Waterkeringen en waterberging
Binnen het plangebied liggen een aantal waterkeringen. In onderstaand figuur zijn de waterkeringen binnen het beheersgebied van Delfland weergegeven. Het plangebied van het bestemmingsplan is globaal gelegen binnen de cirkel op onderstaand figuur. Delfland heeft in de legger de keurzones van de waterkeringen gedetailleerd opgenomen. Hieronder vindt een korte beschrijving plaats van de waterkeringen die in het plangebied liggen.
Figuur 2- Waterkeringen binnen het beheersgebied van Delfland
Zeewering
De zeewering is een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van dijkring 14. Deze waterkering heeft een overschrijdingskans (veiligheidsnorm) van eens in de 10.000 jaar. De zeewering is gelegen langs de Noordzeekust en langs de Nieuwe Waterweg en beschermd het achterliggende land tegen overstromingen vanuit zee. De landwaartse begrenzing van de kern zone vormt de lijn 300 meter landwaarts van de rijksstrandpalenlijn. De landwaartse beschermingszone vormt de lijn 600 meter landwaarts van de rijkstrandpalenlijn. Op een aantal locaties is de keurzone breder of juist smaller. De exacte ligging is vastgelegd in de Legger Zeewering.
Maasdijk
De Maasdijk is een regionale waterkering, een binnenwaterkering. Voor de Maasdijk bestaat geen wettelijke veiligheidsnorm. In de legger is voor deze waterkering echter wel een vereiste waakhoogte en kadeafmeting opgenomen. De kern zone van de Maasdijk is 30 meter, de beschermingszone is 25 meter. De totale keurzone is dus 80 meter.
Boezem- en polderkaden
In het plangebied liggen boezem- en polderkaden, die beide vallen onder de regionale keringen. Boezemkaden beschermen het achterliggende gebied tegen het hoger gelegen boezemwater. Met uitzondering van de Oud en Nieuw Wateringveldsche polder (veiligheidsklasse V, overschrijdingsfrequentie 1/1000) hebben alle boezemwaterkeringen veiligheidsklasse III met een bijbehorende overschrijdingsfrequentie van eens in de 100 jaar. Het Westland kent echter ook veel opmalingspolders. Dit zijn polders die hoger liggen dan het boezemwater en waar het water wordt opgemalen om de polder van voldoende water te voorzien.
Polderkaden zijn waterkeringen die laag gelegen poldergebieden (met hun vaak verschillende waterpeilen) van elkaar scheiden. Voor de polderwaterkeringen bestaan geen wettelijke normen. In de legger zijn voor deze waterkeringen echter wel vereiste waakhoogten en kadeafmetingen opgenomen.
De kernzone voor kades varieert. Figuur 3 geeft schematisch weer hoe Delfland de kernzone vaststelt. Hierbij wordt gerekend met een niveau van de boezem van -0,42 NAP (vast peil). De beschermingszone bedraagt altijd 15 meter.
Figuur 3- Schematisch overzicht bij keurzone met dijksloot. (*) deze beschermingszone wordt niet als "waterstaatsdoeleinden" bestemd. Voor activiteiten in deze zone is keurvergunning vereist.
De volgende tabel geeft per polder het streefpeil van het laagste peilvlak. De variabele H is gelijk aan het verschil tussen het boezempeil en het streefpeil in de polder. De ruimte die Delfland wil reserveren voor de kernzone is in de tabel opgenomen.
Tabel 2- Minimale polderpeil en breedte kernzone (bron: overzichtskaart Hoogheemraadschap van Delfland, 1985).
* voor deze polders geldt dat ze een polderpeil hebben dat hoger ligt of gelijk is aan de kern- en beschermingszone aan de boezemkant van de buitenkruin. De buitenkruin ligt immers aan de kerende zijde en de ruimtereservering moet daarom aan de andere kant;
** deze polders hebben geen polder of boezemkaden in de legger en zodoende geen zonering (afgezien natuurlijk van een eventuele zonering van de Maasdijk of Zeewering).
Niet alle waterkeringen binnen het plangebied voldoen aan de in de Waterverordening Zuid-Holland gestelde veiligheidsnormen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de opgave om de genormeerde kaden op orde te hebben. Hieruit is het programma van kadeverbetering projecten ontstaan. Het Hoogheemraadschap van Delfland is momenteel bezig met de toetsing van de waterkeringen en het uitvoeren van de kadeverbeteringsprojecten.
