Plan: | Dijkweg, nabij Hofstraat 31A t/m 41 te Honselersdijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000009g04-VA01 |
Gasunie heeft een bestaande 40 bar hoge druk regionale gastransportleiding met een ondergrondse afsluitergroep gelegen ter hoogte van de Dijkweg te Honselersdijk. Het huidige afsluiterschema is gelegen ter hoogte van de kruising Dijkweg-Hofstraat. Aangezien het huidige afsluiterschema zich aan het einde van de technische levensduur bevindt, dient deze vervangen te worden en ca. 40m te worden verplaatst. Het nieuwe afsluiterschema is beoogd ter hoogte van de bestaande bushalte. Overleg met gemeente Westland heeft duidelijk gemaakt dat zij de bushalte wil handhaven en tevens mogelijkheid open wil houden om de bushalte in de toekomst te kunnen vergroten. Gasunie heeft in het ontwerp hiermee rekening gehouden door het schema wat verder van de Dijkweg af te situeren.
Figuur 1 Topografisch overzicht van de locatie
De voorgenomen wijziging aan het afsluiterschema past niet binnen het vigerende planologische regime doordat het buiten de bestaande dubbelbestemming 'Leiding-Gas' komt te liggen. Er is besloten om een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure te doorlopen waarmee afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan en de juridisch-planologische borging wordt geregeld. Uit overleg met de gemeente Westland is gebleken dat de ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd op basis van een omgevingsvergunning waarmee wordt afgeweken van de vigerende bestemmingsplannen 'Kern-Honselersdijk en 'Bedrijventerrein Honselersdijk'.
Deze onderbouwing gaat nader in op de omgevingsaspecten en daarbij behorende (on)mogelijkheden ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Deze onderbouwing richt zich specifiek op de werkzaamheden die benodigd zijn om het bestaande afsluiterschema te vervangen en te verplaatsen. Doordat het afsluiterschema aan het einde van de technische levensduur bevindt, wordt deze vervangen en verplaatst naar een toekomstbestendige locatie. Het bestaande afsluiterschema zal ca. 40 meter worden verplaatst. Nadat het nieuwe afsluiterschema is aangelegd zal dit worden aangesloten op de bestaande gastransportleidingen, waarna het huidige schema zal worden verwijderd. De werkzaamheden zullen volledig plaatsvinden in open ontgraving.
Figuur 2 Ingezoomd op de locatie en de ligging van het (toekomstige) gastransportnetwerk
In bovenstaande figuur is het nieuwe leidingwerk weergegeven met een paarse onderbroken lijn, de rode lijn geeft het bestaande doorgaande netwerk aan.
Met de voorliggende onderbouwing wordt nader toegelicht dat de voorgenomen ontwikkelingen, die niet passend zijn binnen de vigerende bestemmingsplannen, op basis van een goede ruimtelijke ordening kunnen worden toegestaan. Er is gekozen voor een onderbouwing die wordt aangevuld met een besluitvlak waarop de omgevingsvergunning van toepassing is. Dit besluitvlak wordt aangeduid op www.ruimtelijkeplannen.nl. Er is gekozen om de begrenzing uit onderstaande figuur (bij benadering) aan te houden waarbij rekening is gehouden met de belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van het nieuwe leidingwerk.
Figuur 3 Situatie bestaand (rood) en nieuw (paars) met aanduiding van de grenzen van het besluitvlak van de omgevingsvergunning (blauw)
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
Bestemmingen
Het aangevraagde project is krachtens het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Honselersdijk' voorgenomen op gronden met de enkelbestemmingen 'Groen' (artikel 5) en 'Verkeer' (artikel 8) en de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas' (artikel 12) en 'Waarde – Archeologie – 1' (artikel 14).
Het aangevraagde project is krachtens het bestemmingsplan 'Kern Honselersdijk' voorgenomen op gronden met de enkelbestemmingen 'Groen' (artikel 10) en 'Verkeer-Verblijfsgebied' (artikel 16) en de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas' (artikel 19) en 'Waarde – Archeologie – 1' (artikel 21).
