wegen en paden;
    • water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  7. de plaatsing van overige bouwwerken ten behoeve van de scheepvaartgeleiding;
  8. de waterhuishouding;
  9. de waterstaatkundige versterking van de zeewering indien en voor zover de regels van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” voor dat doel niet toereikend mochten blijken.

4.1.2 Specifiek

Onder de in onderdeel 4.1.1 genoemde bestemming is onder de voorwaarde dat de natuurlijke waarden niet worden aangetast, toegestaan:
  1. op gronden met functieaanduiding “opslag” een opslagterrein;
  2. op gronden met functieaanduiding “specifieke vorm van natuur – fietspad” (sn-fpd) een openbaar duinfietspad;
  3. op gronden met de functieaanduiding “specifieke vorm van natuur – wandelpad” (sn-wpd) een wandelpad;
  4. op gronden met de functieaanduiding “specifieke vorm van natuur – ruiterpad” (sn-rpd) een ruiterpad;
  5. op gronden met de functieaanduiding “specifieke vorm van natuur – molenslag” (sn-mol) een gebied voor de inrichting van een natuurgebied met één onverhard wandelpad.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
  1. op de gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  2. de maximale goothoogte of bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken bedraagt:
  3. Bouwwerk: Bouwhoogte
    bouwwerken scheepvaartgeleiding

    andere overige bouwwerken
    5 meter

    1 meter

  4. voor de overige maten gelden de algemene bouwregels als gegeven in artikel 10, onderdeel 10.4, van deze regels.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen ten behoeve van de waterstaatkundige versterking van de zeewering indien en voor zover de regels van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” voor dat doel niet toereikend mochten blijken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor het vrij kamperen, tenzij dit op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening in het algemeen of op daarvoor aangewezen plaatsen wel is toegestaan.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, het bodemverlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  7. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodem-schatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  8. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  9. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  10. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.

4.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die betrekking hebben op:
  1. de werken en werkzaamheden die nodig zijn voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering;
  2. het normale onderhoud noodzakelijk in verband met het beheer;
  3. de voltooiing van werken die bij het van kracht worden van dit plan reeds bestonden of in uitvoering waren genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning, waaronder mede worden verstaan:
    • het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
    • het onderhoud en het herstel dan wel het aanpassen van bestaande oeverbeschoeiingen, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
    • de werken en werkzaamheden die strekken tot het behoud of het herstel van de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden.

4.5.3 Uitzonderingen ten behoeve van waterwinning

Het verbod als bedoeld in 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die plaatsvinden op het terrein met de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-waterwingebied’ en betrekking hebben op:
  1. schoonspuiten van winningen (leidingen, diepe en ondiepe putten, drains;
  2. schoonpompen en regenereren van peilbuizen (1x per 5 jaar);
  3. onderhoud aan vacuüm- en dompelpompen;
  4. onderhoud aan elektronische installaties;
  5. herstelwerkzaamheden bij buisbreuken in transportleidingen;
  6. herstelwerkzaamheden bij verstoppingen van putten en drains;
  7. onderhoud afsluiters transportleidingen;
  8. stuifvrij houden van putten;
  9. vrijmaken van putten/infrastructuur waterwinning door maaien en verwijderen van struiken en houtige opslag.

4.5.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de bestemming wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

4.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld onder 4.5.1 wordt verleend onder de voorwaarde, dat aan de natuurdeskundige van de gemeente Westland of aan de beheerder van het gebied met natuurlijke waarden vooraf schriftelijk advies is gevraagd, en wel in het bijzonder over de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, en over de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.


Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding – Gas" (L-G) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. ten behoeve van de in onderdeel 5.1 genoemde bestemming mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van hoog-opgaande en/of diepgewortelde beplantingen en bomen;
  3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  5. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  6. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

5.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in onderdeel 5.3;
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

5.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de dubbelbestemming wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

5.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in onderdeel 5.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingexploitant.


Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding – Water" (L-W) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor een hoofdtransport-waterleiding en de bij deze leiding behorende beschermingszone, en specifiek voor:
  1. de bescherming van de waterleiding;
  2. het onderhoud van de waterleiding;
  3. de bescherming van mensen en bouwwerken in de directe nabijheid van de waterleiding.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken, mits deze voor het onderhoud of het herstel van de waterleiding nodig zijn en een maximale bouwhoogte van 5 meter hebben.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Op of in de gronden mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.3 door het toestaan van het bouwen volgens de onderliggende bestemming of bestemmingen binnen de beschermingszone als gegeven met deze dubbelbestemming, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterleiding.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  2. het beplanten van gronden met diep-wortelende of hoog-opgaande beplanting;
  3. het verlagen van de bodem;
  4. het afgraven of ophogen van de grond;
  5. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  6. diepploegen.

