Plan: | Rijnvaart |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.ONWRIJNVAARTobp-VA01 |
Voorliggend bestemmingsplan Rijnvaart maakt de realisatie van woningbouwplan Rijnvaart juridisch-planologisch mogelijk. Het plangebied is gelegen in de Poelpolder ten oosten van de kern 's-Gravenzande. Het woningbouwplan Rijnvaart is een deeluitwerking van het masterplan Waelpark waarmee de raad van de gemeente Westland op 18 februari 2015 heeft ingestemd. Bestemmingsplan Rijnvaart maakt de bouw van maximaal 325 nieuwe woningen mogelijk met daarbij behorend groen, water en verkeersfuncties.
Kenmerkend voor het plan is de ecologische verbindingszone die van noord naar zuid rond de Molensloot wordt aangelegd en aansluit op de provinciale ecologische hoofdstructuur. De bestaande heuvel in het noordwesten aan de Rijnvaartweg is in het plangebied deels opgenomen als stepping stone een ecologische schakel en deels als groen met recreatief medegebruik.
Het accent ligt op eengezinswoningen in diverse segmenten. Aan de oostzijde van de ecologische verbindingszone zijn ook enkele appartementengebouwen voorzien. Het plangebied zal met name worden ontsloten vanaf de Rijnvaartweg. In de toekomst zal ook het plandeel Waelplas, ten noorden van Rijnvaart, worden ontsloten vanaf de Rijnvaartweg. Hiervoor krijgt de Rijnvaartweg een nieuwe inrichting. Deze herinrichting valt buiten dit plangebied.
Binnen het plangebied waren, voor het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, de volgende bestemmingsplannen van kracht:
Planregime: | Vastgesteld op: |
bestemmingsplan Nieuwe Vaart |
6 april 2009 |
bestemmingsplan Het Nieuwe Water |
26 mei 2009 |
bestemmingsplan Waterkamer 5 |
29 november 2010 |
bestemmingsplan Woonkern 's-Gravenzande |
17 mei 2011 |
Figuur 1 - Voorheen geldende bestemmingsplannen binnen plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het midden van de Poelpolder ten oosten van de kern 's-Gravenzande.
Het plangebied wordt begrensd door:
Figuur 2 – Ligging van het plangebied: rood omkaderd (bron foto: Google Maps)
Het plangebied is primair bestemd voor de ontwikkeling van woningbouw, overeenkomstig de deelgebieden 3b, 3c deels en 5 deels van het masterplan Waelpark. De twee hoofdwatergangen, de Nieuwe Vaart en de Poelwatering zijn in het plangebied opgenomen met het oog op de samenhang van die watergangen met de waterhuishoudkundige ontwikkelingen in Waelpark. Voorts is ervoor gekozen de Nieuwe Vaart in het bestemmingsplan op te nemen om een klein deel van de nieuwe woonwijk vanaf de Rijnvaartweg te ontsluiten, waarvan de reconstructie van de Rijnvaartweg onderdeel zal uitmaken van bestemmingsplan Waelplas ten noorden van dit voorliggende bestemmingsplan. Tot slot zijn een groot deel van de bestaande woningen aan de Nieuwe Vaart en de Poelwatering in het plangebied meegenomen, omdat deze in het te ontwikkelen gebied zullen worden ingepast.
Deze toelichting van het bestemmingsplan Rijnvaart is als volgt opgebouwd:
In Hoofdstuk 2 wordt het op het bestemmingsplan toepasselijke beleid weergegeven. Dit betreft achtereenvolgens het beleid van de gemeente, het Hoogheemraadschap van Delfland, provincie Zuid-Holland en van het Rijk.
In Hoofdstuk 3 wordt de projectbeschrijving weergegeven, die zich laat onderverdelen in de beschrijving van het masterplan Waelpark in het algemeen en de beschrijving van het woningbouwplan Rijnvaart.
In Hoofdstuk 4 wordt het verkennend onderzoek weergegeven dat op grond van de toepasselijke wetgeving moet worden verricht ter voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan. Hierin is ook de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
In Hoofdstuk 5 wordt de wijze van bestemmen gemotiveerd.