Ten tijde van vaststelling zijn de voorgenomen aanpassingen in het gastransportnetwerk niet bekend geweest. De genoemde plannen bevatten dan ook geen mogelijkheid om de gewenste ontwikkeling juridisch planologisch te regelen door middel van een binnenplanse wijziging(sbevoegdheid).
Het omgevingsvergunning "Dijkweg, nabij Hofstraat 31A t/m 41 te Honselersdijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people – planet – profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland:
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen. De structuurvisie 2025 niet.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie
De Woonvisie Westland 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie van 2016 en richt zich op het deelonderwerp "wonen" van de Ontwerp-Omgevingsvisie Westland. De Woonvisie is vastgesteld in juli 2020. De Omgevingsvisie van gemeente Westland vormt de rode draad voor de ruimtelijke plannen en woningbouwplannen in Westland de komende jaren. Onze focus blijft op het tuinbouwcluster liggen, maar we zoeken daarin een betere balans met de leefomgeving. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. In de toekomst ligt de drijfveer bij bouwen in het creëren van maatschappelijke meerwaarde. Westland werkt aan een beheersbare groei van het aantal woningen, zodat het aanbod aansluit bij de behoeften van de Westlandse bevolking en mensen die economisch verbonden zijn met de gemeente. Het woonmilieu in Westland is onderscheidend ten opzichte van de omliggende steden en sluit aan bij het dorpse leefklimaat.
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De Woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De Woonvisie is in overleg met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, zorgorganisaties, uitzenders en tuindersorganisaties tot stand gekomen.
Prioriteiten en uitgangspunten van de Woonvisie
De "Woonvisie Westland 2020-2030" geeft de prioriteiten, uitgangspunten en visie hoe Westland er in 2030 uit moet zien op het gebied van (zorg)wonen en huisvesting arbeidsmigranten.
De hoofdthema's van Woonvisie zijn:
Betaalbaarheid
Doorstroming en wooncarrière
Nieuwe bouwambitie
(*) 30% sociale huur, 5% goedkope koop, 20% middeldure koop of huur, 45% duurdere koop
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Regionale Kantorenstrategie Haaglanden
De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.
Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op PM in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie, een Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Beleidsvernieuwing
De provincie Zuid-Holland heeft een leefomgevingstoets uitgevoerd om na te gaan op welke aspecten de kwaliteit van de leefomgeving (bij verder ongewijzigd beleid) op orde is en waar sprake is van knelpunten. De provincie ziet zeven vernieuwingsambities: samenwerken (inwoners, organisaties en bedrijven vroeg betrekken bij besluiten), bereikbaarheid, schone energie voor iedereen, concurrerende, diverse economie, versterken van de natuur, versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit en gezondheid en veiligheid.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn schone een duurzame mobiliteit, besparen en efficiënt benutten van de juiste vorm van energie (uitbreiden van warmtenetten, afbouw aardgaswinning), transitie als gevolg van (noodzakelijke) verduurzaming, digitalisering, robotisering en 3D-printing en beroepsbevolking met de juiste vaardigheden en kennis, een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving (vitale hoogwaardige natuur) en kringlooplandbouw, natuur inclusieve aanpak en circulariteit, voldoende woningen van de juiste kwaliteit en locatie (met klimaatadaptieve inrichting in bestaand bebouwd gebied en nabij HOV knooppunten) en bescherming van het Groene Hart, Midden-Delfland en de kust. Hittestress en wateroverlast moet voorkomen worden met een klimaatbestendige fysieke leefomgeving.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Met een kwaliteitskaart wil de provincie sturen op ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft in een ordening van vier lagen (ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie, beleving) een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. Voor de kust is bepaald dat waar mogelijk ontwikkelingen de natuurlijke dynamiek versterken en gebruiken en zorg dragen voor het behoud van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit.
Voor het glascomplex wordt gestreefd naar een modern uiterlijk en duurzaam en functioneel gebruik van de ruimte, nieuwe ontwikkelingen dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur. Er moet een transitie naar meer duurzaamheid en circulariteit plaatsvinden. De provincie gaat werken aan een Gebiedsuitwerking Westland waarin de ontwikkeling naar een moderne Greenport 3.0 in samenhang met de energietransitie en verstedelijkingsopgaven wordt onderzocht. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De provincie geeft ook regels voor de huisvesting van arbeidsmigranten (o.a. de ladder duurzame verstedelijking).
