Plan: | Jogchem van der Houtweg 90 te De Lier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000016g02-VA01 |
De Jong Verpakking B.V. (hierna: De Jong) is producent van golfkartonnen verpakkingen voor hoofdzakelijk de AGF-sector en de industrie. De Jong Verpakking heeft zich sinds de oprichting in 1995 ontwikkeld tot één van de grootste producenten van golfkartonnen verpakkingen in Nederland. Naast productie voor onder andere de Nederlandse agrologistieke markt produceert De Jong ook golfkartonnen verpakkingen voor de Europese markt.
De bedrijfslocatie van De Jong is gelegen op bedrijventerrein Westerlee in De Lier. Dit betreft een voormalig veilingterrein (The Greenery). De bedrijfsactiviteiten van De Jong zijn ondergebracht in verschillende panden. De meeste van deze panden betreffen voormalige veilinggebouwen die niet optimaal geschikt (te maken) zijn voor de golfkartonproductie. Om de markt goed te blijven bedienen is De Jong voornemens de huisvesting te moderniseren en de huidige productiecapaciteit verder uit te breiden.
Vanwege de uitbreiding van productiecapaciteit is het noodzakelijk extra bedrijfsruimte te realiseren voor onder andere nieuwe golfkartonmachines en de opslag van papier. De nieuwbouw zal plaatsvinden op de locatie waar nu nog de voormalige hal A van The Greenery gesitueerd is. Deze locatie is gelegen aan de Jogchem van der Houtweg 90. Het nu nog aanwezige bedrijfsgebouw zal worden geamoveerd ten behoeve van de beoogde nieuwbouw.
In de planontwikkeling is gebleken dat de beoogde nieuwbouw niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. De gemeente is voornemens om medewerking te verlenen aan het onderhavig initatief middels een omgevingsvergunning in afwijking van het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht biedt daarvoor mogelijkheden. Het voorliggende document vormt daarvoor de benodigde ruimtelijke onderbouwing.
Het projectgebied is gelegen aan de noordwestelijke zijde van De Lier, ten westen van de wijk Nieuwe Tuinen. Het dorp De Lier maakt onderdeel uit van de gemeente Westland en is gelegen in de provincie Zuid-Holland. De omgeving wordt gekenmerkt door agrarische bedrijvigheid in de vorm van glastuinbouw en daaraan gelieerde bedrijvigheid. Verder is er in de omgeving sprake van woonbebouwing van De Lier, Maasdijk en Naaldwijk. De nieuwbouw vindt plaats op bedrijventerrein Westerlee. In de volgende figuren is het projectgebied weergegeven.
Luchtfoto, locatie projectgebied in de omgeving (Bron: Google maps - bewerkt).
Luchtfoto, specifieke locatie projectgebied (Bron: Google maps - bewerkt).
Voor het projectgebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Lier' dat op 11 februari 2015 is vastgesteld door de gemeente Westland. In het huidige bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' en is de locatie van de bestaande hal A voorzien van een bouwvlak. Tevens heeft het noordoostelijke deel van onderhavig projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie - 4' en het zuidwestelijke deel de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie - 3'. Aanvullend is er sprake van de functieaanduidingen 'Bedrijf tot en met categorie 3.2 en 4.1' en 'Specifieke vormen van bedrijventerrein - agrogerelateerd en kantoor 2'. Voor laatstgenoemde aanduiding geldt een maximum bedrijfsvloeroppervlak van 5.000 m². Verder zijn er diverse maatvoeringen van toepassing voor de planlocatie. Er is sprake van een maximum bouwhoogte van 12 meter alsmede een maximum bebouwingspercentage voor de planlocatie en omliggende percelen van 60%.
Ter borging van de gemeentelijke parkeernormen is in aanvulling op bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Lier' eveneens paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' van kracht. Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld op 20 februari 2018 en van toepassing op het grondgebied van de gehele gemeente.
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl.
De volgende ontwikkelingen in dit bouwplan zijn in strijd met het bestemmingsplan:
Ingevolge artikel 4.1.3 onder b van het bestemmingsplan zijn ter plaatse van de functieaanduiding (b-3.1): bedrijven uit ten hoogte categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrogerelateerd toegestaan. Het bedrijf valt onder de SBI-code 212.172 met een milieucategorie van 3.2. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande gebruiksregel.
Ingevolge artikel 5.1 zijn de voor 'Groen' aangewezen gronden bestemd voor:
In voorliggend plan zijn op de bestemming 'Groen' verhardingen ten behoeve van wegen en parkeerplaatsen opgenomen. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande gebruiksregel.
Ingevolge artikel 4.2.1 onder a. van het bestemmingsplan mogen bedrijfsgebouwen en overkappingen uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd worden. De bedrijfsgebouwen worden in voorliggend plan buiten het bouwvlak gebouwd. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 4.2.1 onder c. van het bestemmingsplan mag het totale oppervlak van bedrijfsgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel (60%). Het bebouwingspercentage in voorliggend plan op het bouwperceel is 82,5%. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 4.2.1 gelden de aanduidingen op de planverbeelding voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen. De op de planverbeelding aangegeven maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter. Het voorgenomen bedrijfsgebouw bedraagt 19,2 meter en is daarmee in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 4.2.3 onder a. van het bestemmingsplan mogen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter bedragen. De inrit van het gebouw geeft toegang tot de eerste bouwlaag op een hoogte van circa 9,7 meter met de benodigde afscheidingen. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.
De omgevingsvergunning "Jogchem van der Houtweg 90 te De Lier" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De regels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het onderliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Bedrijventerreinenvisie Westland
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..
Met de verdere versterking van de kennisintensiteit van de economie van Haaglanden levert de regio een stevige bijdrage aan de realisatie van de in Europa afgesproken Lissabon-doelstelling, dat streeft naar de versterking van de innovatiekracht van de Europese economie.
Het plangebied wordt aangewezen als een gebied voor betere benutting van bestaande bedrijventerreinen. Herstructurering en beter gebruik van bestaande bedrijventerreinen heeft een hoge prioriteit. Het streven is erop gericht om na 2020 de vraag naar ruimte voor werken op de bestaande terreinen en in het bestaand stedelijk gebied op te kunnen vangen. Daar is een innovatief gebruik van de ruimte voor nodig. Herstructurering en intensiever gebruik van verouderde terreinen, dubbel grondgebruik, functiemenging en het ontwikkelen van milieumaatregelen die hinder van bedrijven verminderen, zijn hierbij belangrijke aangrijpingspunten. Bedrijven en kantorenlocaties moeten niet zonder meer worden getransformeerd naar woongebieden, maar moeten waar mogelijk worden behouden en gemoderniseerd.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Ruimtelijke hoofdstructuur ondergrond.
Programma Ruimte
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De ontwikkeling voor het realiseren van een bedrijfsgebouw op het perceel Jogchem van der Houtweg 90 te De Lier is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Huidige situatie:
Het bedrijf De Jong Verpakkingen is al gevestigd op bedrijventerrein Westerlee in De Lier. In de volgende figuur zijn de bestaande bedrijfsgebouwen van De Jong in blauw weergegeven. De nieuwbouw is in geel weergegeven.
De nieuwbouwlocatie is gelegen op bedrijventerrein Westerlee. Dit bedrijventerrein huisvest naast de De Jong onder andere diverse transportbedrijven. Het bedrijventerrein is ruimtelijk omsloten door de zuidelijk gelegen Burgemeester van Doornlaan (N223), de westelijk gelegen Burgemeester Elsenweg (N213) en het noordelijk gelegen Zwethkanaal. Aan de oostzijde is het bedrijventerrein begrensd door kleinschaligere bedrijvigheid, tuinbouwbedrijven en woonbebouwing van De Lier. Direct ten zuiden van het projectgebied is tussen de bedrijfsbestemming van Westerlee en de Burgemeester van Doornlaan nog sprake van woonbebouwing, een kerk en kleinschalige bedrijvigheid aan de Leeweg. In de huidige situatie wordt het bedrijfsgebouw (voormalige hal A van The Greenery) voornamelijk gebruikt voor distributieactiviteiten. Het buitenterrein wordt gebruikt voor het manoeuvreren van vrachtwagens en het parkeren en stallen van opleggers.
Toekomstige situatie:
Het nieuwe bedrijfsgebouw voor De Jong zal gerealiseerd worden op de locatie waar in de huidige situatie nog de voormalige hal A van The Greenery aanwezig is. De bestaande verouderde bebouwing kan niet voorzien in de specifieke gebouwbehoefte die vanuit het productieproces van De Jong zijn vereist. Het hier nog aanwezige bedrijfsgebouw zal daarom te zijner tijd worden gesloopt. Het voorheen aanwezige zuidelijk gelegen kantoor bij hal A is overigens enige jaren terug al gesloopt.
De projectlocatie is gelegen nabij een belangrijke infrastructu rele hoofdroute (N213 en N223) op de kop van bedrijventerrein Westerlee. De nieuwbouw zal deze zichtlocatie een vernieuwd en modern uiterlijk geven dat past bij de ligging van het projectgebied ten opzichte van de omgeving. De nieuwbouw zal onderdeel uitmaken van de visuele entree van de gemeente via de A20/N213 en de N223.