Natuur waarden
In het plangebied bevindt zich één beschermd natuurgebied, als bedoeld in de Natuurbeschermingswet. Dit betreft het Staelduinse bos, dat is aangewezen als Natura 2000 gebied.
Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied een aantal groen-, water- en ecologische gebieden die vanuit gemeentelijk beleid bescherming behoeven. Binnen deze gebieden bevinden zich potentiele natuur- of ecologische waarden of verbindingen. In de volgende gebieden zijn deze natuurwaarden aanwezig:
- groenstrook langs de Bonnenlaan in 's-Gravenzande. Deze groenstrook is een ecologische verbindingszone, welke het Natura 2000 gebied het Staelduinse Bos verbindt met het Oranjekanaal. Deze verbindingszone is in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en daarnaast in de nota Aanpak natuurwetgeving in de Gemeente Westland ook aangewezen als Vogel- en habitatrichtlijngebied;
- de zeven gaten in de Lier;
- de groene zone langs de verlengde veilingroute in Naaldwijk;
- groengebied aan de Parallelweg, langs de Koningin Julianaweg in 's-Gravenzande;
- Maasdijk in 's-Gravenzande. In de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur van de Provincie zijn de flanken van de Maasdijk aangewezen als Bloemendijk.
- Prinsenbos in Naaldwijk. Dit betreft een groengebied waarbinnen verhoogde natuurwaarden aanwezig zijn;
- vogeleiland aan de Dortlaan in Naaldwijk. Dit betreft een gebied met verhoogde natuurwaarden;
- groenzone langs het Loopend Gat (Bospolder) in Naaldwijk. In deze zone zijn verhoogde natuurwaarden aanwezig.
Archeologische waarden
Een groot deel van de gehele archeologierijke ondergrond van de gemeente Westland valt binnen het plangebied van het bestemmingsplan. In 2009 is de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart verschenen die nog niet officieel is bekrachtigd. Het idee achter dit werk is dat dit de basis vormt voor het opnemen van beleid met betrekking tot archeologie in bestemmingsplannen. Deze kaart wordt derhalve ook gebruikt om de gebiedsbeschrijving en archeologische verwachting in dit bestemmingsplan te verwerken.
In deze paragraaf wordt een uiteenzetting gegeven van de geologische opbouw en de verwante archeologische verwachting. Voor individuele percelen binnen het bestemmingsplan dient een scan gemaakt worden om de situatie te bekijken. Binnen dit onderzoek is het tijd technisch niet mogelijk om specifiek naar elk perceel te kijken. Te ontwikkelen plannen dienen beoordeeld te worden volgens de door de gemeente Westland vastgestelde normen, zoals omschreven in de aanbeveling.
Hieronder worden enkel de archeologisch relevante bewoningsperiodes met haar archeologische verschijningsvormen in relatie tot de natuurlijke situatie (o.a. geologische ondergrond) beschreven.
Neolithicum (circa 5300-2000 v.Chr.)
In het Neolithicum zijn eigenlijk nauwelijks nederzettingen bekend. Het merendeel van de bekende bewoning uit deze periode komt voor op duinafzettingen. Deze bevinden zich net buiten de scope van dit bestemmingsplan. ten westen en noordwesten zijn intacte Oude Duinen bekend, waar vondsten op sommige locaties reeds zijn aangetroffen. In het noordelijk-centrale deel van het plangebied is een aantal afgedekte duinen bekend waarop nog geen onderzoek is uitgevoerd. Deze zones hebben dan ook een hoge verwachting voor archeologische resten vanaf deze periode.
Bronstijd (circa 2000-800 v.Chr.)
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen vindplaatsen uit de Bronstijd bekend. In Zuid-Holland als geheel komen dergelijke vindplaatsen ook nauwelijks voor. Het gebied bestond in deze tijd uit een natte veenzone, die onder directe invloed van de zee stond. Hierdoor was het niet aantrekkelijk voor bewoning. Op enkele relatief hooggelegen strandwallen vond sporadisch bewoning plaats. Een voorbeeld hiervan is het Monsterse Geestje (wat ten noorden van het onderzoeksgebied ligt) waar sporen uit de Bronstijd (tot en met de Middeleeuwen) zijn aangetroffen op een Oud Duin.
IJzertijd (circa 800-12 v.Chr.)