Voor dorpen geldt dat ontwikkelingen bij moeten dragen aan de karakteristieke kenmerken, hoogteaccenten zoveel mogelijk samenvallen met centra, ontwikkelingen bijdragen aan de groen- en waterstructuur, cultuurhistorische gebouwen en stedenbouwkundige patronen behouden blijven en waar mogelijk een functie krijgen die past bij deze tijd. Detailhandel moet worden geclusterd. Om de 5 jaar dient de regionale kantorenvisie geactualiseerd te worden, het aanbod aan kantoren zal verdunt moeten worden. Bedrijventerreinen geven extra aandacht aan de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam, de leefomgeving moet fiets- en wandelvriendelijk worden ingericht.. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Bovendien is er een ambitie het aandeel duurzame energie in Zuid-Holland substantieel te vergroten. Langs de A20 mogen windturbines komen. De ambitie is woningen in 2035 energieneutraal te laten zijn, het Rijk heeft een ambitie neergelegd van 49% CO2 besparing in 2030 t.o.v. 1990. Er zal een bovenregionale warmteinfrastructuur moeten komen. In 2027 is er een werkend en goed beheerd NatuurNetwerkNederland gerealiseerd. (O.a.) door bescherming van de Natura 2000 gebieden wordt de biodiversiteit verbeterd. Zowel Solleveld als Kapittelduinen zijn stikstofgevoelig.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, klimaatbeleid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:
figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Op de kaart 'Ontwikkellocaties' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
figuur 5: de '3ha kaart'
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
De ontwikkeling voor de voorgenomen wijziging aan het afsluiterschema op het perceel Dijkweg, nabij Hofstraat 31A t/m 41 te Honselersdijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Het bouwplan betreft de verplaatsing van het afsluiterschema en enkele aansluitleidingen ter hoogte alwaar de bestemmingsplannen 'Kern Honselersdijk' en 'Bedrijventerrein Honselersdijk' van kracht zijn. Op deze gronden ontbreekt de dubbelbestemming Leiding-Gas, waardoor de gewenste verplaatsing in strijd is met de vigerende bestemmingsplannen.
Het huidige afsluitschema is toe aan vervanging, dus is deze wijziging noodzakelijk om de aanwezige gasleiding te kunnen gebruiken.
Gelet op bovenstaande is het dan ook wenselijk om medewerking te verlenen aan het afwijken van de vigerende bestemmingsplannen om de verplaatsing en vervanging van de leiding mogelijk te maken.
Van een wijziging in verkeersstromen, parkeren en ontsluiting is in de definitieve en permanente situatie geen sprake. Alleen gedurende de werkzaamheden is de verwachting dat er enkele maatregelen getroffen zullen worden. Een verkeersplan zal dan ook worden opgesteld en in overleg met de gemeente worden uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkeling heeft verder geen directe permanente invloed op de mobiliteit.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.
Beoordeling
De ruimtelijke onderbouwing voorziet in het verplaatsen van een afsluiterschema en enkele aansluitleidingen die gezamenlijk onderdeel uitmaken van het 40-bar hoge druk gastransportnet van Gasunie. Daarmee wordt een activiteit mogelijk gemaakt die wordt genoemd in Bijlage 1 bij het Besluit m.e.r.: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas". Een m.e.r.-beoordelingsplicht is aan de orde in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied (zoals Natura 2000-gebied, Ecologische hoofdstructuur of grondwaterbeschermingsgebied).
Alhoewel de activiteit ruimschoots onder de drempelwaarde ligt, is een vormvrije m.e.r.- beoordeling noodzakelijk. Op grond van recente wijzigingen van het Besluit Milieueffectrapportage moet het besluit om geen MER te verlangen separaat (als zelfstandig besluit) worden genomen.
