direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Kern Maasdijk
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit ten hoogste categorie B.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.

4.1.2 Afwijkende functies

Met dien verstande dat in afwijking van 4.1.1 tevens zijn toegestaan:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-codes 29 en/of 51.6;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens voor dienstverlening.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen op de onder 4.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd;
  • b. het totale oppervlak van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • c. indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100 % van het bouwperceel;
  • d. de bouwhoogte van bestaande bedrijfsverzamelgebouwen bedraagt ten hoogste de, ten tijde van het ontwerp van dit plan, reeds aanwezige bouwhoogte;
  • e. indien de bedrijfsgebouwen en overkappingen niet in de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zij- of achtererfgrens ten minste 3 m.

4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het bedrijfsgebouw tot een maximum van 50 m²;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  • d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de 1verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • f. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • h. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m;
  • b. van erfafscheidingen elders: 2 m;
  • c. van vlaggenmasten: 6 m;
  • d. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. geëist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
  • b. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Afwijken voor het vergroten van de bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het vergroten van de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte', met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte tot ten hoogste 10 m mag worden vergroot;
  • b. er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze afwijking;
  • c. de afwijking er niet toe mag leiden dat de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende erven in onevenredige mate worden aangetast.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Gebruik van gebouwen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • d. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt tot een maximum van 3.000 m²;
  • e. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduiding '(dh)';
  • f. leisure is niet toegestaan;
  • g. showrooms zijn slechts toegestaan indien de uit te stallen goederen behoren tot de normale bedrijvigheid/bedrijfsvoering, waaronder geen detailhandel wordt begrepen, omdat geen verkoopfunctie (kassa) ter plaatse aanwezig mag zijn om ter plaatse goederen of diensten te betalen, met een maximum oppervlakte van 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 75 m², tenzij er sprake is van een vergunde, afwijkende situatie;

4.5.2 Opslag

Het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1genoemd.