In Hoofdstuk 6, tot slot, wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Naast de juridische en technische uitvoerbaarheid wordt daarin ook de maatschappelijke uitvoerbaarheid (draagvlak) weergegeven.
De beleidscontext voor het tot woonwijk te ontwikkelen plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
a. Algemeen
Op 17 december 2013 heeft de raad van de gemeente Westland de “Structuurvisie Westland 2025; Perspectief 2040” vastgesteld, een en ander als geboden in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. In de Structuurvisie worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2025 aangegeven, met een doorkijk naar 2040. De Structuurvisie is het nieuwe ruimtelijke afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de Visie Greenport Westland 2020.
b. Nieuwe woonlocaties
De gemeente Westland wil woningen realiseren voor de autonome groei van Westland en voor personen die economisch zijn gebonden aan de Greenport Westland. De globale richtlijn is een autonome groei van 500 à 600 personen per jaar (geboorte minus sterfte). Om dit mogelijk te maken is ruimte nodig voor 250 à 300 woningen. Daar bovenop heeft Westland de ambitie om vijftig woningen te realiseren voor mensen met een economische binding met de Greenport Westland. Daarom stelt Westland zichzelf een minimale woningbouwopgave van 300 à 350 woningen per jaar. Daarmee kan in de ambitie worden voorzien om de autonome groei van Westland plus jaarlijks vijftig economisch gebonden woningzoekenden te huisvesten. Uitgaand van de ambitie kan de gemeente voorzien in de woningbehoefte tot ongeveer 2030.
c. Economie
De kracht van Westland zit in de onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid van functies binnen het glastuinbouwcluster. Om welvarend te blijven zal Westland zich steeds meer richten op kennisontwikkeling en innovatie, handel en logistiek en duurzame glastuinbouw. Dat doet Westland aan de hand van de volgende speerpunten:
d. Verkeer- en vervoerbeleid
In de Structuurvisie is op hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van gemeente Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport-gemeente te zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere een duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoersplan (WVVP).
e. Groenblauwe omgeving en vrijetijdsvoorzieningen
De mate van leefbaarheid wordt niet alleen bepaald door de vitaliteit van de kernen, maar zeker ook door de gebiedskwaliteit van de leefomgeving. Daarbij neemt de groenblauwe hoofdstructuur een prominente plek in, als het gaat om de vrijetijdsbesteding van de Westlanders en bezoekers van de gemeente.
De groenblauwe hoofdstructuur van Westland bestaat uit de kust, de Poelzone, de Zwethzone, de Westlandse Zoom, de Gantel en de Blakervaart, die voor mens en dier een reis door Westland aantrekkelijk maken. De stepping stones Staelduinse Bos, Wollebrand, Plas van alle Winden en Prinsenbos vormen de hoofdstructuur die de kust aan de Hof van Delfland binden.
Figuur 3 – Uitsnede leefbaarheidskaart Structuurvisie Westland 2025, plangebied rood omkaderd
f. Toepassing structuurvisie op dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan omvat de realisering van een nieuw woongebied. Het nieuwe woongebied past in het ontwikkelingsgebied dat in de Structuurvisie is aangewezen als “te ontwikkelen woongebied (uitleglocatie)” waarvoor woningen zijn voorzien in het kader van het (voormalige) project 'Het Nieuwe Water'.
In het masterplan Waelpark, dat in de plaats is gekomen van het plan 'Het Nieuwe Water', is aan genoemd woningbouwprogramma invulling gegeven en zijn randvoorwaarden opgenomen voor de locatie en inrichting van de, eveneens in de Structuurvisie opgenomen, groenblauwe verbinding. De uitgangspunten van het masterplan Waelpark zijn door vertaald in dit bestemmingsplan.
De Woonvisie Westland 2030, die door de raad van de gemeente is vastgesteld op 26 januari 2016, is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2020 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de Structuurvisie Westland.
De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken. De Woonvisie richt zich op de periode tot 2030. De uitgangspunten hiervan zijn:
Qua ambities omvat de Woonvisie, dat:
In het bestemmingsplan Rijnvaart wordt de bouw van 325 woningen (grondgebonden woningen en appartementen) mogelijk gemaakt, waarbij naar de mogelijkheden wordt gekeken om rekening te houden met de uitgangspunten zoals opgenomen in de Woonvisie Westland 2030.