Aan het begin van de IJzertijd waren de omstandigheden in en rondom het onderzoeksgebied zeer nat. Westland werd bedekt door een dik pakket Hollandveen, dat na de overstromingen aan het einde van de Bronstijd weer was gaan groeien. In deze tijd vond in het West-Nederlandse kustgebied dan ook zeer weinig bewoning plaats en dan uitsluitend op de relatief hoge en droge strandwallen. Deze situatie veranderde toen tijdens de Midden-IJzertijd de invloed van de zee op het land weer toenam. Hierdoor werden geulen uitgeschuurd in het veengebied achter en tussen de strandwallen. Deze watervoerende geulen stonden in (directe) verbinding met de zee en zorgden ervoor dat de nabij gelegen delen van het veengebied voldoende ontwaterd werden om ze toegankelijk en bewoonbaar te maken. Tijdens de Midden- IJzertijd en het begin van de Late-IJzertijd werd dan ook veelvuldig op het veen gewoond. Dit zien we vooral in het zuiden van de gemeente Westland, waar een handvol vindplaatsen uit deze periode tot nu toe bekend zijn. Zandige afzettingen van een grote geul daterend uit deze periode (Afzettingen van Walcheren, voorheen Duinkerke 0) bevinden zich in het westelijk deel van het onderzoeksgebied.
Deze gunstige woonomstandigheden waren niet blijvend. Omdat de invloed van de zee bleef toenemen begon rond 300 v.Chr. een nieuwe fase van overstromingen, waardoor de Afzettingen van Duinkerke I ontstonden. De afwaterende geulen raakten verstopt en de nederzettingen uit de Midden- en Late IJzertijd werden, net als een groot deel van het onderzoeksgebied, bedekt met een dikke laag klei. Vanwege de verslechterde afwatering werd de bewoning op het veen afgebroken. Er werd toen gezocht naar hogere zandige gebieden zoals de oeverwallen van deze kreken en het duingebied. Centraal door het onderzoeksgebied loopt de geul die bekend staat als de 'OerGantel'. Deze geul speelde vanaf dit moment een centrale rol in de bewoningsgeschiedenis van het gebied tot ver in de Late Middeleeuwen.
Romeinse tijd (circa 12 v.Chr.-450 na Chr.)
Rond het begin van de jaartelling waren de woonomstandigheden in het onderzoeksgebied gunstig voor de inheemse bevolking. Vanaf de late 1e eeuw vormden de hooggelegen oeverwallen van de (grotendeels) verlandde Duinkerke I-geulen (die tijdens de Late-
IJzertijd in het onderzoeksgebied waren ontstaan) goede woonplekken. Deze hoge gronden werden voldoende ontwaterd en de zavelige bodem was ideaal als akkerland.
Net als tijdens de IJzertijd woonde de inheemse bevolking in het algemeen in kleine nederzettingen van één of enkele huizen. Men onderhield zichzelf met de eigen agrarische productie. Tijdens de Romeinse tijd ontstonden ook grotere agrarische complexen met meerdere boerderijen, waarvan de productie gericht was op een bredere afzetmarkt. Enkele van deze complexen groeiden uit tot kleine villacomplexen met deels in natuursteen opgetrokken gebouwen. Voorbeelden hiervan zijn niet binnen de gemeente Westland, maar buiten de begrenzing van het plangebied aangetroffen
Ondanks dat de woonomstandigheden op de hogere gronden relatief gunstig waren, blijkt uit de bekende archeologische informatie dat de bewoners van het gebied vanaf de 2e eeuw te maken kregen met wateroverlast. Op de erven werden sloten en greppels gegraven om het water af te voeren. Deze structuren waterden aanvankelijk uit op de restbeddingen van geulsystemen en later op grotere, gegraven sloten. Dit systeem van gegraven sloten verbond nederzettingen onderling en verdeelde het landschap in een gebiedsomvattende verkaveling. Deze verkaveling is over grote afstanden te volgen en omvat waarschijnlijk het hele verspreidingsgebied van de Afzettingen van Duinkerke I. Binnen dit systeem bevonden zich nederzettingen op regelmatige afstand van elkaar. De tussenliggende gronden werden gebruikt als akkerland en weidegrond. De wateroverlast die leidde tot het uitgraven van dit grootschalige ontwateringsysteem werd mogelijk veroorzaakt doordat de monding van de Gantel ter hoogte van de haakwal tussen Monster en Naaldwijk verzandde waardoor zowel de hoofdgeul als de zijtakken zijn verland. Vervolgens zou de afwatering van het gebied zijn gestagneerd, waardoor het Hollandveen weer kon gaan groeien. Een andere oorzaak van vernatting zou gezocht kunnen worden in bepaalde vormen van erosie van het landschap als gevolg van landgebruik, zoals inklinking als gevolg van akkerbouw, maar ook de politieke instabiliteit van het Romeinse Rijk dat resulteerde in het ineen storten van de Rijksgrens (Limes) langs de Oude Rijn kan er de oorzaak van zijn geweest dat het gebied in de loop van de 3e eeuw grotendeels werd ontvolkt. Er zijn aanwijzingen dat het onderzoeksgebied vanaf het derde kwart van de 3e eeuw vrijwel niet meer werd bewoond. Bewoning bleef slechts in gereduceerde omvang aanwezig in onder meer enkele nederzettingen rond Poeldijk en Naaldwijk. Deze vindplaatsen liggen buiten de grenzen van het onderzoeksgebied.