De nieuwbouw is gelegen tussen de bestaande hallen A en M (oostelijk gelegen) en het bedrijfspand op nummer 89 (noordelijk gelegen). De bebouwing aan beide zijden is thans in eigendom van De Jong en is reeds in gebruik of zal in de toekomst in gebruik genomen worden door De Jong.
Activiteiten
Zoals aangegeven houdt De Jong zich bezig met de productie van golfkartonnen dozen en verpakkingen voor hoofdzakelijk de agrarische sector. Voor de productie worden met name de volgende grondstoffen aangevoerd:
Bij De Jong zijn ten behove van de bedrijfsvoering hoofdzakelijk de volgende bedrijfsmiddelen aanwezig:
De rollen papier worden in de golfkartonmachine gegolfd en verlijmd tot golfkarton. Het geproduceerde golfkarton wordt aansluitend op maat gesneden, gestanst en volgens wensen van de klant bedrukt. De op deze manier geproduceerde dozen worden in platte, onopgezette vorm (als plano's) naar de klant getransporteerd. Voor een deel worden er ook opgezette dozen bij De Jong geproduceerd en in die vorm naar de klant gebracht.
Planopzet / ontwerp
Bedrijventerrein Westerlee als geheel is zoals aangegeven van oorsprong een veilingterrein dat al eerder een transformatie heeft ondergaan naar agrologistieke bedrijvigheid. Een deel van de aanwezige bebouwing betreft nog de oorspronkelijke veilinggebouwen. Met dit plan wordt geïnvesteerd in nieuwe representatieve en kwalitatief hoogwaardige bebouwing, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein wordt verbeterd.
Voor de (gemaatvoerde) plattegrondtekeningen alsmede aanzichten, doorsneden en 3D visualisaties wordt verwezen naar de bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing.
De nieuwbouw is voor wat betreft ontwerp georiënteerd op de Burgemeester van Elsenweg. Het bedrijfsgebouw is naar de wegzijde (Burgemeester van Elsenweg) gekeerd met de prominent aanwezige kantoorfunctie. Een uitzonderlijk element van dit bouwplan is het tweede maaiveld met de loadingdocks op hoogte. Daardoor krijgt de voorzijde van het gebouw een hoge mate van detaillering en een aantrekkelijk aanzicht. De zuidoostzijde wordt begrensd door de Leeweg en aan de oost- en noordzijde van de nieuwbouw is sprake van bestaande bedrijfsbebouwing.
Indeling
Het bedrijfspand beschikt met de eerste bouwlaag over een ruimte voor productie van golfkarton door middel van twee nieuwe golfkartonmachines. Aansluitend is er ruimte voor de opslag van golfkarton. Het geproduceerde golfkarton vormt immers een halffabricaat wat vervolgens verder verwerkt wordt (bedrukken, stansen, etc.) ter plaatse van de kartonverwerking. De afvoer vanuit de golfkartonmachines naar de verwerking en het magazijn vindt zoveel als mogelijk geautomatiseerd plaats.
De aanvoer van rollen papier vindt plaats aan de noordoostelijke zijde, via de daarvoor bestemde overkapping (onder tweede maaiveld voor de loadingdocks). Verder is er ten behoeve van de productie van golfkarton aan de noordzijde nog voorzien in gespecialiseerde ruimten (lijmkeuken, stoomketel, etc.). De totale bruto vloeroppervlakte van de eerste bouwlaag bedraagt circa 44.753 m².
In de productieruimte is sprake van een verdiepingsvloer (circa 6 meter boven maaiveld) welke dienst zal gaan doen voor kantoor. Daarbij is eveneens voorzien in verhoogde looppaden.
De tweede bouwlaag is ingedeeld voor het laden en lossen van vrachtwagens ter plaatse van de loadingdocks (circa 9,5 meter boven maaiveld) en het stallen van opleggers voorafgaand aan transport.
De ruimte achter de loadingdocks (circa 10,5 tot 19,2 meter boven maaiveld) wordt gebruikt voor expeditie-activiteiten (geautomatiseerde aanvoer vanuit magazijn en productie, handmatig gereed maken van zendingen, opzetten van dozen, etc.) en als (deels) geautomatiseerd magazijn.
De westelijke zijde van het pand is toebedeeld aan zowel de tweede verdieping (circa 10,5 tot 14,75 meter boven maaiveld) als de derde verdieping. De noordwestelijke hoek zal in gebruik worden genomen voor kantoor, kantine, vergaderruimten, ontvangst, etc.
De derde bouwlaag (circa 14,75 tot 19,2 meter boven maaiveld) wordt eveneens grotendeels gebruikt voor de opslag van stansen en stempels en als kantoorruimte voor medewerkers van De Jong.
Flankerend is ten zuidwesten van de nieuwbouw nog sprake van een parkeervoorziening voor personenvoertuigen. Deze voorziening zal bestaan uit een tweetal verhoogde parkeerdekken. Op maaiveld (0 tot 2,6 meter boven maaiveld), het eerste dek (2,6 tot 5,4 meter boven maaiveld) en het tweede dek (5,4 meter boven maaiveld) is in totaal ruimte voor 120 personenwagens.
De nieuwbouw voor De Jong kan niet volledig conform het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd. Daarom is sprake van een afwijking van het bestemmingsplan op een aantal punten.
Begrenzing bouwvlak en groen
De nieuwbouw zal gedeeltelijk worden opgericht buiten de bestaande begrenzing van het bouwvlak. In onderstaande figuur is de nieuwe begrenzing ten opzichte van de bestaande bouwvlakbegrenzing weergegeven in geel. De groene belijning geeft de benodigde afwijking ten behoeve van de beoogde gebouwde parkeervoorziening weer.
In de directe omgeving van het projectgebied zal ook de groene omzoming van het gebied worden aangepast ter inpassing van het bouwplan. De huidige begrenzing van de groenbestemming sluit niet overal (ten westen van de beoogde nieuwbouw) aan bij het beoogde gebruik. Dit plan voorziet naast een afwijking van de bouwvlakbegrenzing eveneens in een aangepaste begrenzing van de groene omlijsting van het gebied. De gewenste afwijking van het bestemmingsplan wordt in 2.3.2 Stedenbouwkundig advies nader onderbouwd.
Bouwhoogte en bebouwingspercentage
De maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak voor gebouwen bedraagt in het geldende bestemmingsplan 12 meter. De bouwhoogte van de nieuwbouw bedraagt maximaal 19,2 meter. Dit plan voorziet in een afwijking van de bouwhoogte voor de nieuwbouw alsmede de te realiseren gebouwde parkeervoorziening. Als onderdeel van de nieuwbouw is in afwijking van het geldende bestemmingsplan ook sprake van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals de opgang welke vrachtwagens toegang geeft tot de eerste bouwlaag. Ten slotte zal nog worden afgeweken voor het bebouwingspercentage van het bouwperceel. De gewenste afwijking van het bestemmingsplan wordt in 2.3.2 Stedenbouwkundig advies nader onderbouwd.
Bedrijfscategorieën
In het geldende bestemmingsplan is sprake van een zonering voor bedrijfsactiviteiten zoals in de volgende figuur is gevisualiseerd. De productie van golfkarton (golfkartonfabriek met een capaciteit > 3 ton/uur) is op de huidige locatie van De Jong aangeduid als een categorie 3.2 activiteit, nu door middel van maatregelen de hinder van deze golfkartonfabriek overeenkomt met die van een bedrijf uit milieucategorie 3.2.
Voor de in de nieuwbouw onder te brengen golfkartonmachines geldt hetzelfde als voor de bestaande golfkartonmachines van De Jong, waarbij bovendien nog verdergaande hinderbeperkende maatregelen worden genomen. Zo is onder meer sprake van het omkasten van de voor hinderaspecten bepalende productieonderdelen van de golfkartonmachines. De productie van golfkarton vindt zodoende plaats in een omkaste ruimte.
Gelet hierop zal de golfkartonproductie in de nieuwbouw qua hinder vergelijkbaar zijn met of zelfs lager zijn dan de huidige in bedrijf zijnde golfkartonmachines van De Jong, waarvoor de beschreven milieucategorie 3.2 bestemming geldt. De daadwerkelijke productie van golfkarton zal overigens uitsluitend plaatsvinden binnen de gebouwdelen gelegen binnen de zones 3.2 en 4.1. Tussen de aanvoerstations voor papier, de feitelijke productie en de uitvoerstations van golfkarton is sprake van een geautomatiseerd transportsysteem. In onderstaande figuur is de opstelling van de golfkartonmachine in relatie tot de milieucategorieën zichtbaar gemaakt.
De binnen categorie 3.1 gelegen gebouwdelen worden hoofdzakelijk gebruikt voor lichtere bedrijfsactiviteiten zoals de (automatische) uitvoer van de golfkartonmachine m.b.t. transportbanen, kantooractiviteiten, opslag van stansen en stempels en magazijnactiviteiten.