In het kader van de regio Haaglanden is de Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 opgesteld. Deze visie is door de raad van gemeente Westland op 12 december 2017 onderschreven.
In maart 2012 is in het kader van de Bestuurlijke Agenda Woningmarktstrategie Haaglanden in opdracht van het Stadsgewest Haaglanden het onderzoek afgesloten naar de soorten woonmilieus binnen de regio. Daarbij zijn de kenmerkende woonmilieus en hun karakteristieken per gemeente benoemd en in kaart gebracht.
De woonmilieus waren ingedeeld volgens de zogenaamde Rosetta-methode. In januari 2015 is in overleg met de gemeenten die voorheen het Stadsgewest Haaglanden vormden, de nota Woonmilieus Haaglanden opgesteld, waarin de indeling naar woonmilieus is geactualiseerd.
De Rosetta-methode gaat uit van vijf basiswoonmilieus, namelijk Grootstedelijk, Stedelijk, Suburbaan, Dorps en Landelijk. Elk van deze woonmilieus wordt onderverdeeld in meer specifieke typen. Voor het woningbouwplan Rijnvaart geldt, volgens de Rosetta-methode, dat nieuwbouw voornamelijk gezocht moet worden binnen het woonmilieu Dorps. Dit woonmilieu is onderverdeeld in de drie typen Centrum Dorps, Lokaal en Suburbaan.
Op het woningbouwplan zijn de subtypen Lokaal en Suburbaan van toepassing. Voor deze verschillende woonmilieus geeft de Rosetta-methode aandachtspunten voor de ontsluiting, het verkavelingstype, het bebouwingstype, de architectuur, de functiemenging en de openbare ruimte binnen het te ontwikkelen gebied. Deze aandachtspunten, zoals die in de nota Woonmilieus Haaglanden zijn gegeven, zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Het Westlands Verkeer en Vervoersplan (WVVP) is door de raad van de gemeente vastgesteld op 28 november 2006. Met het WVVP wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische (ruimtelijke) beleid voor de gemeente Westland. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven. Uit de evaluatie van ontwikkelingen, het gebruik van verkeers- en vervoerssystemen en het effect van de gerealiseerde maatregelen, wordt bepaald of het beleid bijsturing behoeft en de prioriteiten en planning moeten worden aangepast.
In het WVVP zijn beleidsdoelstellingen geformuleerd voor geluid en kwaliteit, goederenvervoer, autoverkeer, fietsverkeer, openbaar vervoer, parkeren, verkeersveiligheid en mobiliteitsmanagement.
De gemeente Westland voert een parkeerbeleid waarmee gestreefd wordt naar een zodanig aanbod van parkeerplaatsen in de kernen, dat economische functies en diverse voorzieningen ten behoeve van het wonen goed kunnen (blijven) functioneren. Daarnaast heeft de gemeente de ambitie dat de bereikbaarheid en daarmee de aantrekkelijkheid van de kernen en woongebieden eromheen gewaarborgd blijft.
Hierbij wordt onder andere uitgegaan van de bepaling van het aantal, de situering, de inrichting en de vorm van parkeervoorzieningen, eventueel ondersteund met verkeersmaatregelen (parkeer/stopverboden en parkeerzones). Met het WVVP zijn nieuwe parkeernormen vastgesteld, opdat nieuwbouw niet langer met parkeerproblemen geconfronteerd wordt.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn randvoorwaarden gehanteerd voor het woningbouwproject Rijnvaart ten aanzien van parkeren, waaraan bij de uitvoering van dit plan voldaan moet worden. Deze zijn opgenomen (met een verwerking en verwijzing) in de regels van dit bestemmingsplan. Daarbij is specifiek het onderdeel parkeernormering opgenomen.
Voor de watersystemen in de gemeente is door de raad het Waterplan Westland, “Westlands Water, nu en later”, vastgesteld. Op 3 februari 2015 is daarvoor het nieuwe uitvoeringsprogramma vastgesteld dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland zal worden uitgevoerd.