Vroege en begin Late Middeleeuwen (circa 450-1150 na Chr.)
Met het verdwijnen van het Romeinse gezag begonnen de Vroege Middeleeuwen, een periode waarvan weinig bekend is in geheel Zuid-Holland. Continuïteit van bewoning gedurende het begin van de Vroege Middeleeuwen lijkt vrijwel uitsluitend plaats te hebben gevonden in het duingebied en langs de oevers van de Maas. Er zijn aanwijzingen dat de regio niet geheel ontvolkt raakte in de vorm van enkele (metaal)vondsten en voortlevende namen van waterlopen die taalkundig herleid kunnen worden tot de prehistorie. Het natte veen- en kleigebied tussen de kust en de oevers van de Maas en Oude Rijn (waartoe ook het onderzoeksgebied behoort) bleef honderden jaren nagenoeg onbewoond. Vanaf de 6de eeuw zijn de eerste aanwijzingen voor bewoning aangetroffen op Naaldwijk-Hoogeland (Hooghwerf) waar een nederzetting en een grafveld is aangetroffen en in Monster waar een nederzetting en een grafveld van rond 700 na Chr. is aangetroffen.
Pas in de 10e eeuw na Chr. veranderden de omstandigheden in het Hollandse veengebied. Het klimaat werd in die tijd droger dan voorheen waardoor de veen- en kleigebieden beter toegankelijk werden voor ontginning.
Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (vanaf circa 1150 na Chr.)
In het 2e kwart van de 12e eeuw brak de zee opnieuw het land binnen, onder andere via het geulsysteem van de Lee bij de Lier, de kleine Gantel en de Booma. Als gevolg hiervan ontstonden in het westen en zuiden van het onderzoeksgebied naast deze geulen, dat behoren tot de Afzettingen van Duinkerke III een flink pakket dekafzettingen. De overstromingen hadden een dramatisch effect op het in cultuur gebrachte land en de bewoning die daar plaatsvond: woonplaatsen langs de oevers van de Maas werden weggespoeld of bedekt met een laag klei en moesten verder landinwaarts worden herbouwd, de vraag naar
landbouwgrond nam toe omdat de bevolking uit de overstroomde gebieden haar bestaansmiddelen was verloren en bestaande sloten en riviertjes in de veengebieden verstopten, waardoor de afwatering stagneerde en wateroverlast ontstond in het aangrenzende kleigebied.
De bewoning in het onderzoeksgebied werd kort onderbroken en men trof voorzieningen om het verloren land te herwinnen, opnieuw in cultuur te brengen en te beschermen. Er werden kades en dijken aangelegd en kanalen gegraven. Aanvankelijk werden de geulen van het Lierstelsel en de Gantel beteugeld met behulp van lengtebedijkingen. Vanuit de Maaslandse ontginningen werd het water van het Lierstelsel gekeerd door er op ruime afstand een dijk langs te leggen die onder de huidige Oostbuurtse weg – Burgerdijkseweg en Hoge Weg ligt. Deze lengtebedijking sloot aan op de Noldijk, die een onderdeel van de oude hoefijzervormige bedijking om het Maaslandse- Vlaardingse ontginningsgebied was. Vanuit het Naaldwijkse gebied werd het binnendringende zeewater via de Lier beteugeld door een dijk onder de huidige Noordlierweg.