De bewerking van halffabricaat tot eindproduct (bijvoorbeeld het snijden en stansen van plano's en het bedrukken van plano's) kan voor een klein gedeelte plaats vinden in de zone bestemd voor milieucategorie 3.1. Relevant hiervoor is ook dat de buitengevels van de nieuwbouw, die gericht zijn op hindergevoelige functies in de omgeving, geluidgeïsoleerd zullen worden uitgevoerd (dus verdergaand dan eisen op grond van het Bouwbesluit 2012). Zie voor de uitgebreide beschrijving paragraaf 2.2 van deze ruimtelijke onderbouwing alsook het akoestische onderzoeksrapport.
Routing
In de volgende figuur is de routing van en naar de projectlocatie indicatief weergeven. Het vrachtverkeer rijdt in zuidoostelijke richting op de Jogchem van der Houtweg en visa versa. Vervolgens wordt het vrachtverkeer verder ontsloten op de N223 (Burgemeester van Doornlaan), via het kruispunt ten zuidoosten van de nieuwe bedrijfshal.
De doks voor het laden en lossen zijn gesitueerd aan de buitenruimte op de verdiepingsvloer. Deze verdiepingsvloer is voor vrachtwagens toegankelijk via de opgang (enkelbaans) aan westelijke zijde van de nieuwbouw. Voor het gebruik van de enkelbaans opgang door vrachtwagens zal worden voorzien in een signaleringssysteem voor aan- en afrijdende vrachtwagens.
Voor personenvoertuigen is de parkeergarage aan de zuidzijde van de nieuwbouw bereikbaar via de oranje aangeduide route in voorgaande figuur. Personenvoertuigen kunnen eveneens via de noordelijke route van en naar het parkeerterrein. Voor wat betreft de routing binnen de inrichting van De Jong wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek zoals bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Verkeersintensiteit
Gelet op de toename van het bouwvolume dient rekening te worden gehouden met een toename van verkeer als gevolg van vrachtverkeer en personenwagens. Ter bepaling van de verwachte verkeersintensiteit kan gebruik worden gemaakt van de kengetallen zoals vastgelegd in de daartoe strekkende CROW publicatie. Evenals voor het aspect parkeren leidt het bruto vloeroppervlak van het bedrijf, met toepassing van de norm, tot een aantal verkeersbewegingen dat niet past bij de daadwerkelijk bedrijfsvoering. Derhalve wordt, evenals voor het aspect parkeren, een maatwerkbenadering gehanteerd.
Overeenkomstig het akoestisch onderzoek, wat is gebaseerd op kentallen van De Jong Verpakking als het gaat om de aanvoer van grondstoffen (rollen papier) en afvoer van eindproduct is sprake van maximaal 146 vrachtwagens per etmaal. Deze vrachtwagens doen de inrichting voornamelijk aan in de dagperiode (104 stuks). De overige vrachtwagens doen de inrichting aan in de avond en gedurende de nacht. In totaal is sprake van maximaal 292 vrachtwagenbewegingen per etmaal.
In de huidige situatie (melding Activiteitenbesluit) is sprake van het parkeren van vrachtwagens op het buitenterrein van De Jong achter hal A. In de bestaande situatie is sprake van maximaal 122 vrachtwagens per etmaal wat neerkomt 244 vrachtwagenbewegingen per etmaal. Evenals in de toekomstige situatie is voornamelijk sprake van verkeersbewegingen in de dagperiode. Aanvullend is nog sprake van vrachtwagenbewegingen afkomstig van de bestaande bebouwing. Hiervoor is voorzien in circa 14 loadingdocks.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal vrachtwagenbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling daar er in de huidige situatie ook al sprake is van bedrijfsactiviteiten met vrachtwagenbewegingen als gevolg.
Voor wat betreft de vervoersbewegingen als gevolg van personenvoertuigen/bestelwagens wordt uitgegaan van de te hanteren maximale personele bezetting (in diensten) en het daaraan gekoppelde maximale autogebruik. Er is dan sprake van maximaal circa 1.064 verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van personenvoertuigen en bestelwagens.
In de huidige situatie is sprake van parkeervoorzieningen ten noordwesten van de bestaande hal A. Gezien het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van deze bedrijfsbebouwing (circa 25 stuks) wordt op dagelijkse basis rekening gehouden met 50 verkeersbewegingen. Deze komen te vervallen. Bovendien is ten zuidoosten van Hal A sprake van een parkeerterrein voor personenvoertuigen. Dit parkeerterrein zal bij de onderhavige ontwikkeling worden betrokken. In de huidige situatie is hier (op basis van de 134 beschikbare parkeerplaatsen) rekening gehouden met circa 540 verkeerbewegingen als gevolg van twee diensten voor de medewerkers die werkzaam zijn in het bedrijfsgebouw ten oosten van de nieuwbouw. Vanwege de functieverandering van die bestaande bedrijfshal (nu productie, na realisatie nieuwbouw opslag) zullen deze zowel qua parkeercapaciteit als verkeersbewegingen kunnen worden toegerekend aan de nieuwbouw. Derhalve kan in de vergelijking tussen de bestaande en de nieuwe situatie worden uitgegaan van een toename van circa 590 naar 1.064 (per saldo 474) verkeersbewegingen van personenvoertuigen.
Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat het hier een maximale bezetting betreft. In praktijk zal daarom sprake zijn van minder verkeersbewegingen. Bovendien vindt aankomst en vertrek van werknemers van De Jong vanwege de 24-uurs productie (ploegendiensten) verspreid plaats over de dag en is in deze maximale prognose geen rekening gehouden met aanvullend collectief vervoer. Deze omstandigheden zullen er toe leiden dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van personenvervoer in praktijk lager zal uitvallen.
Gezien de aanwezige ontsluitende infrastructuur van het bedrijventerrein is dan ook te verwachten dat deze over voldoende capaciteit beschikt om de verkeersbewegingen vanwege De Jong te kunnen accommoderen.
Calamiteitentoegang
In de huidige situatie is aan de burgemeester Elsenweg voorzien in een calamiteitenverbinding. Deze verbinding blijft in de toekomstige situatie behouden en draagt bij aan de bereikbaarheid van het perceel voor de hulpdiensten. De verbinding zal niet worden gebruikt voor reguliere verkeersstromen van- en naar de inrichting.
Parkeren
De gemeente Westland heeft op 20 februari 2018 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld. Deze parapluherziening regelt dat in alle bestemmingsplannen een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting' wordt opgenomen. Op basis van die regel zijn nieuwe ontwikkelingen (waaronder nieuwbouw) alleen toegestaan als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Voor de vraag wat onder 'voldoende parkeergelegenheid' wordt verstaan, wordt in het bestemmingsplan verwezen naar de beleidsregels 'Parkeernormering gemeente Westland'. In beginsel moet een initiatief op basis van de binnen het projectgebied aanwezige functies voldoen aan de daartoe gestelde normering. In bepaalde gevallen kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.
Het bruto bedrijfsvloeroppervlak van de nieuwbouw beslaat circa 95.657 m².
De activiteiten van De Jong worden aangemerkt als arbeids- en bezoekersextensief. Van belang hierbij is dat bij grotere bedrijfsvloeroppervlakten de relatieve parkeervraag afneemt. Dit omdat de parkeerbehoefte voor personenwagens niet evenredig toeneemt met het aantal m² bruto vloeroppervlak. Dit is ook gebleken in de bestaande, vergelijkbare situatie ter plaatste van de bestaande golfkartonproductie van De Jong. Van belang is verder dat er sprake is van bedrijfsvloeroppervlakte die geen zelfstandige parkeervraag zal generen (bijvoorbeeld grote delen van de opslagruimten, magazijn, etc.). Immers bijvoorbeeld de opslag van rollen papier zal worden bediend met een gering aantal medewerkers die ook de golfkartonmachine bevoorraden. Dit geldt ook voor de ruimten waar stansen en stempels worden opgeslagen.
Wanneer de standaard parkeernorm gehanteerd zou worden (1.3 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.) zou sprake zijn van een aanzienlijke overdimensionering van de benodigde parkeervoorzieningen (meer dan 1.000 parkeerplaatsen). Derhalve is gekozen voor maatwerk waarbij de daadwerkelijke behoefte wordt bepaald aan de hand van de verschillende bedrijfsonderdelen en de daarvoor maximaal benodigde inzet van personeel.
Te realiseren parkeervoorzieningen
Ten behoeve van de nieuwbouw is voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein. In de volgende figuur zijn de verschillende parkeerzones aangeduid. Om voldoende parkeergelegenheid te realiseren is onder andere voorzien in een parkeergarage met twee parkeerdekken. In de huidige situatie is ten zuiden van hal A/M al sprake van 134 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie is sprake van 322 parkeerplaatsen, per saldo is sprake van een toename van 188 parkeerplaatsen.
Vanwege het aspect akoestiek is bepaald dat een aantal parkeerplaatsen grenzend aan de zuid(west)zijde van de nieuwbouw in de nachtperiode niet gebruikt mogen worden. Het gaat om de parkeerplaats op de zuidoostelijke hoek van de nieuwbouw (zie figuur 'Overzicht parkeervoorzieningen', paars gearceerd). Dit zal worden geborgd via bijvoorbeeld verbodsborden, wegmarkeringen en/of organisatorische maatregelen (bijv. instructies). In de parkeerbalans is hiermee rekening gehouden.