Voor de voorgenomen ontwikkeling dient gemotiveerd te worden of sprake is van negatieve effecten op het milieu. Afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling dient een m.e.r.- procedure, een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure uitgevoerd te worden. Deze verplichting komt voort uit de wijziging van het besluit mer per 1 juli 2017, in het bijzonder artikel 2, lid 5 onder b (overige gevallen) van het besluit in combinatie met Bijlage 1.
Het doel van een m.e.r.-beoordeling is om te analyseren in hoeverre sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen. Als uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kan het bevoegd gezag besluiten een m.e.r.- procedure op te starten. Als de milieugevolgen beperkt zijn of hier in het plan goed mee om kan worden gegaan, volstaat deze m.e.r.-beoordelingsnotitie. De m.e.r.-beoordeling is dan afgerond en vormt dan een bijlage bij het ruimtelijk besluit (omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan of een bestemmingsplan).
De verlegging van het leidingwerk die met deze omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt is minimaal. Het leidingwerk komt nagenoeg op de zelfde locatie te liggen. De invloed op de omgeving is dan ook verwaarloosbaar. De leidingen komen niet dichter bij gevoelige gebieden of bestemmingen te liggen.
Gedurende de werkzaamheden kan er sprake zijn van enige verstoring van de omgeving. Gelet op de beperkte tijdsduur en de kleinschaligheid van het project, betreft het hier echter een gering effect. De milieugevolgen van het plan zijn in deze onderbouwing inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat geen grote gevolgen zijn te verwachten.
Het bovenstaande in aanmerking genomen besluit het college dat een MER voor dit plan niet noodzakelijk is. De mer-aanmeldnotitie wordt vooruitlopend op de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente.
Door het bevoegd gezag is op 26 januari 2021 een besluit genomen om geen milieueffectrapportage op te stellen voor het bouwplan aan de Dijkweg, nabij Hofstraat 31A t/m 41 te Honselersdijk'.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Geur
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling van maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 ìg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
Niet gesprongen Explosieven
Uit de CE-bodembelastingskaart van de gemeente Westland, en op basis van eerder onderzoek uit 2018, volgt dat het gebied verdacht is op het voorkomen van klein kaliber munitie en hand- en geweergranaten.
Uitsnede CE-bodembelastingskaart met de planlocatie (globaal) weergegeven
Licht- en windhinder
Het betreft een ondergrondse leiding waarbij de milieuaspecten licht-, en windhinder niet van toepassing zijn. Nadere beschrijving hiervan is dan ook niet relevant.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering het gewenste bouwplan niet in de weg staat.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
De voorgenomen ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Daarnaast zal door de reconstructie van het ondergrondse netwerk geen extra geluidsproductie worden toegevoegd.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling zal vallen onder de categorie die 'niet in betekende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit door de zeer beperkte wijziging van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. Een project valt in de bovengenoemde categorie wanneer de bijdrage van de activiteit onder 3% blijft van de jaargemiddelde grenswaarde van de concentraties fijn stof en stikstofoxide. Er kan met zekerheid gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling onder deze grenswaarde blijft.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Om te beoordelen of de nieuwe te leggen leidingen voldoen aan het Bevb is een Kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (QRA). De bijgevoegde QRA (Bijlage 2) is opgesteld aan de hand van de bevolkingsdata van de BAG Populatieservice, d.d. 1 oktober 2020. Daarnaast is in de beoordeling rekening gehouden met eventuele ontwikkelingen die reeds gepubliceerd zijn via ruimtelijkeplannen.nl. De algehele conclusie wordt in onderstaande kort beschreven.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
In onderstaand beeld is een inventarisatie van alle risicobronnen in de directe omgeving weergegeven. In directe nabijheid van het plangebied zijn risicobronnen aanwezig. De meest nabijgelegen inrichting is een agrarische inrichting. Opgemerkt moet worden dat de nieuw aan te leggen gastransportleiding reeds is opgenomen op de risicokaart.