In het noorden vormde de Hoge Geest van Naaldwijk het begin van de zuidelijke lengtebedijking van de Gantel. Vanaf de Baakwoning liep deze dijk door de Boschpolder, langs Honselersdijk, de Mariëndijk en Kwintsheul naar Wateringen. Vanuit Monster werd eenzelfde lengtebedijking aangelegd langs het noordelijke stroomgebied van de Gantel, ter hoogte van het huidige tracé van de provinciale weg van Monster naar Wateringen.
In een volgende stap werden de bovenlopen van de Gantel en de Lier door middel van een dwarsdijk tussen de lengtebedijkingen afgedamd, waardoor een trechtervormige stroomgebied resteerde. Voor de Lier gebeurde dit bij de Lierhand, voor de Gantel vlak voor Wateringen, op een plek die de oude hoge dijk werd genoemd. In het nog niet bedijkte stroomgebied van de Gantel en de Lier kon de sedimentatie van klei nog enige tijd doorgaan. Later werd er een dwarsverbinding dichterbij de riviermonden gemaakt. Voor de Lier gebeurde dit met een dijk ter plaatse van de Oudendijkse Weg, voor de Gantel met de aanleg van de Zwartendijk. De aanleg van de Zwartendijk werd waarschijnlijk vergemakkelijkt, doordat er een nieuwe haakwal in de Maasmond was ontstaan, die zich tot voor de monding van de Booma en Gantel uitstrekte, zodat de zee geen rechtstreekse invloed meer op deze rivieren had.
Deze infrastructurele werken liepen min of meer parallel aan de toenmalige hoogtelijnen en dienden als assen voor de (her)ontginning van het gebied. Deze (her)ontginningen vonden systematisch plaats: haaks op de dijken en kades werden ontginningsblokken uitgezet, die werden verdeeld in kavels van 60 Rijnlandse roeden (circa 226 meter).
Pas rond 1250 werd de gehele noordoever van de Maas vanaf Hoek van Holland tot en met Schiedam tegen Maaswater beschermd door de Maasdijk. De snelle, systematische aanpak van de ontginning en afwateringsproblemen was alleen mogelijk door het centrale gezag van de Hollandse graven. Zij schakelden de adel in bij de ontginningen en gaven de edelen gronden in leen, in ruil voor hun diensten. Ook werden gronden verpacht of verkocht.
De systematische (her)ontginning van Westland wordt gereflecteerd in het nederzettingspatroon dat in deze tijd ontstond. Dit patroon is geënt op de strokenverkaveling die ontstond tijdens de ontginningen. In het kleigebied was het oude landschappelijke reliëf vrijwel verdwenen en ontstonden lintvormige patronen van boerderijen langs de nieuwe vaarten en dijken.
In het duingebied kon ook nog geruime tijd gewoond worden tot in de 13e en 14e eeuw het gebied, grotendeels onder zandverstuivingen verdwenen was. Als gevolg van de ontginningen was het kleigebied, dat oorspronkelijk lager was gelegen dan het oostelijker gelegen veengebied, door sterkere oxidatie en klink van het (klei– op–) veengebied juist hoger kwam te liggen.
Een belangrijk uitvloeisel van de inversie in het landschap was dat de afwatering naar de Maas via de Gantel niet meer mogelijk was, maar dat het water in oostelijke richting begon te stromen. Via gegraven kanalen als de Lotswatering, de Harnaschwatering en de Monsterse Watering werd het Westlandse oppervlaktewater voortaan langs de Gaag door Midden-Delfland naar de sluizen nabij Vlaardingen en Maassluis geleid, waar ze gedurende lage waterstand op de Maas in deze rivier werd geloosd.
Omdat deze complexe afwatering de capaciteiten van de individuele ambachten te boven ging, werd in 1319 het Hoogheemraadschap van Delfland opgericht.
Bij de herbedijkingen en de herontginningen speelde naast de graaf ook de adel een belangrijke rol.
Vanaf de tweede helft van de 12e eeuw werden er vele kleine kastelen door lage adel in het Westland gebouwd.
De verspreiding ervan beperkt zich tot het 12
e-eeuwse overstroomde gebied en tot de flanken van de strandwallen. De posities die ze innamen in de ontginningsblokken duidt er waarschijnlijk op dat de vroegste eigenaren van de landen waarop het kasteel is gebouwd, een belangrijke rol speelden bij de (her)ontginning van het gebied.