Ter realisatie van de laad- en losplaats voor rollen papier zullen aan de noordoostwestelijke zijde van de nieuwbouw een dertiental parkeerplaatsen komen te vervallen. Deze worden gecompenseerd ten zuiden van de nieuwbouw. Voor de medewerkers die zich per fiets, brommer of scooter vervoeren, is voorzien in een stalling nabij de hoofdingang.
Met betrekking tot vrachtwagens en opleggers voorziet De Jong op eigen terrein in de benodigde parkeervoorzieningen. Op de eerste verdieping bij de loadingdocks is voorzien in 18 parkeerplaatsen voor opleggers in afwachting op of aansluitend aan transport. Daarnaast is sprake van 31 loadingdocks welke deels kunnen voorzien in de parkeerbehoefte, aangezien niet alle loadingdocks gelijktijdig kunnen (zullen) worden gebruikt voor laden en lossen.
In de huidige situatie wordt het terrein overigens gebruikt voor het stallen van vrachtwagens met opleggers. In de beoogde situatie zal de functie van het terrein veranderen naar een productielocatie voor golfkarton(verpakkingen). Aanvoer van rollen vindt plaats via de losvoorziening op de begane grond. Vrachtwagens worden geladen aan de loadingdocks op de eerste bouwlaag. In afwachting van het laden en lossen is voorzien in parkeerplaatsen nabij de loadingdocks. Met deze planopzet is De Jong in staat een efficiënte bedrijfsvoering (incl. laden en lossen) te faciliteren. Van het (langdurig) parkeren van vrachtwagens en opleggers is in de nieuwe situatie geen sprake.
Inzet personeel
Voor de inzet van personeel is een onderscheid gemaakt in:
Medewerkers zullen de nieuwbouw betreden via de entree aan de zuidzijde van het bedrijfspand. In de nieuwbouw zal ter optimalisering van de loopafstand van en naar de werkplekken worden voorzien in een efficiënte interne routing van en naar de hoofduitgang en de parkeervoorzieningen op het zuidelijk terreindeel.
Benodigde parkeerplaatsen
Ter vaststelling van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt uitgegaan van de maximale personele bezetting en de verdeling over de beschikbare mobiliteitsmodaliteiten. Zo is sprake van individueel en gezamenlijk autogebruik alsmede openbaar vervoer en vervoer te voet of per fiets.
Ter verdeling tussen de verschillende modaliteiten wordt voor medewerkers voor de productie, verwerking en transport en expeditie uitgegaan van 1 parkeerplaats per 2 medewerkers. Daaraan ligt onder andere ten grondslag dat De Jong haar personeel werft in de directe omgeving van het bedrijf. Vanwege de korte woon-werkafstand wordt gebruik gemaakt van vervoer per fiets, te voet of het openbaar vervoer (circa 20%). Verder wordt vanuit de aard van het productieproces veel gebruik gemaakt van de inzet van medewerkers door uitzendorganisaties. Deze vorm van personeelsinzet brengt met zich mee dat er een relatief hoog aantal arbeidsmigranten werkzaam is bij De Jong. De uitzendorganisaties die deze dienstverlening faciliteren verzorgen deels ook gemeenschappelijk woon-werkvervoer voor deze werknemers (circa 30%). In zijn totaliteit is daarom rekening gehouden met een parkeerbehoefte van 0,5 parkeerplaatsen per medeweker voor medewerkers in de productie, verwerking en transport en expeditie.
Voor de kantoorfunctie wordt uitgegaan van maximaal 50 medewerkers. De mobiliteitsverdeling bedraagt voor deze functie 80% per auto en 20% gezamenlijk vervoer, per fiets, te voet of met het openbaar vervoer. Voor bezoekers wordt een 100% bezetting gehanteerd.
Vrijkomende bestaande parkeerplaatsen hal A/M
Ten zuiden van Hal A/M is in de huidige situatie sprake van circa 134 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden nu gebruikt voor medewerkers in Hal A/M. Dit zijn medewerkers voor distributieactiviteiten maar voornamelijk voor het bemannen van de opzetmachines. De opzetactiviteiten zullen volledig worden verplaatst naar de nieuwbouw. Ook een deel van de distributieactiviteiten en de hiervoor ingezette medewerkers worden ingezet in de nieuwbouw. Per saldo zullen circa 50 medewerkers (40 voor verwerkingsmachines en 10 voor transport, expeditie en kaderpersoneel) verhuizen van de locatie hal A/M naar de nieuwbouw. Uitgaande van de rekenregels zoals gehanteerd voor de nieuwbouw komen als gevolg van deze verplaatsing parkeerplaatsen vrij direct ten zuiden van hal A/M.
Als onderdeel van de nieuwbouw zal ook het buitenterrein rondom het nieuwe bedrijfsgebouw worden ingericht. Ten behoeve van een kwalitatief hoogwaardige inpassing in de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.
Leeweg
Aan de zuidoostelijke zijde van het perceel, richting de Leeweg, zal worden voorzien in een strook met opgaande beplanting. Deze strook zorgt voor een natuurlijke overgang tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw. De strook vervult een bufferfunctie ter afscherming van activiteiten op het parkeerterrein.
In de beoogde situatie zal de huidige beplanting worden vervangen door toekomstbestendige en gebiedseigen beplanting. Concreet betreft dit bomen (van de tweede en derde grootte) met daaronder een heesterlaag gekenmerkt door een diversiteit in soorten. Er zal sprake zijn van gevarieerde beplanting met afwisselende hoogtes. Struiken schermen de geparkeerde auto's af terwijl de bomen de lijnen van de bedrijfsbebouwing onderbreken. De kwaliteit van het nieuwe bosplantsoen zorgt ten opzichte van de bestaande beplanting voor een ruimtelijk ensemble waarbij de nieuwbouw visueel wordt geaccentueerd door het groen en het groen complementair is aan het bedrijfsgebouw. Uiteraard zullen waar mogelijk de bestaande bomen, die passen bij het gewenste eindbeeld, behouden blijven.
Burgemeester Elsenweg
De bedrijfslocatie wordt aan de zijde van de Burgemeester Elsenweg in de bestaande situatie afgescheiden door een hekwerk. Tevens is er een fietspad tussen de perceelafscheiding en de doorgaande weg gelegen. De vrachtwagens die nu aan deze zijde geparkeerd staan op het buitenterrein, worden verplaatst naar het hoger gelegen dek waardoor een open zicht op het nieuwe bedrijfsgebouw ontstaat.
De bestaande lijnen worden geaccentueerd met een diversiteit aan gebiedseigen bomen in gras. De verkeersruimte aan de voorzijde van het bedrijfsgebouw wordt uitgevoerd als halfverharding. Door toepassing van grastegels doet de beschikbare ruimte qua uitstraling groen aan. De parkeervakken ten zuiden van de nieuwbouw worden overigens eveneens in grastegels uitgevoerd. Voor een gedetailleerd overzicht van de terreininrichting wordt verwezen naar de bijlagen.
De nieuwe waterpartij zal dienst doen als retentievijver voor hemelwater. Hierdoor is sprake van voldoende waterberging in het projectgebied en wordt tevens het aanzicht vanaf de Burgemeester Elsenweg verbeterd. De waterpartij zal zichtbaar zijn vanaf de Burgermeester Elsenweg en levert een belangrijke bijdrage aan de uitstraling van het bedrijfspand. Als onderdeel van het totaalontwerp vormt de waterpartij ook een esthetisch element in het geheel.
Het perceeldeel waar geen sprake is van afscheiding door middel van een waterpartij wordt voorzien van een hekwerk. De parkeervoorziening voor bezoekers aan de naar de weg gekeerde zijde van het pand wordt door middel van haagbeplanting aan het zicht onttrokken.
Overschrijden maximale bouwhoogte / bouwen buiten het bouwvlak
Langs de toegangsweg naast Westland Infra wordt binnen het bouwvlak gebouwd. De bouwhoogte van het vrachtwagendek blijft hier binnen de maximale bouwhoogte. De nieuwe hal van ruim 19 meter hoogt staat hier in aansluiting op de bestaande bebouwing op circa 23 meter uit het hart van de weg. Stedenbouwkundig is dit passend binnen het straatprofiel en in verhouding zelfs ruimer dan wanneer de toegestane bouwhoogte binnen het bouwvlak (wat nagenoeg op de weg ligt) zou worden gebouwd. Gelet op het gebruik van, de situering en afstand tot het aangrenzende perceel zal er ook geen sprake zijn van onevenredige hinder of overlast. Stedenbouwkundig dan ook geen bezwaar tegen de voorgestelde bouwhoogte op dat punt.