Uitsnede risicokaart (in groen de projectlocatie)
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
In de directe omgeving van de aan te leggen gastransportleiding zijn geen andere planologisch relevante transportleidingen gelegen. Uiteraard moet bij de aanleg van de gastransportleiding rekening gehouden worden met eventueel aanwezige andere ondergrondse infrastructuur. In ieder geval zal een Klic-melding worden gedaan om de mogelijke aanwezigheid van andere kabels en leidingen te inventariseren en eventuele maatregelen te treffen in overleg met de leidingbeheerder(s).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van gastransportleiding voldoet, in huidige en toekomstige situatie, in het plangebied aan het Bevb en Revb. Aan de gestelde voorwaarde, dat het PR van deze leiding op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding niet hoger is dan 10-6 per jaar, wordt voldaan. Het niveau van 10-6 wordt niet bereikt waardoor dan tevens voldaan wordt aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen deze contour bevinden.
Groeprisico
Het groepsrisico van de kilometer leiding waarbinnen zich de voorgenomen leidingverlegging zich afspeelt, is vergeleken met de orientatiewaarde voor buisleidingen. Gebleken is dat het Groepsrisico kleiner is dan de in het Bevb gestelde richtwaarde voor alle te verleggen leidingen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. De bovengenoemde QRA toont aan dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde of significante stijging. Daarnaast biedt de locatie voldoende mogelijkheden om te vluchten in geval van een calamiteit. Nota bene zijn er in de directe omgeving van de leiding geen kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, e.d.) gelegen die het groepsrisico op een negatieve wijze beïnvloeden. Verdere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Zowel het Groepsrisico als het Plaatsgebonden Risico voldoen aan de normen van het Bevb. Het nieuwe tracé heeft dus geen (nadelige) gevolgen voor PR en GR.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
Waterwet.
Nationaal waterplan
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan;
Visie Ruimte en Mobiliteit;
Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
De leggerkaart van het waterschap laat zien dat de projectlocatie is gelegen in nabijheid van een primaire watergang, namelijk de watergang ter hoogte van de Hofstraat zie onderestaande uitsnede van de leggerkaart.
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen
De (permanente) invloed voor de nabij gelegen watergang is zeer beperkt vanwege de afstand van ten minste 20 meter. Tevens laat de uitsnede van de leggerkaart zien aan dat de werkzaamheden zich bevinden buiten de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering.
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Het bouwplan betreft het vervangen en wijzigen van het trace van de afsluitschema waarvoor geen compensatie hoeft plaats te vinden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen.
Bodem en grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.
Het leidingmateriaal is, mede vanwege veiligheidsredenen, zodanig afgesloten dat lekkage van het aardgas en infiltratie van grondwater in de leiding onmogelijk is. Invloed op de grondwaterkwaliteit is daarom afwezig.
De te realiseren ontgravingsputten dienen ten tijde van de werkzaamheden volledig droog te zijn. Naar verwachting zal bouwputbemaling benodigd zijn om deze droogte te kunnen realiseren. Het te onttrekken water zal geloosd worden op nabij gelegen oppervlaktewater. Om te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen van het Blbi zijn mogelijk maatregelen nodig, hierover dient nog nader overleg te worden gevoerd met het Hoogheemraadschap. Door gepaste (zuiverings)maatregelen te nemen, kan worden voldaan aan de eisen en staat dit de ruimtelijke procedure niet in de weg.
Gasunie heeft de vergunningen voor dit project uitbesteed aan haar aannemer(s), zodra het werk gegund is zal de betreffende aannemer in contact treden met het waterschap om de procedure voor de benodigde watervergunning te doorlopen. De aan te vragen watervergunning staat echter los van de omgevingsvergunning voor het verplaatsen en vervangen van het leidingnetwerk en zal als onderdeel van de latere projectvoorbereiding worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend zullen in de te verkrijgen watervergunning nadere (technische) eisen worden gesteld aan de aanleg- en uitvoeringsmethode.
Afvalwater en riolering
De bestaande woning is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de nog te bouwen woning zou aannemelijk aangesloten worden op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.
Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.