De militair-strategische waarde van de kastelen was gering. Aanvankelijk bestonden ze uit een houten toren op een aarden verhoging, de zogenaamde mottekastelen. Later werden de houten torens vervangen door stenen woontorens met dikke muren. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw werd de woontoren op een omgracht terrein gebouwd, soms voorzien van één of meerdere woonvleugels. De militair-strategische waarde van deze objecten was vaak gering. Omdat ze allen als gemeenschappelijk kenmerk een omgrachting kennen en een daarnaast gelegen boerderij hebben, worden ze wel aangeduid als begraven hofstad. Begraven hofsteden moeten dan ook vooral worden gezien als statussymbool.
Tijdens de Late Middeleeuwen vond er in Westland differentiatie plaats op het gebied van economie, sociale verhoudingen en bestuur. Agrarische uitvindingen zorgden voor hogere opbrengsten en er vond arbeidsdifferentiatie plaats. Hierdoor groeide de bevolking en was niet iedereen meer gebonden aan het agrarisch bedrijf. Het werd aantrekkelijk om in grotere bevolkingsconcentraties bijeen te gaan wonen, van waaruit men zich toelegde op het verwerken van agrarische producten. Zulke concentraties ontstonden bij bestaande elementen als kapellen of hoven en groeiden soms uit tot steden. De differentiatie in sociale verhoudingen kwam vooral tot uiting in de behuizingen op het platteland, waar de adel haar maatschappelijke status ruimtelijk vorm ging geven door het bouwen van de begraven hofsteden.
De toenemende waterbeheersing, boerderijbouw in steen en toenemende vraag naar producten als vlees, kaas en boter, zorgden er vanaf de 15eeeuw voor dat men langer op een plek kon blijven wonen. Onder recente boerderijen kunnen dan ook oudere voorgangers worden gevonden, die soms zelfs teruggaan tot in de 12eeeuw.
Tijdens de Nieuwe tijd bleef Westland een welvarend gebied. De bewoners leefden voornamelijk van de landbouw en verschillende ambachten. De groei van de stedelijke vraag vanuit Delft en Den Haag leidde er vanaf de vroege 17e eeuw toe dat de tuinbouw een enorme vlucht nam. De eerste pogingen de omstandigheden zo te beïnvloeden dat seizoenen verlengd konden worden waren de ‘druivenmuren’. Vervolgens werden er meerdere vormen van beschutting uitgeprobeerd tot naar voorbeeld uit het zuiden de serre werd gebruikt als model om over tuinen te zetten, deze ontwikkeling werd steeds efficiënter tot het huidige warenhuis werd geïntroduceerd. Vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw werden nieuwe boerderijen steeds vaker naast bestaande doorgaande wegen gebouwd. Dit was vooral een gevolg van het feit dat externe relaties belangrijker werden voor het agrarisch bedrijf (bijvoorbeeld de melkfabriek).
Andere cultuurhistorische waarden
Molenbiotopen
In het plangebied of grenzend aan het plangebied bevinden zich de volgende molenbiotopen:
- De Korenmolen "Molen van Maat" (officieus), een rijksmonument gelegen aan de Naaldwijkseweg 117 te 's-Gravenzande;
- De Vier Winden Molen, een rijksmonument gelegen aan de Haagweg 2 te Monster; en
- De Nieuwlandse molen, een rijksmonument gelegen aan het Nieuwlandsche Molenpad 52 te Hoek van Holland.
Binnen de molenbiotoop van voornoemde molens is regelgeving opgesteld om de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen. Voor deze ruimte geldt de regel dat er geen hoge gebouwen of beplanting geplaatst. Deze elementen beperken het rendement van de molen en de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de molen. Om de ruimte te begrenzen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen.
In de provinciale verordening ruimte heeft de provincie regels vastgesteld voor molenbeschermingszones die de gemeente moet opnemen in het bestemmingsplan.
Zo geldt binnen de molenbeschermingszone voor molens in het buitengebied de 1 op 100 regel en voor molens in het stedelijk gebied de 1 op 30-regel. Bij molens, waarvan een deel van de beschermingszone is gelegen in het stedelijk gebied of in het buitengebied, worden beide regels gecombineerd.