6.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 6.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die betrekking hebben op:
  1. het normale onderhoud dat noodzakelijk is voor het beheer of de voltooiing van de werken die bij het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen aanlegvergunning;
  2. het normale spit- en ploegwerk, daaronder niet begrepen diepploegen en spitwerk ten behoeve van de aanleg van drainagewerken;
  3. de werkzaamheden die vallen onder het aanlegverbod voor zover deze, gelet op de diepte of hoogte van de ligging van de leidingen, van ondergeschikte betekenis moeten worden geacht.

6.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de dubbelbestemming wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

6.5.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld onder 6.5.1 wordt verleend onder de voorwaarde, dat aan de beheerder van de waterleiding vooraf schriftelijk advies is gevraagd, en wel in het bijzonder over de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, en over de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.


Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde – Archeologie" (WA-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Bouwen volgens de dubbelbestemming

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in onderdeel 7.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.

7.2.2 Bouwen volgens onderliggende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a. en b. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij onderdeel 7.2 in acht is genomen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

7.3.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

7.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld onder 7.3.1 wordt verleend onder de voorwaarde dat:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, worden door de activiteiten niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.



Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat – Waterkering" (WS-WK) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken en specifiek voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering. 8.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die:
  1. voor het behoud en het onderhoud van de waterkering nodig zijn;
  2. voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering nodig zijn;
  3. een maximale bouwhoogte van 3 meter hebben;
  4. voor het overige voldoen aan de aanduidingen op de planverbeelding en de algemene bouwregels als gegeven in artikel 10, onderdeel 10.4, van deze regels.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Op of in de gronden mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 door het toestaan van het bouwen volgens de onderliggende bestemming of bestemmingen binnen de beschermingszone als gegeven met deze dubbelbestemming, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, het bodem verlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  7. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  8. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  9. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  10. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.

8.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die betrekking hebben op:
  1. de werken en werkzaamheden die nodig zijn voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering;
  2. het normale onderhoud noodzakelijk in verband met het beheer;
  3. de voltooiing van werken die bij het van kracht worden van dit plan reeds bestonden of in uitvoering waren genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning, waaronder mede worden verstaan:
    • het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
    • het onderhoud en het herstel dan wel het aanpassen van bestaande oeverbeschoeiingen, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
    • de werken en werkzaamheden die strekken tot het behoud of het herstel van de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden.

8.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de dubbelbestemming wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

8.5.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld onder 8.5.1 wordt verleend onder de voorwaarde, dat aan het Hoogheemraadschap van Delfland vooraf schriftelijk advies is gevraagd, en wel in het bijzonder over de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, en over de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.


Artikel 9 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bebouwingspercentage op planverbeelding

10.1.1 Bebouwingspercentage

Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage geeft aan, hoeveel procent van het oppervlak van dat bouwperceel maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

10.1.2 Bouwvlakken zonder percentage

De op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken waarin geen percentages zijn geplaatst mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald.

10.1.3 Overige bouwwerken

Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage heeft geen betrekking op overige bouwwerken.

10.2 Hoogteaanduiding op planverbeelding

10.2.1 Maximale hoogte

De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- dan wel bouwhoogte van gebouwen in meters aan.

10.2.2 Geen hoogteaanduiding

Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- dan wel bouwhoogte het bepaalde in Hoofdstuk II van deze regels.

10.3 Overschrijding van hoogteaanduiding op planverbeelding

10.3.1 Ondergeschikte bouwdelen

De onder 10.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in onderdeel 10.4 en door schoorstenen, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt, tenzij in Hoofdstuk II van deze regels anders is bepaald.

10.3.2 Overschrijding voortvloeiende uit wet of normaal onderhoud

De in artikel 10.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door liftkokers, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt, tenzij in Hoofdstuk II van deze regels anders is bepaald.