In dit Waterplan Westland staan drie thema's centraal:
Deze drie thema's gaan dus primair over het houden van droge voeten, het leefbaar maken van water en het zichtbaar maken van water. Praktisch gezien komt dit erop neer dat er grond wordt vrijgemaakt voor de opvang van overtollig water in polder- en boezemgebieden. Ook moet de wateraanvoer in droge perioden worden verbeterd en moet rekening worden gehouden met versterking van waterkeringen en grondwateroverlast.
Daarnaast wordt er extra aandacht gegeven aan de chemische waterkwaliteit (op dit moment wordt hieraan niet voldaan, vanwege het afvalwater van glastuinbouwbedrijven, heftige buien, kwel en bestrijdingsmiddelen) en ecologische waterkwaliteit (natuurvriendelijke oevers, visvriendelijke voorzieningen aanleggen en bij onderhoud en beheer rekening houden met de ecologische functie). Verder wordt aandacht gegeven aan de cultuurhistorische waarde van het water (gebruik in het verleden) en recreatief water, waarbij de gemeente Westland nog meer wil inzetten op een recreatief vaarcircuit.
Op 12 juni 2012 is de 'Nota Vaarrecreatie in Westland' vastgesteld. De nota is een nadere uitwerking van de opdracht die voor het achterland is opgenomen in de Gebiedsvisie Delflandse Kust, het Provinciaal Recreatievaarwegenplan voor Zuid-Holland en de Nota Recreatie en Toerisme van de gemeente Westland. Het brengt in beeld welke mogelijkheden er zijn voor het beter uitnutten van het Westlandse vaarwegenstelsel. Volgens de Nota “Vaarrecreatie in Westland” maken de twee boezemwatergangen Nieuwe Vaart en Poelwatering deel uit van het Westlands vaarwegennet. Beide watergangen liggen deels in het bestemmingsplan.
De gemeente Westland heeft een uitgebreid vaarwegenstelsel dat uitermate geschikt is voor de vaarrecreatie. Helaas wordt dat gebruik belemmerd door obstakels in en boven het water. Ook worden de nodige voorzieningen gemist. Het is een uitdaging om dat stelsel niet alleen voor de inwoners toegankelijk te houden en beter toegankelijk te maken, maar ook voor bezoekers van buiten Westland. Ingezet moet worden op behoud en verbetering van de huidige vaarwegen, uitbreiding van het vaarwegenstelsel en het realiseren van de noodzakelijke voorzieningen, zodat er meer variatie komt in routes en er meer mogelijkheden ontstaan voor recreatief gebruik van de vaarroutes. In deze nota is aangegeven hoe de huidige situatie is, wat de doelgroepen zijn, waarmee rekening moet worden gehouden, welke belemmeringen en knelpunten er zijn en wat de mogelijkheden zijn om een en ander te verbeteren. Soms kunnen er met een paar simpele oplossingen grote resultaten behaald worden. Andere oplossingen zijn ingrijpender en/of duurder, zodat de aanpak daarvan mede afhankelijk is van andere partijen, of alleen kan meeliften met andere projecten, zoals herstructurering en nieuwbouw. Ook is van belang dat de regelgeving van de verschillende instanties op elkaar wordt afgestemd, ook al zijn de belangen van die organisaties verschillend. Overleg tussen de instanties, maar ook met de belangenorganisaties is daarbij noodzakelijk. Het bestemmingsplan heeft geen negatieve invloed op de vaarrecreatie op de Nieuwe Vaart en Poelwetering.
Op 19 mei 2011 is het Beleidskader Verkeer 's-Gravenzande vastgesteld. Dit kader vormt een gedetailleerde uitwerking van het WVVP (zie paragraaf 2.1.5 van deze toelichting) naar genoemde kern. In dit beleidskader wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals het woningbouwproject Waelpark. Tevens wordt gekeken naar de parkeersituatie, ongevallenregistratie en verkeersbewegingen van nu en in de toekomst.