In voorliggend geval betreft het een aanleggen van met name ondergronds leidingwerk. Er wordt geen bebouwing gerealiseerd en van een permanente toename van verharding is geen sprake. Na de werkzaamheden wordt alles overeenkomstig weer ingericht conform de huidige situatie. Van blijvende invloeden van de ontwikkeling op de waterhuishouding is dan ook geen sprake. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft ingestemd met deze verantwoording van de waterparagraaf.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Milieukundig onderzoek
De mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging, in het bijzonder in nabijheid van afsluiterschema's, heeft de aandacht bij de opdrachtgever, een vooronderzoek is dan ook uitgevoerd. Met dit vooronderzoek is getracht om revelante informatie met betrekking tot onder andere het voormalige en huidige gebruik, om zodoende potentieel verdachte activiteiten en/of bekende bodemverontreinigingen in beeld te brengen.
Uit het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat de ondergrond ter hoogte van het afsluiterschema sterk verontreinigd is met minerale olie vanaf 1,0m onder maaiveld tot maximaal 2m diepte. Tijdens de voorgenomen graafwerkzaamheden zal derhalve in een ernstig geval van bodemverontreiniging worden gewerkt.
In 2012/2013 is de omvang van de verontreiniging met minerale olie in de grond in zowel horizontale als verticale richting bepaald; in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties minerale olie en vluchtige aromaten gemeten. Vastgesteld is dat sprake is van een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor geen spoedige sanering noodzakelijk is in verband met de afwezigheid van risico's voor mens, milieu en/of verspreiding.
Ter hoogte van het bestaande afsluiterschema en ter hoogte van het nieuwe afsluiterschema is in 2018/2019 een actualisatie onderzoek uitgevoerd waarbij is vastgesteld dat ter hoogte van het huidige afsluiterschema sprake is van het voorkomen van licht tot sterk verhoogde gehalten aan minerale olie in de ondergrond (vanaf 1,0 m -mv). In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetoond (enkel licht verhoogde concentraties zware metalen). Ter hoogte van het nieuwe afsluiterschema zijn maximaal licht verhoogde waarden gemeten.
Aanvullend bodemonderzoek
Het afsluiterschema is gelegen in een gebied welke is uitgesloten van de bodemkwaliteits-kaart van de gemeente Westland. Indien grondverzet plaatsvindt dient de kwaliteit van de vrijkomende grond te worden bepaald middels partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit. Mocht blijken dat grond gaat worden afgevoerd dan dient tevens een onderzoek naar PFAS plaats te vinden. Onderzoek naar GenX is ook bij grondafvoer niet noodzakelijk.
Ter bepaling van de veiligheidsklasse zijn de gemeten waarden tevens getoetst aan de CROW400. De graafwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een BRL7001 gecertificeerde aannemer onder milieukundige begeleiding van een BRL6001 gecertificeerde milieukundig begeleider.
Het verkennend bodemonderzoek Bijlage 3 is voorgelegd aan de Omgevingsdienst Haaglanden. Uit de email van 22 januari 2021 blijkt dat geconcludeerd kan worden dat de ondezoeken voldoende inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit. Door de Omgevingsdienst Haaglanden is op basis van het voorgaande aangegeven dat voor de geplande graafwerkzaamheden ter hoogte van het afsluiterschema (in de sterk verontreinigde ondergrond) een BUS-melding kan worden ingevuld (BUS Immobiel of BUS Tijdelijk Uitplaatsen).
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
De ingreeplocatie ligt ruim buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' ligt op ca. 5km afstand van de ingreeplocatie. De planlocatie is gelegen op ca. 2,2km van een Natuurnetwerk Nederland-gebied gelegen.
Ligging van het plangebied ten opzicht van Natura2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland
Aan de hand van gegevens uit de bureaustudie in Bijlage 4, de aanwezige biotoop en ecologische expertise is een inschatting gemaakt met betrekking tot het (mogelijk) voorkomen van beschermde planten-en diersoorten. Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen mogelijk (algemene) broedvogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen voorkomen. Negatieve effecten op de soorten kunnen worden voorkomen door het treffen van passende mitigerende maatregen.