10.4 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van overige bouwwerken gelden de volgende maten, tenzij in Hoofdstuk II van deze regels anders is bepaald:
Bouwwerk: Bouwhoogte
erfafscheidingen:
  • tussen voorgevelrooilijne en openbare weg
  • elders

overkappingen
straatmeubilair
lichtmasten
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes
vlaggenmasten
andere overige bouwwerken

  • 1 meter
  • 2 meter

3 meter
3 meter
20 meter
5 meter

6 meter
2 meter

10.5 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  4. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  5. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen;
  6. hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  7. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

10.6 Ondergrondse bouwwerken

Voor ondergrondse bouwwerken geldt dat:
  1. de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken zijn;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a. ondergrondse ruimten slechts mogen worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

10.7 Parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit het Westland Verkeers en vervoerplan 2005 toegepast.

10.8 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
  1. maatvoering achterzijde:
    • de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
    • de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter;
  2. maatvoering voorzijde:
    • de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    • de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
    • de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter.

10.9 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.

10.10 Minimale afstand tot hoofdwatergang

10.10.1 Minimale afstand tot bouwwerken

Onverminderd het bepaalde in de bestemmingsregels, dient de afstand tussen gebouwen en andere bouwwerken enerzijds en de boveninsteek van de als overige aanduiding op de planverbeelding opgenomen hoofdwatergang, ten minste 4 meter te bedragen.

10.10.2 Afwijken van bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.10.1 teneinde de voorgeschreven afstandsmaat tot de hoofdwatergang te verkleinen indien dit noodzakelijk is, mits vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.


Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, lid 1 onder c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van de-monteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kam-peermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-be-bouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.



Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie”

12.1.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – industrie” zijn de gronden primair bestemd voor bescherming van de mens tegen schadelijke geluidhinder, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, afkomstig van een industriegebied.

12.1.2 Bouwregels voor bescherming tegen geluidhinder

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan of beperken van de geluidhinder nodig zijn en waarvoor de maximale maten zijn gegeven in artikel 10, onder deel 10.4, van deze regels.

12.1.3 Bouwregels volgens onderliggende bestemming

Op of in de gronden mogen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten, mits deze de geluidhinder bouwtechnisch niet versterken en mits deze voldoende tegen de geluidhinder volgens de normen van de Wet geluidhinder zijn beschermd.

12.2 Gebiedsaanduiding “milieuzone – waterwingebied”

12.2.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding “milieuzone – waterwingebied” mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor de waterwinning en de bescherming van de gronden met het oog op waterwinning nodig zijn.

12.2.2 Bouwregels

Voor de bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 4,00 meter en gelden de algemene bouwregels als gegeven in artikel 10, onderdeel 10.4, van deze regels.

12.2.3 Afwijken van bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.2.2 voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering indien en voor zover de regels van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” voor dat doel niet toereikend mochten blijken.

12.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, het bodemverlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  7. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten;
  8. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  9. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  10. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.
Voor het overige zijn leden 8.5.2 tot en met 8.5.4 van Artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

12.3 Gebiedsaanduiding “veiligheidszone – munitie”

12.3.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – munitie” zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming van mens en dier tegen ontploffingsgevaar of brandgevaar vanwege de waarschijnlijke aanwezigheid van ondergrondse conventionele explosieven afkomstig van de Tweede Wereldoorlog.

12.3.2 Bouwregels voor bescherming tegen gevaar

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan van het gevaar, als bedoeld onder 12.3.1, nodig zijn, die een maximale bouwhoogte van 3 meter hebben en waarvoor voor het overige de algemene bouwregels gelden als gegeven in artikel 10, onderdeel 10.4, van deze regels.

12.3.3 Specifieke gebruiksregels

Op of in de gronden mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten, die als beperkt kwetsbare objecten of kwetsbare objecten moeten worden beschouwd in de zin van artikel 1, onder a. en l., van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

12.3.4 Afwijken van gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.3.3 voor het oprichten van genoemde bouwwerken volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen, mits aangetoond wordt dat deze objecten voldoen aan de normen van plaatsgebonden risico en groepsrisico op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

12.4 Gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – duin”

12.4.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – duin” zijn de gronden primair bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken en specifiek voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering.

12.4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die:
  1. voor het behoud en het onderhoud van de waterkering nodig zijn;
  2. voor de waterstaatkundige versterking van de zeewering nodig zijn;
  3. een maximale bouwhoogte van 3 meter hebben;
  4. voor het overige voldoen aan de aanduidingen op de planverbeelding en de algemene bouwregels als gegeven in artikel 10, onderdeel 10.4, van deze regels.

12.4.3 Specifieke gebruiksregels

Op of in de gronden mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten.