Doordat 's-Gravenzande de komende jaren sterk zal veranderen, wordt in het beleidskader rekening gehouden met verkeerskundige aanpassingen in de woonkern door het huidige en toekomstige gebruik. Door nieuwbouw, zoals de ontwikkeling van de deelgebieden van masterplan Waelpark, zullen de hoeveelheden bewoners en verkeer toenemen.
Met dit bestemmingsplan wordt verder nog rekening gehouden met en waar mogelijk uitvoering gegeven aan enkele wensen die zijn neergelegd in het (vastgestelde) Ruimtelijke Ontwikkelingskader 's-Gravenzande van 19 mei 2011. Deze wensen, die rechtstreeks gevolgen hebben voor het plangebied van Waelpark, zijn:
a. Algemeen
Op 10 juli 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de beleidsnota “Beperken en voorkomen wateroverlast” vastgesteld. Deze beleidsnota is van belang voor iedereen die plannen ontwikkelt die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem. De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast.
Figuur 4 – Kaart watersystemen Delfland, plangebied rood omcirkeld (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)
Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten. De uitgangspunten die Delfland hierbij hanteert, zijn:
b. Ruimtelijke plannen
Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben voor de kans op wateroverlast. Als aanvulling op de Handreiking watertoets voor gemeenten (zie volgende paragraaf) zijn voor het beperken en voorkomen van wateroverlast extra beoordelingscriteria, richtlijnen en aandachtspunten geformuleerd. Een deel hiervan luidt als volgt:
Op 14 april 2014 (laatstelijk herzien op 7 juli 2016) is de nieuwe “Handreiking watertoets voor gemeenten” vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van het proces en de inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de handreiking door middel van het toepassen van de watertoets. In paragraaf 4.3 van deze toelichting is tevens beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar nieuwe waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 vastgesteld op 19 november 2015.
In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied, waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is. Hierbij worden oplossingen gegeven voor maatregelen in de waterhuishouding, de chemische en ecologische waterkwaliteit en de interactie tussen watersysteem en waterketen (rioolgemalen, hemelwater). Specifiek werkt dit beleid door op het gebied van het veilig maken, het toetsen en het beheer van waterkeringen, zo ook in het plangebied van Rijnvaart. Kadeverbetering en ophogen van keringen zijn genoemde uitvoeringsmaatregelen. Daarnaast is voor het totale project Waelpark het vasthouden van water een belangrijke maatregel om wateroverlast te voorkomen. Dit punt wordt in het Waterbeheerplan nadrukkelijk benoemd, evenals de ecologische kwaliteit die op de ecologische verbindingszone van toepassing is.
Het Hoogheemraadschap van Delfland kijkt hierbij nadrukkelijk naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen. Deze kerntaken worden uitgevoerd ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied, aansluitend bij de beleving en de behoeften vanuit de maatschappij. De belangrijkste uitdaging daarbij is dat mensen zich in de komende jaren bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening. De VRM is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de VRM wordt op hoofdlijnen sturing gegeven aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Van de VRM maken het Programma ruimte en het Programma mobiliteit deel uit.
a. Ruimtelijke kwaliteit algemeen
Met de VRM geeft de provincie Zuid-Holland richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een “ja, mits-beleid”: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (het “handelingskader ruimtelijke kwaliteit”). Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo een gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden. Hier zijn onder voorwaarden van de ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid zijn daarbij wel extra voorwaarden van toepassing.
b. Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. In de Visie is het strategische beleid verwoord, terwijl in het Programma ruimte het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In beide beleidsdocumenten wordt het integrale ruimtelijke beleid beschreven.
Volgens de Verordening ruimte 2014 moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaande stads- en dorpsgebieden (hierna: BSD) van meer dan 3 ha in het Programma ruimte zijn opgenomen. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten de BSD die groter zijn dan 3 ha, dienen die door provinciale staten in het Programma ruimte te worden opgenomen, voor zover zij daar al niet in opgenomen zijn.
Vooruitlopend op die voortschrijdende procedure van aanpassing en aanvulling, zijn in het Programma ruimte kaarten en tabellen opgenomen met, onder andere, woningbouwlocaties buiten de BSD die groter zijn dan 3 ha. Het betreft zowel “harde” als “zachte” capaciteit. De kaart is voorzien van een overzicht met de namen van de plaatsen en plannen en met de oppervlaktes van de locaties.
