Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Glastuinbouwgebied Westland
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1783.abp00000013-vast

3.7 Cultuurhistorische aspecten

3.7.1 Wettelijk kader
In 1992 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valletta ondertekend. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Het uitgangspunt van zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden om te gaan en waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ (in de bodem) te behouden. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of de omgevingsvergunning aanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
3.7.2 Onderzoek
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ (WR-A).
 
In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom omgevingsvergunning plichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo’n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een ­omgevingsvergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch on­derzoek en de belangen­afwe­ging op grond daar­van.
 
Gewenste ontwikkeling
Voor alle delen van het plangebied een medebestemming archeologisch waardevol gebied (WR-A).
 
Rijksmonument
Er ligt binnen het plangebied 1 rijksmonument. Het betreft hier het Rijksmonument te Poeldijk met monumentennummer 47122 en AMK-code 37B-001. Voor elke bodemingreep, hoe klein ook, dient een monumentenvergunning aangevraagd te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
 
Zones met archeologische waarden of verwachtingen
Op de gemeentelijke beleidskaart zijn zes soorten zones met archeologische waarden en archeolo­gische verwachtingen aangegeven. Voor alle zones geldt een van elkaar verschillende vrijstellingsgrens.
Functieaanduiding
Beleidszone
Vrijstellingsgrens
Swr-1Verwachtingszone IVGeen voorschriften
 
Swr-2
 
Verwachtingszone III
Plangebied > 500 m2 & bodemingreep > 50 cm onder maaiveld
 
Swr-3
 
Verwachtingszone II
Plangebied > 250 m2 & bodemingreep > 50 cm onder maaiveld
 
Swr-4
 
Verwachtingszone I
 Plangebied > 100 m2 & bodemingreep > 50 cm onder maaiveld
 
Swr-5
 
Bekende archeologische vindplaats
Plangebied > 0 m2 & bodemingreep > 30 cm onder maaiveld
Tabel 7- Overzicht van de vrijstellingsgrenzen t.a.v. archeologisch onderzoek.
 
Verwachtingszone IV (swr-1)
Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Deze zone bestaat uit buitendijks gebied (westelijke zijde van de gemeente) en de droogmakerij aan oostelijke zijde van de gemeente. Het buitendijkse gebied heeft door de eeuwen heen blootgestaan aan grote invloeden vanuit zee. Daardoor waren ten eerste de bewoningsmogelijkheden zeer beperkt. Ten tweede hebben eventuele archeologische resten, die ooit aanwezig zijn geweest, na hun totstandkoming eeuwenlang bloot gestaan aan de invloed vanuit zee. Hierdoor zijn archeologische vindplaatsen verspoeld en geërodeerd. De droogmakerij in het oosten van Westland betreft een zone waarin de oorspronkelijk aanwezige afzettingen van het Hollandveen Laagpakket zijn afgegraven. Eventuele vindplaatsen die zich in en op dit veen bevonden zijn daardoor verdwenen.
In Verwachtingszone IV geldt een zeer lage trefkans voor archeologische vindplaatsen. Indien archeologisch materiaal wordt aangetroffen is de kans bovendien zeer groot dat het hier om contextloos materiaal gaat. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toeval vondsten van toepassing blijft en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodem verstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.
 
Verwachtingszone III (swr-2)
Verwachtingszone III bestaat uit het Laagpakket van Wormer (in de diepere ondergrond), het Hollandveen Laagpakket en de dekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren in het binnendijks gebied. Omdat zich periodiek bewoningsmogelijkheden voordeden in het veengebied vanaf de Midden IJzertijd geldt hier een middelhoge verwachting voor het aantreffen van resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen in dit gebied tot nu toe nog onbekende duinafzettingen van Ypenburg en Voorburg worden aangetroffen (met een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de vroege prehistorie).
Archeologische resten worden in deze zone verwacht op een diepte vanaf 50 cm beneden maaiveld. De dichtheid van archeologische vindplaatsen zal klein zijn, waardoor hier een vrijstellingsgrens van plangebieden tot 500 m2 wordt gehanteerd. 
 
Verwachtingszone II (swr-3)
Verwachtingszone II bestaat uit (een buffer rondom) de locaties van de geulafzettingen van de Hoekpolder Laag in het zuidelijk deel van de gemeente Westland. In deze zone zijn ook die delen van de geulafzettingen van de Gantel Laag opgenomen die al in de Romeinse tijd waren verland, evenals de duinafzettingen van de Laag van Ypenburg en de Laag van Voorburg.
In de gehele Verwachtingszone II bestaat een hoge kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor resten uit het Neolithicum en de Bronstijd geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten op de duinafzettingen
van Ypenburg en Voorburg.
Archeologische waarden worden in deze zone vanaf 50 cm onder maaiveld verwacht. Voor wat betreft de oppervlakte van de verstoring wordt een vrijstellingsgrens van 250 m2 gehanteerd. In deze zone is de dichtheid aan archeologische resten hoger dan in Verwachtingszone II. De kans dat in deze zone archeologische resten worden verstoord bij werkzaamheden tot 100 m2 (Verwachtingszone I) is echter klein. Dat geldt ook voor de kans dat er tijdens archeologisch onderzoek op een beperkt oppervlak archeologische resten worden aangetroffen. Een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor plangebieden tot een 250 m2 is in deze verwachtingszone dan ook wenselijk. 
 