Langs de Burgemeester Elsenweg wordt het laden en lossen van de vrachtwagens naar het parkeerdek verplaatst. Ten opzichte van de huidige situatie waar dit en het parkeren van vrachtwagens op maaiveld plaatsvindt is dit een flinke kwaliteitsverbetering. Kijkende naar het ruime profiel van de Burgemeester Elsenweg is de situering van het gebouw in combinatie met de bouwhoogte van het vrachtwagendek, siloruimte en hellingbaan passend in het wegprofiel. Door de robuuste groenstrook met bomen blijft er ruimte voor een zachte groene overgang. Tegelijkertijd is er nog steeds ruimte om in geval van calamiteiten rond het gebouw te rijden. Door het weidse profiel en afstanden zal er aan deze zijde ook geen sprake zijn van onevenredige hinder of overlast. Stedenbouwkundig dan ook geen bezwaar tegen het bouwen buiten het bouwvlak en voorgestelde bouwhoogte aldaar. De kortste afstand van het ruim 19 meter hoge kantoor tot aan de bestaande woonbebouwing aan de Leeweg bedraagt ruim 30 meter. Dit is nagenoeg in lijn met de afstand waar ook 12 meter hoge bebouwing is toegestaan. De groenstrook met hoge bomen blijft behouden tussen de woonpercelen en het nieuwe kantoor. Kijkende naar de vorm van het woonperceel is het daarbij niet aannemelijk dat de woonbebouwing dichterbij zal worden gebouwd. Het betreft hier een gerende punt van het perceel. De rest van het ruime perceel, de woonbebouwing en bedrijfsbebouwing/-gronden ligt op grotere afstand. Kijkende naar deze inrichting, de afstand en de noordelijke ligging van het kantoor ten opzichte van de bebouwing zal er geen sprake zijn van onevenredige hinder of overlast op aangrenzende percelen. De bouwhoogte en afstand tot de bestaande woonbebouwing en het bijbehorende perceel is daarbij stedenbouwkundig verantwoord. Ondanks dat de bebouwing dichter bij de bestaande bebouwing komt te staan, vervalt hiermee tegelijkertijd het vrachtwagenparkeerterrein en de daarbij behorende verkeersbewegingen achter de woonbebouwing. Dit is een pré. Stedenbouwkundig dan ook geen bezwaar tegen het bouwen buiten het bouwvlak en voorgestelde bouwhoogte op deze plek.
De kortste afstand van de op het kantoor aansluitende deel van de bedrijfshal tot aan de woonbebouwing aan de Leeweg bedraagt ruim 36 meter. Het betreft hier de punt van het gebouw; door de situering zal de afstand richting het noorden steeds groter worden. De bebouwing blijft hier ruim binnen het bouwvlak al bedraagt de bouwhoogte hier wel ruim 19 meter, terwijl maximaal 12 meter is toegestaan. De groene rand met bomen om het bedrijfsperceel blijft gehandhaafd en wordt waar nodig verbreed en versterkt. Kijkende naar deze inrichting, de afstand en de noordelijke ligging van het kantoor ten opzichte van de woonbebouwing zal er geen sprake zijn van onevenredige hinder of overlast op aangrenzende percelen. De bouwhoogte en afstand tot de bestaande woonbebouwing en het bijbehorende perceel is daarbij stedenbouwkundig verantwoord. Ondanks dat de bebouwing hoger wordt, zal het vrachtwagenparkeerterrein en de daarbij behorende verkeersbewegingen aan deze zijde ook vervallen. Dit is een pré. Stedenbouwkundig dan ook geen bezwaar tegen de voorgestelde bouwhoogte op deze plek.
Het trappenhuis van de parkeergarage met een bouwhoogte van 8,5 meter is ruim lager dan de achterliggende bedrijfshal en heeft een kortste afstand tot de bestaande woonbebouwing langs de Leeweg van ruim 31 meter. Het betreft hier de punt van de garage; de rest van de garage, welke lager is, en 2e trappenhuis liggen gemiddeld op aanzienlijk grotere afstand. Zelfde redenatie als hierboven geldt dan ook voor deze situatie. Stedenbouwkundig geen bezwaar tegen het bouwen buiten het bouwvlak en voorgestelde bouwhoogte.
Overschrijden bebouwingspercentage
Parkeren en logistiek kan op kwantitatieve en kwalitatieve en wijze worden ingepast op het perceel. Voor het laden en lossen van vrachtwagens wordt dubbel ruimtegebruik toegepast op een verhoogd vrachtwagendek. Verder blijft er ruimte voor een robuuste groene omzooming van het terrein en kan er rondom het gebouw worden gereden in geval van calamiteiten. Mede gelet op de positieve beoordeling van de overschrijding van het bouwvlak is er stedenbouwkundig geen bezwaar tegen de overschrijding van het bebouwingspercentage.
Overschrijden bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde (hellingbaan)
Het dubbelruimtegebruik waarbij het laden en lossen naar een verhoogd maaiveld wordt verplaatst zorgt voor een aanzienlijke kwaliteitsimpuls langs de Burgemeester Elsenweg. De bouwhoogte is daarbij nodig om op het verhoogde maaiveld te komen. De hellingbaan wordt mee ontworpen met het hoofdgebouw en ligt parallel aan de Burgemeester Elsenweg. De situering in combinatie met de bouwhoogte is daarbij passend in het wegprofiel en zal geen onevenredige hinder of overlast op aangrenzende percelen zorgen. Stedenbouwkundig dan ook geen bezwaar.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De normafstanden uit de VNG-brochure zijn gebaseerd op de afstand van bedrijvigheid (terreingrens) tot een rustige woonwijk (gevel van een woning). In geval sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kan op grond van de VNG-richtlijnen een kortere afstand worden aangehouden voor de aspecten geur en geluid. Onder 'gemengd gebied' wordt gebied verstaan, waar naast woningen ook winkels, horeca- en bedrijven aanwezig zijn (of zullen worden toegelaten). Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen, worden ook tot dit omgevingstype gerekend vanwege de verhoogde geluidbelasting.
Tot slot hanteert de VNG een afzonderlijke categorisering voor functiemenging. Een benadering op grond van deze categorisering kan worden gehanteerd in stads- en dorpscentra waar veel verschillende functies op korte afstand van elkaar aanwezig zijn, soms zelfs in hetzelfde gebouw. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van deze afstanden in relatie tot de categorisering.
Het plangebied bestaat uit drie verschillende milieucategorieën. Bij het deel van het plangebied wat het dichtst bij de woningen ligt, zijn bedrijven tot en met een categorie van 3.1 toegestaan. In het deel daarnaast bedrijven tot en met de categorie 3.2. Op het laatste deel van het plangebied zijn bedrijven tot en met categorie 4.1 toegestaan.
Het plangebied is gelegen nabij verschillende woonbestemmingen. deze woningen zijn gesitueerd aan de Leeweg. De afstand tussen de gevel van de dichtbij gelegen woning tot de grens van de inrichting van De Jong bedraagt circa 36 meter op de zuidoostelijke hoek. De afstand tot de gevel van de dichtbij gelegen woning op de zuidwestelijke hoek bedraagt eveneens meer dan 30 meter. De normafstand zoals gesteld voor de geldende milieucategorie 3.1 wordt gehaald.
In het bestemmingsplan is overigens inwaartse zonering toegepast met als doel de meest milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten op grotere afstand van de woonbebouwing te laten situeren. De bedrijfsactiviteiten van De Jong zijn zodanig ingedeeld dat voldaan wordt aan deze categorisering. Met de indeling van de hal is derhalve rekening gehouden met de aangegeven zonering in het bestemmingsplan door lichtere activiteiten (transport, afvoer eindproduct, magazijn, opslag, bedrukken bepakkingen, ect.) in het gedeelte van de nieuwbouw het dichtst bij de woningen plaats te laten vinden en productieactiviteiten meer richting het centrale deel van het bedrijventerrein te positioneren en waar nodig te omkasten. Voor wat betreft de begrenzing blijft nieuwbouw binnen de bestemmingsgrenzen van het bedrijventerrein, waardoor de situatie op het punt van milieuzonering onveranderd blijft.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van dit bouwplan.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Door Adromi B.V. is het onderzoek 'Akoestisch onderzoek De Jong Verpakking B.V. aan de Jogchem van der Houtweg te De Lier, d.d. augustus 2019, V201817 . 2019 nieuwbouw 04a' uitgevoerd, zie Bijlage 4.
Wegverkeerslawaai
Voor het aspect wegverkeerslawaai is van belang dat verkeer van en naar de nieuwe locatie zal worden afgewikkeld via de bestaande infrastructuur. De bestaande infrastructuur heeft voldoende capaciteit om dit verkeer te verwerken. De routing is hierbij afgericht van de woonbebouwing in de omgeving. Om die reden vormt wegverkeerslawaai geen aspect dat nadere aandacht verdient in het kader van onderhavige onderbouwing. De toename van het verkeer als uitvloeisel van de vergroting van het toegelaten bedrijfsvloeroppervlak is overigens in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld in de context van het industrielawaai.
Industrielawaai
Eén van de hinderaspecten die kan worden veroorzaakt door bedrijvigheid is industrielawaai. Situaties waarbij geluidgevoelige functies en bedrijvigheid in de directe omgeving samenkomen, moeten worden beoordeeld.