Figuur 5 – Kaart woningbouwlocaties en reservering bedrijventerreinen, plangebied Waelpark rood omcirkeld (bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied van dit bestemmingsplan is op deze kaart aangeduid als woningbouwlocatie onder de namen “Poelkade/Het Nieuwe Water” en “Poelpolder/Het Nieuwe Water”. In totaal betreft deze locatie een oppervlakte van circa 60 ha.
c. Programma mobiliteit
Het Programma mobiliteit is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. In de Visie is het strategische beleid verwoord, terwijl in het Programma mobiliteit het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In beide beleidsdocumenten wordt het integrale mobiliteitsbeleid beschreven.
Het succes van de Nederlandse greenports drijft op export, maar staat wel onder druk. Door investeringen in kwaliteit, product- en procesinnovatie maar ook in logistiek, kunnen nieuwe markten worden aangeboord. Hierdoor kan de sector haar positie van wereldmarktleider behouden. De nabijheid van de mainport Rotterdam blijkt hierin cruciaal. In het vervoer van versproducten neemt het gebruik van containers snel toe. De greenports zullen steeds meer gebruik maken van de grote logistieke mogelijkheden van de mainport Rotterdam voor vervoer van containers. Voor de greenports zet de provincie daarom, in samenwerking met het bedrijfsleven en andere overheden, in op de versterking van het verbindend logistieke netwerk tussen greenports, mainport(s) en achterland.
Belangrijke opgave voor onder andere de greenport Westland is het verbeteren van de interne ontsluitingsstructuur en integratie in het logistieke netwerk van de Rotterdamse haven. Hiermee wordt een belangrijke aanvulling gegeven op het (inter)nationale kernnet logistiek, zoals opgenomen in de SVIR. Het kernnet bevat de voor het goederenvervoer belangrijkste achterlandverbindingen van de mainports, de brainport en greenports. Een aantal provinciale wegen, vaarwegen en railverbindingen vormt onderdeel van dit verbindende netwerk waaronder het 3-in-1-project (vergroting van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid). Maatregelen op en aan deze infrastructuur ten behoeve van doorstroming van het goederenvervoer hebben prioriteit. De doorstroming van het vrachtverkeer kan worden geoptimaliseerd door bijvoorbeeld het installeren van tovergroen (vrachtauto's worden gedetecteerd en krijgen groen bij verkeerslichten), het medegebruik van busbanen, het aanpassen van rotondes en overige infrastructurele maatregelen. Ook is een aantal knooppunten in Zuid-Holland belangrijk voor het functioneren van het netwerk. Knooppunten als de agrologistieke handels- en transportcentra (onder andere ABC Westland) moeten waar mogelijk functioneel en ruimtelijk worden versterkt.
Naast de opgave van voor verbetering van de interne ontsluitingsstructuur en integratie in het logistieke netwerk van de Rotterdamse haven, maakt de toename van verkeer als gevolg van het bouwen van woningen zoals in Waelpark, onlosmakelijk deel uit van de hier genoemde ontsluitingsstructuur.
d. Behoud en vergroting van biodiversiteit
Het provinciale beleid is gericht op het behouden, herstellen en op langere termijn vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de biodiversiteit van de bodem. Daarmee wordt niet alleen een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de Europese en mondiale biodiversiteit, maar ook aan andere maatschappelijke doelen. Zo zijn koppelingen mogelijk met een aantrekkelijk en klimaatbestendig woon- en vestigingsklimaat, waterveiligheid en waterkwaliteit, recreatie en het tegengaan van bodemdaling. Om dit doel te bereiken zet de provincie in op duurzaam beheer, bescherming en voltooiing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en meer natuurwaarden op boerenland en in recreatiegebieden.
Het belangrijkste instrument om de biodiversiteitsdoelen te bereiken is de realisatie van de EHS. Deze structuur bestaat uit een robuust, kwalitatief hoogwaardig en samenhangend netwerk van bestaande bossen, natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen, de grote rijkswateren en de Noordzee. De EHS wordt goed beheerd en valt onder de gebiedscategorie 1: gebieden met bijzondere kwaliteit.