Verwachtingszone I (swr-4)
Verwachtingszone I bestaat uit een buffer rondom de locaties waar Romeinse wegen worden vermoed. Voor deze gebieden geldt een zeer hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd. Het gaat daarbij voornamelijk om nederzettingen, maar ook grafvelden kunnen worden aangetroffen. Daarnaast bestaat er ook een kans dat zogenaamde off-site structuren, zoals duikers, aanwezig zijn. Uit de ligging van de bekende archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd blijkt dat deze hier in hoge dichtheid voorkomen en dicht bijeen liggen. De trefkans van dergelijke sporen is echter kleiner dan die van de archeologische resten die worden verwacht in de historische kernen. Daarom wordt voor Verwachtingszone I vastgehouden aan de wettelijke grens van 100 m2 voor de oppervlakte van het plangebied.
Omdat de vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het merendeel van deze verwachtingszone bedekt zijn geraakt door de afzettingen van de Laag van Poeldijk liggen de vindplaatsen niet direct onder het maaiveld. In deze zone worden bodemingrepen dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek tot een diepte van 50 cm beneden maaiveld. 
 
Bekende vindplaats (swr-5)
Voor bekende vindplaatsen geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van 0 m2 en 30 cm beneden maaiveld overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de 100 m2 uit de Monumentenwet (artikel 41a), omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte.
Voor wat betreft de diepte wordt een grens van 30 cm –mv gehanteerd, omdat door bodembewerkingen, zoals ploegen, de bodem boven deze grens vaak is verstoord. Eventuele archeologische resten die zich in deze bovenste 30 cm bevinden zullen in verstoorde context liggen, waardoor hun informatiewaarde aanzienlijk daalt.
 
Historische stads-/dorpskern
Voor de historische stads- of dorpskernen is uit archeologische en historisch-geografische bronnen gebleken dat er bewoning plaatsvond tijdens de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De contouren van deze zones zijn gebaseerd op de historische situatie van 1712 en kadastrale minuten uit de vroege 192 eeuw en sluiten aan bij de contouren zoals ze zijn opgenomen op de provinciale CHS.
In deze zones wordt een zeer hoge dichtheid aan archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht. Mogelijk kunnen er ook oudere resten worden aangetroffen. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen op geringe diepte worden aangetroffen. Vanwege de te verwachten hoge dichtheid en ondiepe ligging van archeologische resten wordt op deze zone het vrijstellingsbeleid toegepast dat is beschreven voor de zone met bekende archeologische vindplaatsen. Archeologisch onderzoek dient als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bodemingrepen die groter zijn dan 50 m2 en dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld.
 
Kassen
Uit recent archeologisch onderzoek is op te maken dat de bodemverstoringen als gevolg van kassenbouw en -sloop beperkt blijven tot de betonnen staanders (kasvoeten) die enige tientallen jaren geleden op een afstand stonden van circa 7 bij 4 m. De aangetroffen bodemverstoring, waarmee het archeologisch bodemarchief definitief is verstoord, bedraagt bij elke kasvoet ongeveer 1 vierkante meter. Dit komt neer op circa 3,5 % van het oppervlak. Opgemerkt wordt dat de omvang van deze verstoringen niet het gevolg is van het aanbrengen van de palen zelf, maar het gevolg is geweest van het uittrekken van de zgn. dieper gelegen ‘kleefpalen’.
In de tegenwoordige kasbouw wordt gebruik gemaakt van slimme bouw- en constructietechnieken, waarmee overspanningen tot 9 m of meer kunnen worden bereikt. Indien wordt uitgegaan van een gemiddelde onderlinge afstand van 6 m tussen de betonnen palen, heeft dit bij de constructie van de fundering per paal een verstoring tot gevolg van minder dan 0,2 vierkante meter. Dit komt neer op circa 0,5 % van het oppervlak. Hieruit kan worden opgemaakt dat de daadwerkelijke bodemverstoringen, als gevolg van de kassenbouw, dermate gering zijn dat het archeologisch bodemarchief nauwelijks zal worden geschaad.
Op basis hiervan stelt de gemeente Westland de kassenbouw vrij van de verplichting tot archeologisch vooronderzoek. Voorwaarde is wel dat van bovenstaande technieken met een beperkte bodemverstoring gebruik wordt gemaakt. Kasbouwmethoden waarbij aaneengesloten oppervlaktes worden ontgraven, die de vrijstellingsgrenzen van de betreffende archeologische verwachtingszone overschrijden, kennen geen vrijstelling. Uiteraard voor zover deze werkzaamheden betrekking hebben op de constructie van de kassen zélf. Andere bodemverstorende activiteiten die hiermee samen (kunnen) hangen, zoals bodemverbeteringen, ontgrondingen, waterbergingen en woningbouw blijven in principe vergunningplichtig, en zijn al dan niet onderzoeksplichtig afhankelijk van de door de gemeente Westland gestelde ondergrenzen
3.7.3 Conclusie
Voor het plangebied gelden afhankelijk van de ligging verschillende archeologische waarden in de ondergrond. Om deze mogelijk aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen (met uitzondering van kassen), alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.