Grondgebonden zoogdieren
Er worden op basis van het uitgevoerde onderzoek geen streng beschermde grondgebonden zoogdieren verwacht in het projectgebied of de directe omgeving. Er worden wel algemene grondgebonden zoogdieren binnen de invloedsfeer van de voorgenomen werkzaamheden verwacht. Het is daardoor niet zonder meer uitgesloten dat negatieve effecten op deze soorten optreden. Tijdens de werkzaamheden zal het projectgebied tijdelijk ongeschikt zijn voor verschillende grondgebonden zoogdieren.
Er kan sprake zijn van overtreding van de verbodsbepalingen. De algemene grondgebonden zoogdieren zijn vrijgestelde soorten via de provinciale verordening voor ruimtelijke ontwikkelingen. Doordat deze soorten vrijstelling genieten in de provincie Zuid-Holland, geldt alleen de zorgplicht voor de grondgebonden zoogdieren.
In de omgeving van het projectgebied zijn daarnaast voldoende alternatieve leef- en foerageergebieden aanwezig waar algemeen beschermde zoogdierensoorten naartoe kunnen uitwijken. De verstoring zal geen significant negatief effect hebben op de staat van instandhouding van deze soorten. Op de lange termijn worden eveneens geen negatieve effecten verwacht, omdat de aard van het projectgebied door de werkzaamheden niet verandert.
Vleermuizen
Het voorkomen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen wordt verwacht aan de rand van het projectgebied in de aanwezige woonwijken grenzend aan het projectgebied. De voorgenomen werkzaamheden en ingreep hebben geen invloed op deze locaties, derhalve worden negatieve effecten op deze potentieel aanwezige vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen niet verwacht.
Langsvliegende en/of foeragerende vleermuizen kunnen niet worden uitgesloten in het projectgebied. De aanwezige bomen in het projectgebied worden behouden. Hierdoor blijft potentieel foerageergebied voor vleermuizen en vaste vliegroutes behouden. Op de lange termijn worden eveneens geen negatieve effecten verwacht, omdat de aard van het projectgebied door de werkzaamheden niet significant verandert.
Voor de verschillende vleermuissoorten die voorkomen in en rond het projectgebied zijn er voldoende alternatieve foerageergebieden rond het projectgebied aanwezig waar deze soorten kunnen foerageren. Negatieve effecten worden derhalve uitgesloten.
Werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden tussen zonsondergang en -opkomst om verstoring van foeragerende vleermuizen te voorkomen. Werkzaamheden mogen ook niet met breed uitstralende verlichting worden uitgevoerd.
Broedvogels
In de directe omgeving van het plangebied bestaat de kans op algemene broedvogels. Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.
Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied, worden locatie specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is.
Als buiten het vogelbroedseizoen wordt gewerkt of het werkgebied vrij is van broedvogels kan er zonder overtreding van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming gewerkt worden.
Rugstreeppadden
In de gegevens van Quickscanhulp komt naar voren dat er rugstreeppadden zijn waargenomen in en rond het projectgebied. De huidige omstandigheden van het gebied maken het gebied ongeschikt voor rugstreeppadden. Tijdens de werkzaamheden wordt het projectgebied mogelijk wel geschikt voor deze soort.
Om te voorkomen dat de soort in het projectgebied voor kan komen, dienen de volgende maatregelen getroffen te worden te voorkomen van rugstreeppadden in het projectgebied:
Door de hierboven genoemde maatregelen in acht te nemen, wordt voorkomen dat de rugstreeppad in het projectgebied kan voorkomen.
Indien tijdens de werkzaamheden een rugstreeppad, eitjes of larven worden waargenomen dient een ter zake kundige ecoloog geraadpleegd te worden over het vervolg van de werkzaamheden. De ter zake kundige ecoloog geeft advies over de te volgen stappen en adviseert over de werkzaamheden.
Er behoeft geen vervolgonderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Een voortoetsing aan de Natuurbeschermingswet en/of NNN is niet benodigd. Een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet waarschijnlijk.
Concluderend kan gesteld worden dat (significant) negatieve effecten niet verwacht worden op de instandhoudingsdoelen van beschermde (natuur)gebieden.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.
Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Uit de gemeentelijke beleidskaart blijkt dat het projectgebied is gelegen in een 'archeologisch waardevol gebied A'. Binnen de bestemmingsregels wordt archeologisch onderzoek verplicht gesteld voor (bouw)werkzaamheden die het archeologisch belang kunnen schaden. Hierbij geldt dat hoe hoger de verwachtingswaarde, hoe eerder archeologisch onderzoek nodig is.
Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart met de planlocatie (globaal) weergegeven
Het bijbehorende beleid is dat er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen vanaf 30 m² of dieper dan 0,3 m –mv.
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek1 blijft de kans aanwezig dat in het plangebied archeologische resten worden aangetroffen tijdens uitvoering. Het vooronderzoek geeft een tweetal uitspraken;
Om de hierboven geformuleerde hypothese ten aanzien van de verwachte archeologische resten te toetsen, wordt aanbevolen om in eerste instantie een booronderzoek te laten doen ter plaatse van de diepe ingrepen ten behoeve van de werkputten.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek Bijlage 6 dient een aanvullend booronderzoek te worden uitgevoerd. De initiatiefnemer heeft dit onderzoek reeds in opdracht gegeven en dit zal dan ook spoedig worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten zal hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (indien nodig).
Daarnaast dient, indien tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden onverhoopt archeologische waarden worden aangetroffen, melding gemaakt te worden conform artikel 53 van de Monumentenwet. De gemeente Westland zal hiervan op de hoogte worden gebracht.
Op 15 juli 2020 is een Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in, om en binnen de directe omgeving van, het projectgebied zijn historische bouwwerken, monumentale panden of structuren met een cultuurhistorische of beeldbepalende waarde niet (meer) te benoemen. Daarnaast worden deze elementen door de voorgenomen werkzaamheden niet aangetast. Het verplaatsen van het afsluiterschema is dan ook niet van (negatieve) invloed op de cultuurhistorie ter plaatse. Verder dient vermeld te worden dat het een ondergronds bouwwerk betreft welke na afloop van de werkzaamheden niet zichtbaar meer is, enkele putdeksels uitgezonderd.
Op 4 februari 2021 is een Programma van Eisen ten behoeve van een proefsleuvenonderzoek opgesteld, zie Bijlage 7. Het programma is op 9 februari 2021 akkoord bevonden door de gemeentelijke archeoloog.
Omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een eigen vervangings- en investeringsproject komen de kosten van de aanpassingen in het gastransportnetwerk, en alle bijbehorende werkzaamheden, volledig voor rekening van Gasunie.
De voorgenomen ontwikkeling aan het leidingnetwerk en bijbehoren is derhalve geen aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Dit betekent dat plankosten niet kunnen worden verhaald middels een exploitatieplan.
In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten voor het doorlopen van de procedure en omgevingsvergunning, op basis van de legesverordening, verhaald op Gasunie. Tevens worden er tussen gemeente en initiatiefnemer afspraken gemaakt omtrent de verdere financiële afwikkeling van de planvorming. Dit brengt met zich mee dat op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig is.
Op basis hiervan kan het verleggen van de gastransportleiding als economisch uitvoerbaar worden geacht.
Omliggende bewoners en bedrijven zullen worden geïnformeerd over de werkzaamheden en de eventuele hinder daarvan. Middels vergunningen zullen nadere afspraken worden gemaakt tussen initiatiefnemer en het bevoegde gezag. Indien nodig zullen er concrete afspraken worden gemaakt met particulieren en, indien nodig, financieel worden bijgedragen conform standaard tarieven.
In de periode van 1-2-2021 t/m 11-2-2021 heeft over het voorontwerp van deze onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage Inspraak en overleg van deze toelichting.
Omliggende bewoners en bedrijven zullen worden geïnformeerd over de werkzaamheden en de eventuele hinder daarvan. Middels vergunningen zullen nadere afspraken worden gemaakt tussen initiatiefnemer en het bevoegde gezag. Indien nodig zullen er concrete afspraken worden gemaakt met particulieren en, indien nodig, financieel worden bijgedragen conform standaard tarieven.
Vanaf 26 februari 2021 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn er geen zienswijzen ingediend.