Plan: | Teylingen 's-Gravenzande |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000006-vas1 |
Bestaande situatie
De ondergrond van het plangebied bestaat geheel uit dekafzettingen van Duinkerke IIIb op geulafzettingen van Duinkerke IIIa (zie Bijlage 5). Het gebied wordt omringd door geulafzettingen van Duinkerke IIIb. De dekafzettingen van Duinkerke IIIb zijn in het midden van de 12e eeuw gesedimenteerd. Daarvoor lag het plangebied in de brede monding van de Maas. Bewoning voor het midden van de 12e eeuw is derhalve niet in het plangebied te verwachten, hoewel de aanwezigheid van scheepswrakken van vóór de 12e eeuw in de diepere ondergrond nooit geheel zijn uit te sluiten. Hier wordt, gelet op de geringe trefkans, geen gericht onderzoek naar gedaan.
De bewoning zal pas begonnen zijn na het midden van de 12e eeuw toen de haakwal van 's-Gravenzande was ontstaan. Deze bestond uit zand afkomstig van de westelijk gelegen strandwal langs de kust bij Monster dat door kustafslag was vrijgekomen en in de trechtervormige monding van de Maas was gesedimenteerd. De nederzetting 's-Gravenzande die op de haakwal ontstond, bestond zeker al in het derde kwartaal van de 12e eeuw.
Uit het documentatiesysteem Archis van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, zijn geen vindplaatsen uit het plangebied bekend, maar wel uit de omgeving van het plangebied. Op de kaart van Kruikius van 1712 ontbreekt bebouwing in het plangebied. Hoewel archeologische vindplaatsen dus niet in het plangebied bekend zijn, is de aanwezigheid ervan niet uitgesloten.
Beleid en onderzoek
Als gevolg van de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de Archeologische monumentenzorg) is de bescherming en het behoud van archeologische waarden geregeld. Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Als gevolg van de gewijzigde Monumentenwet 1988 stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed in de bodem moet worden omgegaan. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. In dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit betekent dat in gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar ter zake reële verwachtingen bestaan, dient met (eventueel) aanwezige archeologische waarden rekening te worden gehouden. De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan een regeling te krijgen, net als andere in een bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen.
De beleidsuitgangspunten zijn op rijksniveau neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère en het Interim-beleid archeologie 2002. Wat de provincie Zuid-Holland betreft, wordt verwezen naar de archeologische waardenkaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland regio Delfland en Schieland, welke aangeeft dat het plangebied niet is gelegen in een gebied met redelijke tot grote kans of grote tot zeer grote kans op archeologische sporen. Nabij het gebied zijn geen terreinen aanwezig, waarvan bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn (archeologische monumenten).
Gewenste ontwikkeling
Het betreft een grotendeels consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie conform huidig gebruik wordt bestemd. In het gebied worden derhalve geen grootschalige ruimtelijke veranderingen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Er zijn geen archeologische waarden in het plangebied bekend. Ook is de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen laag, hoewel niet uitgesloten. Vanwege de lage verwachtingswaarde is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk rekening te houden met archeologische waarden.