De geluiduitstraling ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten kan leiden tot een niet acceptabel woon- en leefklimaat. Verder is het niet de bedoeling dat onderhavige ontwikkeling leidt tot een (mogelijke) aantasting van bedrijfsactiviteiten welke in de omgeving recht- en regelmatig worden uitgevoerd. Wat dit laatste betreft is van belang dat er in de huidige situatie reeds woningen aanwezig zijn in de directe nabijheid van het bedrijventerrein. In het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat er geen geluidgevoelige objecten in het gebied toegevoegd mogen worden.
De geluiduitstraling ten gevolge van de bedrijfsmatige activiteiten binnen de inrichting van De Jong (inclusief de beoogde nieuwbouw) is inzichtelijk gemaakt via een akoestisch onderzoek. Uit dit onderzoek volgt dat De Jong met betrekking tot de directe hinder voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan voldoen aan 50 dB(A)-etmaalwaarde en voor wat betreft de maximale geluidniveaus kan voldoen aan de waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek dat als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd.
Het onderzoek is op 24 september 2019 akkoord bevonden door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH). Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bouwplan.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Na realisatie van de nieuwbouw voor De Jong zullen er meer verkeersbewegingen plaatsvinden van en naar de hal dan op dit moment het geval is. Het extra verkeer draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek op het aspect luchtkwaliteit wordt niet noodzakelijk geacht.
Buiten de aanwezige wegenstructuur bij het projectgebied zijn er in de directe omgeving van de nieuwbouw geen activiteiten welke de kwaliteit van de buitenlucht als beschreven in de titel 5.2 en bijlage 2 van de Wet milieubeheer significant beïnvloeden. Via de landelijke voorziening NSL-monitoringstool wordt de (geprognosticeerde) luchtkwaliteit in Nederland in beeld gebracht.
Via deze rekentool 2018 kunnen de jaren 2017, 2020 en 2030 in beeld worden gebracht. In de beoordeling wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen tot 10 jaar na vaststelling van het planologisch besluit. Hierbij geldt in principe dat voor de toekomst rekening wordt gehouden met een verkeerstoename ten opzichte van het huidige verkeersbeeld. Tegelijkertijd wordt naar de toekomst toe ook rekening gehouden met een afname van de emissies per voertuig.
In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de (geprognosticeerde) luchtkwaliteit op de locatie.
Uit deze gegevens blijkt dat geen rekening wordt gehouden met een overschrijding van de luchtkwaliteitseisen ter plaatse. De geprognosticeerde concentraties liggen zelfs ver onder de grenswaarden, zodat ook van de nieuwbouwontwikkeling van De Jong geen overschrijding valt te verwachten.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van dit bouwplan.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Met behulp van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) is gekeken of in de directe omgeving van het perceel risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ten westen van het projectgebied is op circa 590 meter, aan de Kijckerweg 130, Horticoop Distributiecentrum De Lier gevestigd. Dit betreft een groothandel in landbouwproducten waar brandbare vaste stoffen (ADR-klasse 4) zijn opgeslagen. De afstand tot de grens van het invloedsgebied bedraagt 70 meter, waardoor de nieuwbouw van De Jong op voldoende afstand gelegen is. Voorliggend plan voorziet ook niet in het toevoegen van een inrichting die onder het Bevi valt.
www.risicokaart.nl, risicovolle inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
De A20, afrit N213 Maasdijk maakt deel uit van het basisnet weg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het risicoplafond wordt volgens de Monitoringsrapportage Weg van 2017 niet overschreden en eveneens is er geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig.
De afstand van routes voor transport van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Elsenweg (N213) en de Burgemeester van Doornlaan (N223) tot aan het projectgebied bedraagt respectievelijk 65 en 160 meter. De plaatsgebonden risicocontour (10-6 per jaar) ligt op deze wegen en reikt niet tot het projectgebied. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor totstandkoming van het project.
Overigens is het projectgebied wel gelegen binnen een afstand van 200 meter van de eerder genoemde transportroutes. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient in de ruimtelijke onderbouwing van een project daarom te worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van een ramp op de weg. Het projectgebied is vanwege de verbinding met de N213, alsmede de aansluiting van de N213 op de A20, en de verbinding met de N223 voor de hulpdiensten goed bereikbaar. In geval van een calamiteit is de brandweer binnen korte tijd aanwezig. Verder zijn er bluswatervoorzieningen aanwezig binnen en nabij het plangebied (oppervlaktewater alsmede (ondergrondse)hydranten.
Verder moet op grond van dit besluit worden ingegaan op de zelfredzaamheid van personen in geval van een calamiteit. Wat dat betreft kan de zelfredzaamheid van medewerkers van De Jong en bezoekers als voldoende worden beoordeeld. Van belang hierbij is dat het projectgebied zowel aan de noordzijde als aan de oostzijde, in afgekeerde richting van de transportroutes, kan worden verlaten. Verder heeft de aanwezige bebouwing in afschermde werking in het geval van een calamiteit. Uit de aard der zaak zal met de bezoekers en medewerkers worden gecommuniceerd wanneer sprake is van ontruiming. Aangezien er 24 uur per dag medewerkers aanwezig zijn en het pand zal zijn voorzien van een ontruimingsinstallatie, is zo veel mogelijk gewaarborgd dat alle bezoekers en medewerkers tijdig zullen kunnen worden gewaarschuwd.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in het kader van de nieuwbouw alle brandveiligheidsvoorzieningen worden genomen welke daartoe volgens het Bouwbesluit benodigd zijn. Verder is het terrein zowel via de oostelijke als de noordelijke zijde te verlaten. Aan de westelijke zijde is eveneens nog een toegang voor hulpdiensten (afgesloten d.m.v. een poort) beschikbaar met een rechtstreekse aansluiting op de N213.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Uit de risicokaart is gebleken dat op circa 160 meter afstand van de projectlocatie een buisleiding (NM 411041) is gelegen. Deze bevindt zich onder de Galgeweg en de N213 en is in het beheer bij de NAM. Ten noorden van het projectgebied is eveneens een aardgasleiding (W-509-01) gelegen, met een uitwendige diameter van 324 mm. De leiding is in het beheer van de Gasunie. De afstand tussen de planlocatie en de gasleiding bedraagt circa 710 meter. Beide gasleidingen bevinden zich op een voldoende afstand van de projectlocatie.
www.risicokaart.nl, buisleidingen.
Explosieven
Op het plangebied en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen conventionele explosieven aanwezig. Dit blijkt uit de explosievenkaart van de gemeente Westland.
Uitsnede Explosievenkaart Westland
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. De ontwikkeling waar het adviesverzoek betrekking op heeft, valt niet onder één van de categorieën ontwikkelingen uit de notitie 'Advisering EV - Veiligheidsregio Haaglanden'. In het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Echter in verband met de aanwezigheid van denoemde risicobronnen, wordt er verwezen naar de notitie.
Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten dient te worden beoordeeld of voor de betreffende ontwikkeling een milieueffectrapportage nodig is. Het Besluit m.e.r. bevat verschillende onderdelen waarin criteria voor ontwikkelingen en activiteiten zijn opgenomen. Een belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen onderdeel C en D. Voor activiteiten die voldoen aan diverse criteria uit onderdeel C geldt een m.e.r.-plicht. In onderdeel D zijn activiteiten opgenomen waarvoor een beoordeling uitgevoerd moet worden om te bepalen of er voor de betreffende activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
De m.e.r.-beoordelingsplicht is blijkens de bijlage onder D categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage van toepassing op het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Blijkens de considerans van de Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (hierna ook: de Richtlijn) zijn in het kader van een beoordeling van de milieueffecten van een bepaalde ontwikkeling met name de volgende aspecten relevant:
Het bevoegd gezag dient de directe en indirecte milieueffecten van een project volledig te beoordelen en af te wegen. Hiertoe moet het bevoegd gezag een analyse uitvoeren door de inhoud van de door de initiatiefnemer verstrekte informatie en de via raadplegingen ontvangen informatie te onderzoeken, alsmede in voorkomend geval de aanvullende informatie in overweging te nemen.
In de onderhavige situatie is sprake van nieuwbouw van een bedrijfsgebouw op een bestaand bedrijventerrein. Op de locatie van de nieuwbouw is in de huidige situatie ook al een bedrijfshal aanwezig. Deze ontwikkeling is in de context van de m.e.r.-richtlijn niet te beschouwen als project waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Voor het overige blijkt uit onderhavige onderbouwing dat de herbouw de milieukundige waarden in de omgeving niet aantast, het aanvaardbare woon- en leefklimaat van de omliggende functies niet schaadt en geen nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid.
Het aspect Besluit milieueffectenrapportage (besluit m.e.r.) vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
Waterwet.
Nationaal waterplan
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan;
Visie Ruimte en Mobiliteit;
Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
In het plangebied komen geen waterkeringen voor en het plangebied is ook niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering. De dichtstbijzijnde regionale waterkering bevindt zich op een afstand van circa 140 meter ten noorden van het projectgebied. Verder is in de directe omgeving van de nieuwbouw primair oppervlaktewater (dit betreft het bestaande wateroppervlak ten zuiden van het projectgebied) en een tweetal sloten (secundair water) aanwezig in het noordelijke deel van het projectgebied. De voornoemde objecten in het projectgebied worden niet belemmerd door de nieuwbouw.