12.4.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in onderdeel 12.4.3 door het toestaan van het bouwen volgens de onderliggende bestemming of bestemmingen binnen de beschermingszone als gegeven met deze dubbelbestemming, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

12.4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, het bodem verlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  7. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  8. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  9. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  10. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.
Voor het overige zijn leden 8.5.2 tot en met 8.5.4 van Artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

12.5 Gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop”

12.5.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” zijn de gronden primair bestemd voor de instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.

12.5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rusten, mits de hoogte van die bouwwerken, met uitzondering van erfscheidingen, niet meer bedraagt dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (een verbeelding van deze regel is gegeven in Bijlage 2 van deze regels).

12.5.3 Afwijken van bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.8.2 voor het oprichten van bouwwerken met een grotere hoogte dan bedoeld in 12.8.2, en wel in die situaties waarin geen belangrijke zichtlijnen aanwezig zijn en/of vrije windvang reeds beperkt is, mits het zicht en/of vrije windvang niet verder worden beperkt en onder de volgende voorwaarden:
  1. alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders ambtelijk schriftelijk advies in bij het bureau Cultuur van de provincie Zuid-Holland;
  2. indien omtrent de vergunning negatief advies is uitgebracht, wordt de vergunning niet anders verleend dan nadat gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland schriftelijk hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

12.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de gronden te beplanten met hoog opgaande beplanting die hoger is dan 1/30 van de afstand tussen de beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek, en onder de volgende voorwaarden:
  1. alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders ambtelijk schriftelijk advies in bij het bureau Cultuur van de provincie Zuid-Holland;
  2. de werken of werkzaamheden die onder het verbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang dat met de gebiedsaanduiding wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.



Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd – tenzij op grond van Hoofdstuk II van deze regels reeds kan worden afgeweken – met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%, waarbij het hierbij primair moet gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 meter ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. het bouwen van straatmeubilair of andere overige bouwwerken die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  4. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 meter mogen bedragen;
  5. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  6. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een uit technisch oogpunt of uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen.

13.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels als bedoeld onder 13.1 wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.


Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid voor versterking zeewering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen voor de gronden met bestemming “Natuur – Ecologische verbindingszone” en bestemming “Natuur – Natuur” door voor deze gronden over de daarop liggende bestemming de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” te leggen met het oog op de waterstaatkundige versterking van de zeewering, en wel onder de volgende voorwaarden:
  1. met de planwijziging mogen de waarden van het plangebied, zoals beschermd met de bestemming “Natuur – Ecologische verbindingszone” en de gebiedsaanduiding “milieuzone – waterwingebied”, niet worden aangetast;
  2. voor de planwijziging wordt het onderzoek verricht dat is geboden op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, onder b. en d., van het Besluit ruimtelijke ordening en moeten de resultaten van dat onderzoek zodanig zijn dat de planwijziging tenminste op verantwoorde milieutechnische en ecologische wijze kan plaatsvinden.



Artikel 15 Algemene proceduregels

15.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure van toepassing als voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

15.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure van toepassing als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht.

15.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, gelden de volgende procedureregels:
  1. burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het stellen van nadere eisen tevoren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  2. het ontwerp van het besluit tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende een termijn van twee weken voor een ieder op het gemeentekantoor ter inzage;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en mondeling een zienswijze in te dienen over het ontwerp van het besluit;
  4. indien over het ontwerp van het besluit een of meer zienswijzen zijn ingediend, dan wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders stellen de indieners van de zienswijzen in kennis van hun besluit.



Artikel 16 Overige regels

16.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening van de gemeente Westland zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:
  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
  2. brandblusvoorzieningen;
  3. brandweeringang;
  4. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  5. de ruimte tussen bouwwerken;
  6. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

16.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.


Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwen

17.1.1 Geoorloofd afwijkend bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

17.1.2 Reeds afwijkend bouwen volgens voorheen geldend bestemmingsplan

Onderdeel 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

17.1.3 Afwijken van overgangsrecht bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van onderdeel 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onderdeel 17.1.1 met maximaal 10 %. 17.2 Overgangsrecht gebruik

17.2.1 Geoorloofd afwijkend gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2.2 Verbod

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld onder 17.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3 Onderbreking van afwijkend gebruik

Indien het gebruik, bedoeld onder 17.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4 Reeds afwijkend gebruik volgens voorheen geldend bestemmingsplan

Onderdeel 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.


Artikel 18 Slotregels

18.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Kust; eerste partiële herziening”.


Copyright ©2014 Konijnenburg Groep - Disclaimer - Algemene voorwaarden