In het plangebied bevinden zich de volgende rijksmonumenten:
- de Oude Liermolen, een rijksmonument, gelegen nabij Laan van Adrichem bij 30 te De Lier;
- boerderij, een rijksmonument gelegen aan de Woudtzicht 1 te De Lier;
- boerderij, een rijksmonument gelegen aan de Noordlierweg 4 te De Lier;
- boerderij, een rijksmonument gelegen aan de Oostbuurtseweg 51 (voorheen 25) te De Lier;
Oude Liermolen Noordlierweg 4
- de Vlietwoning, een rijksmonument gelegen aan de Burgemeester Elsenweg 45 te Naaldwijk;
- secretaireorgel in de kerk, een rijksmonument gelegen aan de Maasdijk 38 en 40 te Maasdijk;
Secretaireorgel
- het sluishuis van de Oranjesluis, een rijksmonument gelegen aan de Maasdijk 226 te 's-Gravenzande;
- de sluis Staelduin, een rijksmonument gelegen nabij Maasdijk 208 te 's-Gravenzande;
- de Heilige Lambertuskerk, een rijksmonument gelegen aan de Maasdijk 189 te 's-Gravenzande;
- hoeve Staelduin, een rijksmonument gelegen aan de Peppellaan 2 te 's-Gravenzande;
- "Molen van Maat" (officieus), een rijksmonument gelegen aan de Naaldwijkseweg 117 te 's-Gravenzande;
- kassen (agrarische bebouwing), een rijksmonument gelegen aan de Groeneweg 155 te 's-Gravenzande;
"Molen van Maat" "Sluishuis Oranjesluis" "Hoeve Staelduin"
- druivenmuur, een rijksmonument gelegen nabij Poeldijkseweg 1 te Monster;
- boerderij, een rijksmonument gelegen aan Plaats 2 tot en met 4 te Honselersdijk;
- boerderij "de Uithof", een rijksmonument, gelegen aan de Wateringseweg 22 te Poeldijk;
Boerderij "de Uithof"
- boerderij Halfwege, een rijksmonument gelegen aan de Heulweg 29 te Kwintsheul.
"Boerderij Halfwege"
Binnen het plangebied bevinden zich de volgende gemeentelijke monumenten:
- boerderij, gelegen aan de Burgerdijkseweg 34 te De Lier;
- boerderij, gelegen aan de Oostbuurtseweg 43 (voorheen 21) te De Lier;
- koetshuis, gelegen aan de Oostbuurtseweg 47 (voorheen 23) te De Lier;
"Boerderij, Burgerdijkseweg 34" "Boerderij Oostbuurtseweg 21"
- boerderij, gelegen aan de Bonnenlaan 5 te 's-Gravenzande;
- pachterswoning, gelegen aan de Heenweg 1 te 's-Gravenzande;
- pachterswoning, gelegen aan de Staelduinlaan 12 te "s-Gravenzande;
"Boerderij Bonnenlaan 5" "Pachterswoning Staelduinlaan 12"
- tuinderswoning, gelegen aan de Mariendijk 51 te Honselersdijk;
- schoorsteen, gelegen aan de Middelbroekweg 146 te Honselersdijk;
- boerderij, gelegen aan de Middelbroekweg 154 te Honselersdijk;
"Boerderij Middelbroekweg 154" "Schoorsteen Middelbroekweg 146"
- herenhuis, gelegen aan de Heulweg 36 te Kwintsheul;
"Herenhuis Heulweg 36" - woonhuis, gelegen aan de Emmastraat 49 te Monster;
- woonhuis, gelegen aan de Poeldijkseweg 1 te Monster;
- fruitmuur, gelegen aan de Poeldijkseweg bij 21 te Monster;
- woonhuis, gelegen aan de Zwartendijk 35 te Monster;
"Woonhuis Emmastraat 49" "Fruitmuur Poeldijkseweg bij 21"
- villa, gelegen aan de Galgeweg 10 te Naaldwijk;
- woonhuis, gelegen aan de Lange Broekweg 2-4 te Naaldwijk;
"Villa Galgeweg 10" "Woonhuis Lange Broekweg 2-4"
- tuinderswoning, gelegen aan de Vredebestlaan 16 te Poeldijk;
"Tuinderswoning Vredebestlaan 16"
- boerderij, gelegen aan de Poeldijkseweg 13 te Wateringen.
"Boerderij Poeldijkseweg 13"
Op de planverbeelding en in de planregels worden de monumenten met een aanduiding aangegeven.