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen'.
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waar verharding wordt toegevoegd stelt het Hoogheemraadschap van Delfland, afhankelijk van het type verharding en de oppervlakte hiervan, watercompensatie verplicht om zorg te dragen voor voldoende afwaterend oppervlak in het gebied. Ten behoeve hiervan heeft het Hoogheemraadschap Delfland de Watersleutel ontwikkeld. Dit betreft een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ruimtelijke ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd wanneer sprake is van het toevoegen van verharding.
Zoals beschreven bevinden zich rond deze bedrijfsbestemming (deels) groenstroken, wegen, diverse secundaire watergangen en primair oppervlaktewater. Het bedrijfsgebouw wordt volledig binnen de bedrijfsbestemming gebouwd. De terreininrichting rondom de nieuwbouw zal worden gewijzigd.
In de huidige situatie is het projectgebied grotendeels bebouwd en voorzien van verharding ten behoeve van verkeer en parkeren. Het bestaande terrein met een bedrijfsbestemming kan worden beschouwd als vrijwel volledig afwaterend. In de hiernavolgende figuur is een schematische weergave van het bestaande water en het nieuwe water binnen het plangebied weergegeven. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de bijlagen.
Figuur: bestaand water (1), nieuw water (2), wado (3) en halfverharding (4 en 5).
In onderstaande tabel is de oppervlakteverdeling van het projectgebied in de bestaande en toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt.
Tabel: oppervlakteindeling
Huidige situatie (m²) | Toekomstige situatie (m²) | Verschil (m²) | |
Bebouwing | 22,262 | 46.607 | + 24.345 |
Verharding | 31.853 | 6.691 | - 25,162 |
Halfverharding | 0 | 3.570 | + 3.570 |
Onverhard | 10.796 | 7.357 | - 3.439 |
Water/wadi | 643 | 1.329 | + 686 |
Totaal | 65.555 m² | 65.555 m² |
Vanwege de herinrichting van het terrein is ruimte gereserveerd voor nieuw oppervlaktewater ten behoeve van waterberging (circa 498 m2). Deze waterpartij wordt aan de zuidwestzijde van de nieuwbouw gerealiseerd. Voor deze uitbreidingen worden geen watergangen gedempt en wordt het oppervlaktewater zoals thans aanwezig in de huidige situatie, in stand gehouden. Aanvullend wordt nog een wadi gerealiseerd (circa 188 m2). De verkeersruimte ten westen van de nieuwbouw alsmede de parkeervakken ten zuiden van de nieuwbouw (totaal circa 3.570 m2) zijn uitgevoerd als halfverharding in de vorm van open grastegels.
In de bijlagen is watersleutel voor de nieuwbouw opgenomen. Hierbij is de halfverharding voor de helft opgenomen bij het verharde oppervlak. Op basis van de watersleutel dient 200 m2 extra water te worden gerealiseerd. Hieruit blijkt dat het nieuwe oppervlaktewater en de wadi ruim voldoende compenserende berging bieden.
Het gemiddeld maaiveldniveau (0 meter NAP) zal in de toekomstige situatie gehandhaafd blijven. Daarmee bedraagt de gemiddelde drooglegging 0,43 meter. Voor wat betreft de toelaatbare peilstijging wordt volgens opgaaf van het Hoogheemraadschap uitgegaan van maximaal 20 centimeter ten opzicht van het maatgevende waterpeil van - 0,43 meter NAP.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Binnen de inrichting is in de huidige situatie sprake van oppervlaktewater aangewezen als primair water (zie hiernavolgende figuur, locatienummer 1). Aanvullend zal een retentievijver worden gerealiseerd. Dit secundair oppervlaktewater wordt in verbinding gebracht met het reeds aanwezige oppervlaktewater.
In de huidige situatie is de locatie van de nieuwe retentievijver deels verhard ten behoeve van het stallen van vrachtwagens. De nieuwe vijver zal aan de zijde van de nieuwbouw worden begrensd door middel van een keerwand. Aan de overige zijden zal sprake zijn van taluds met gemaaid gras en eventuele rietvegetatie aansluitend bij het omliggende groen.
Ten zuiden van de nieuwbouw is sprake van een wadi. Deze wadi, welke dienst doet als waterbergingszone, zal worden uitgevoerd met beplanting welke geschikt is voor tijdelijke overstroming.
Met deze terreininrichting wordt invulling gegeven aan de benodigde bergingscapaciteit voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast levert het een meerwaarde ten aanzien van het aspect ecologie. De retentievijver en wadi worden voorzien van vegetatie en leveren een kwalitatief meer hoogwaardige invulling dan de bestaande situatie waarin het terrein wordt gebuikt voor het parkeren van voertuigen. Bovendien vormt de retentievijver met de omliggende gronden een entree en een groenblauwe overgang tussen de bedrijfsbestemming en de aangrenzende functies.
Bij realisatie van de nieuwbouw wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van uitlogende materialen om het watersysteem te beschermen. Er zijn aanvullend geen bijzondere doelstellingen voor waterkwaliteit en (water)ecologie rondom de projectlocatie. Zo is het projectgebied niet gelegen in (de nabijheid van) een bufferzone van een natuurgebied.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen. De retentievijver wordt als secundair water in verbinding gebracht met het primair oppervlaktewater. De retentievijver en wadi worden gerealiseerd op eigen terrein en zullen in opdracht van de initiatiefnemer periodiek worden onderhouden door een daartoe gespecialiseerd bedrijf.
In de 'Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' van het Hoogheemraadschap van Delfland worden criteria gegeven waar aan de te realiseren wateroppervlaktes aan moeten voldoen. De criteria noemt eisen voor de effectiviteit betrouwbaarheid en integraliteit van de wateroppervlaktes. Bij de invulling van de wateroppervlaktes zal rekening gehouden worden met deze richtlijnen. Daarnaast zorgt de initiatiefnemer ervoor dat het beheer en onderhoud van de voorziening na oplevering is geregeld, ook op lange termijn, en dat dit is vastgelegd in een beheerplan.
Bodem en grondwater
De grond in het projectgebied bestaat uit oude zeeafzettingen met veen. Het maaiveld ligt ongeveer op 0 meter NAP. Het waterpeil in het gebied is vastgesteld op -0,43 NAP.
Het gemiddelde maaiveldniveau zal als gevolg van dit plan niet wijzigen. De nieuwbouw zal gerealiseerd worden op het huidige peil (0 meter NAP). De vrijdragende vloer van de bedrijfshal bevindt zich op 1 meter boven NAP. Er zal geen sprake zijn van verdiept gelegen laadkuilen, kelders onder de vrijdragende bedrijfsvloer of andere gebouwde voorzieningen onder 0 meter NAP.
Het projectgebied loopt gebied relatief weinig kans op een (grote) overstroming. Dit blijkt uit de kaart 'Hoofdwatersysteem set Risicokaart scenario's 2015' van het Landelijk Informatiesysteem Water en Overstromingen.
Afvalwater en riolering
Bedrijfsafvalwater wordt afgevoerd via een aansluiting op de gemeentelijke riolering. Het Hoogheemraadschap stelt bij nieuwbouw verplicht dat schoon hemelwater separaat van bedrijfsafvalwater wordt afgevoerd naar bestaand oppervlaktewater. Het hemelwater zal derhalve worden afgevoerd op de nieuw aan te leggen waterpartij in de vorm van een retentievijver, gesitueerd aan de zuidzijde van de nieuwbouw.
Voor het bergend vermogen wordt verwezen naar de paragraaf watercompensatie.
Overigens wordt ook voorzien in een wadi ter plaatse van de parkeervakken ten zuiden van de nieuwbouw. Verder wordt voor deel van de verkeersruimte en parkeervakken voorzien in halfverharding in de vorm van open grastegels ter verbetering van de infiltratie van hemelwater.
Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bouwplan.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Door middel van het uitgevoerde onderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Tevens kan gesteld worden dat de doelstelling van het onderzoek, het vaststellen van de ernst en omvang van de verontreiniging, is behaald.
Uit de analyseresultaten is gebleken dat in de zandige grond boven het grondwater (tussen circa 0,1- 0,7 m-mv) ter plaatse van boringen P01, P02 en P06 sterk verhoogde gehalten aan minerale olie zijn aangetoond. In de zandige grond onder de grondwaterstand ter plaatse van boring P02 (0,6-0,8 mmv) is een matig verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. In de kleiige ondergrond van boring P06 (2,0-2,2 m-mv) is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. De sterke grondverontreiniging met minerale olie beperkt zich daardoor tot de zandige grond boven de grondwaterstand. In de overige horizontaal afperkende boringen binnen de bebouwing zijn hoogstens licht tot matig verhoogde gehalten aan minerale aangetoond en licht verhoogde gehalten aan ethylbenzeen of xylenen.
Het grondwater bevat niet tot licht verhoogde gehalten aan minerale olie, xylenen en/of naftaleen. Buiten de bebouwing, op kadastraal perceel A 6352, is ter plaatse van boring P15 een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond in de laag van 1,1-1,3 m-mv. De sterke grondverontreiniging met minerale olie is daarmee perceel overschrijdend. De verontreiniging ter plaatse van boring P15 is horizontaal niet afgeperkt, omdat het een perceel betreft van een andere eigenaar. P15 is horizontaal niet afgeperkt, omdat het een perceel betreft van een andere eigenaar. De oppervlakte van de verontreinigingscontour boven de interventiewaarde bedraagt circa 150 m2. De sterke verontreiniging bevindt zich in de bodemlaag vanaf circa 0,1 tot 0,7 m-mv. Op basis van de analyseresultaten wordt de omvang van de sterke verontreiniging met minerale olie in de grond ingeschat op circa 60 m3. Er is daardoor wel sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De omvang van de matig verontreinigde grond wordt geschat op circa 20 m3. Uit de risicobeoordeling van Sanscrit blijkt dat de verontreiniging geen onaanvaardbare humane, ecologische en verspreidingsrisico’s oplevert bij het huidige gebruik. Dit houdt in dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, waarbij de locatie niet met spoed gesaneerd hoeft te worden.
Op basis van de bovengenoemde onderzoeken wordt geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 29 en 37 Wbb. De Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) heeft op 26 november 2019 aangegeven dat ter plaatse van het bouwplan sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Westland. Op grond van artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) treedt de omgevingsvergunning niet in werking tot het moment waarop het bevoegd gezag Wbb heeft ingestemd met een saneringsplan of een correcte BUS-melding is ontvangen.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 2,3 kilometer ten westen van het projectgebied en betreft het gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Op een afstand van circa 115 meter ten noorden van het projectgebied is de ecologische verbindingszone Zwethkanaal gelegen. Dit kanaal behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Daarnaast bevindt zich op een afstand van circa 820 meter een tweede gebied wat deel uitmaakt van Natuurnetwerk Nederland. Onderstaand figuur geeft de gebieden weer ten opzichte van de projectlocatie.
Onderhavige ontwikkeling ziet toe op het amoveren van de reeds aanwezige hal en het realiseren van de nieuwbouw. De nieuwbouw wordt in een groter volume op dezelfde plaats teruggebouwd. Op enkele plaatsen zal de nieuwbouw het bestaande bouwvlak overschrijden. De projectlocatie is gelegen op een bedrijventerrein wat al intensief bebouwd en in gebruik is. De invloed van de bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw op nabijgelegen natuurgebieden is dan ook verwaarloosbaar.
Met het oog op stikstofdepositie op natuurgebieden is een depositieberekening uitgevoerd, zie Bijlage 9. Uit deze berekening blijkt dat de mogelijk verstorende effecten van het nieuwbouwplan als gevolg van stikstofdepositie op het natuurgebied 'Solleveld & Kapittelduinen' beperkt zijn. Het aspect stikstofdepositie staat totstandkoming van het plan niet in de weg. Voor de berekening wordt verwezen naar de bijlagen.
Soortbescherming
De bescherming van dier- en plantsoorten is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Naast een algemene zorgplicht is hier ook de bescherming van aangewezen zeldzame of bedreigde inheemse diersoorten vastgelegd. Als dergelijke soorten aanwezig zijn op een bepaalde locatie kan dit gevolgen hebben voor de uitvoering van activiteiten. De projectlocatie is thans in gebruik ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. Gezien het intensieve gebruik van de projectlocatie is niet te verwachten dat sprake is van beschermde soorten. Zekerheidshalve is een onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8. Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor de totstandkoming van dit plan.
duurzaamheid
In het voorliggende plan zijn diverse duurzaamheidsaspecten meegenomen. Zo zal de nieuwbouw worden voorzien van zonnepanelen, waardoor De Jong voor een deel zichzelf zal kunnen voorzien in het stroomverbruik. Tevens wordt aandacht geschonken aan het benutten van de warmteproductie. Als gevolg van het bedrijfsproces (productie van golfkarton) is sprake van productie van warmte. Papier wordt onder andere met behulp van stoom bewerkt tot golfkarton. De restwarmte die vrijkomt uit dit proces zal gedeeltelijk gebruikt worden om andere ruimten in het gebouw te verwarmen.
Verder is sprake van productie-installaties welke voldoen aan de huidige stand der techniek als het gaat om efficiënt energiegebruik. Ter verwarming van de stoomketels zal een combinatieprocedure van elektrische voorverwarming worden toegepast waardoor het gasverbruik aanzienlijk kan worden beperkt. Deze maatregelen hebben als doel het elektriciteits- en gasverbruik van de inrichting zoveel als mogelijk te beperken.
Verder draagt het project bij aan duurzaamheidsdoelstellingen als het gaat om herstructurering van het bestaande terrein. In de huidige situatie is op het bedrijventerrein sprake van oude veilinggebouwen. In de bestaande bedrijfsbebouwing is nog asbest verwerkt. De nieuwbouw zal daarentegen worden waar mogelijk worden teruggebouwd met toepassing van moderne en efficiënte installaties en met toepassing van duurzame, herbruikbare bouwmaterialen. Herstructurering van het terrein draagt qua terreininrichting bij aan het realiseren van waterbergend vermogen op eigen terrein (zie paragraaf 4.7). Dit door middel van het realiseren van oppervlaktewater alsmede het daar waar mogelijk aanbrengen van waterdoorlatende half verharding.
Daarnaast wordt met de beoogde planinvulling voorzien in een opwaardering van de bestaande groenafscherming richting de woningen aan de Leeweg. Daarbij wordt gekozen voor een gebiedseigen en robuuste invulling (zie paragraaf 2.3). Dit vormt vanuit het perspectief van ruimtelijke kwaliteit een duurzame en toekomstbestendige invulling. Het aspect duurzaamheid krijgt op deze wijze optimaal invulling binnen de uitgangspunten van het project.
Het aspect ecologie vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Cultuurhistorie
Als er gesproken wordt over cultuurhistorie in relatie tot ruimtelijke ordening wordt vaak een onderscheid gemaakt in historische geografie en historische bouwkunst. Historische geografie gaat over landschappelijke en stedenbouwkundige elementen en structuren zoals dijken, slotenpatronen, stratenpatronen en verkavelingen. Historische bouwkunst heeft betrekking op bebouwing en architectuur.
Het projectgebied is niet gelegen op gronden welke als relevant zijn aangeduid in de provinciale cultuur historische atlas of in de provinciale verordening. De gewenste ontwikkeling betreft het vervangen van een reeds bestaande bedrijfshal op een bedrijventerrein wat gelegen is in bebouwd gebied. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied niet onevenredig aantast of verstoort.
Archeologie
Voor de gemeente Westland heeft Archeologie Delft in 2012 een archeologische beleidskaart opgesteld9 om de archeologische waarden in de bodem en verwachtingszones in kaart te brengen. Het projectgebied is op de beleidskaart gelegen in twee verwachtingszones: 'Verwachtingszone II: vrijstelling tot 250 m2 & 50 cm -mv' en 'Verwachtingszone III: vrijstelling tot 500 m2 & 50 cm -mv'.
Voor deze zones geldt dat er een middelhoge tot hoge verwachting is voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. In de directe nabijheid rond het perceel is geen sprake van specifiek beschermde archeologische waardevolle terreinen of monumenten.
Vanwege de archeologische verwachtingszones wordt een diepte gehanteerd voor vrijstelling van bodemverstorende werkzaamheden en is hier eveneens een oppervlaktegrens aan gekoppeld. Bodemverstorende werkzaamheden die dieper plaatsvinden dan 50 centimeter onder maaiveld en een groter oppervlak beslaan dan 250 m2 (500 m2 voor verwachtingszone III) is archeologisch onderzoek nodig naar de eventuele aanwezige waarden in het gebied.
Deze waarden zijn tevens terug te vinden in de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland en zijn eveneens opgenomen in het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan mogen zowel voor de gronden aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3' als 'Waarde - Archeologie 4' werkzaamheden die een oppervlakte kleiner dan 500 m2 beslaan, plaatsvinden zonder omgevingsvergunning en archeologisch onderzoek.
Voor de projectlocatie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de verwachtingswaarden in het gebied. Het volledige onderzoek staat in Bijlage 10. Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied een hoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode Romeinse Tijd – Middeleeuwen en een lage verwachting voor de overige perioden. Hierdoor wordt een vervolg onderzoek geadviseerd, namelijk inventariserend veldonderzoek verkennende fase middels grondboringen en de daarbij in het rapport opgenomen onderzoeksstrategie.
Door Econsultancy is het vervolgonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 11. Het booronderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied. Er wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Het aspect cultuurhistorische effecten vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening.
In dit geval is een planschadeovereenkomst ondertekend door de initiatiefnemer. Om voornoemde reden is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
In de periode van 9 oktober 2019 t/m 6 november 2019 heeft over het voorontwerp van deze omgevingsvergunning bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage Inspraak en overleg van deze toelichting.
Van 31 januari 2020 t/m 12 maart heeft het ontwerpbesluit ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.