De nieuw aan te leggen EHS van 'Staalduin tot Arendsduin' doorkruist Rijnvaart in noord-zuidrichting. De inrichting van de 25 meter brede natuurstrook verbindingszone zoals voorzien in Rijnvaart, bestaat uit water, plas-dras-zones, groen en een (onverhard) fietspad. Door het recreatief medegebruik van de 25 meter brede strook, voldoet deze niet aan de kenmerken die de provincie stelt aan een ecologische hoofdstructuur. Er wordt daarom in het bestemmingsplan niet gesproken over een EHS, maar van een ecologische verbindingszone.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland in het kader van de Visie ruimte en mobiliteit de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze is op 1 augustus 2014 in werking getreden en laatstelijk gewijzigd op 12 januari 2017.
In de Verordening ruimte 2014, die een verordening is als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, worden regels gesteld aan bestemmingsplannen. Die regels betreffen de bebouwde ruimte en mobiliteit, de ruimtelijke kwaliteit, de combinatie landschap-groen-erfgoed en de combinatie energie-water-bodem. Op dit bestemmingsplan zijn de volgens regels van toepassing.
I. Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1)
a. Voor dit bestemmingsplan relevante regels
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
trede 1: de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig
regionaal is afgestemd;
trede 2: in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien
door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie
of anderszins, of
trede 3: indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en
dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik
gemaakt van locaties die,
i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten
zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
ii. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie
ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van de Verordening ruimte 2014 van
toepassing is, en
iii. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties
groter dan 3 hectare.
Onder bestaand stads- en dorpsgebied wordt een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing verstaan. Dit is met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering.
b. Toepassing in dit bestemmingsplan
De toepassing van de regels van de ladder voor duurzame verstedelijking worden getoetst in paragraaf 4.1 van deze toelichting.
II. Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1)
a. Voor dit bestemmingsplan relevante regels
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder andere onder de voorwaarde, dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (op het gebied van inpassen). Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf. Hieruit moet blijken dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn.
b. Toepassing in dit bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is opgesteld voor het realiseren van een nieuw woongebied. Daarnaast wordt een ecologische verbindingszone ontwikkeld, die deel uitmaakt van de provinciale Ecologische hoofdstructuur zoals opgenomen op de kwaliteitskaart. De ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied. De motivering van deze ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het masterplan dat voor het gehele plan Waelpark is opgesteld.
III. Ecologische hoofdstructuur en strategische reservering natuur (artikel 2.3.4)
a. Voor dit bestemmingsplan relevante regels
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de Ecologische hoofdstructuur (EHS), die inmiddels Natuurnetwerk Nederland is geworden, is onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats is aangegeven op Kaart 8 van de PVR 2014, wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
b. Toepassing in dit bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan is een groenblauwe schakel ontwikkeld als onderdeel van de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Deze schakel is op Kaart 8 van de PVR 2014 aangegeven en aangemerkt als onderdeel van “nieuwe natuur” van de EHS in de vorm van een verbinding tussen de kust en het Staelduinse Bos tussen de kernen van Monster en 's-Gravenzande door. In dit bestemmingsplan wordt een deel van de ecologische verbindingszone van de EHS ontwikkeld. Deze verbindingszone heeft in het bestemmingsplan een minimale breedte van 25 meter en is voorzien van de bestemming “Natuur”.
Figuur 6 – Kaart Ecologische Hoofdstructuur uit Verordening ruimte 2014, plangebied rood omcirkeld (bron: provincie Zuid-Holland)
IV. Regionale waterkeringen (artikel 2.4.2)
a. Voor dit bestemmingsplan relevante regels
Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt en waarvan de plaats is aangegeven op Kaart 11 van de PVR 2014, bestemt die waterkering als zodanig. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt deze als zodanig aan. De omvang van de gronden is aangegeven in de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.
Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
Figuur 7 – Kaart Waterveiligheid uit Verordening ruimte 2014, plangebied rood omcirkeld (bron: provincie Zuid-Holland)
b. Toepassing in dit bestemmingsplan
In het plangebied zijn de dijken langs de Nieuwe Vaart en de Poelwatering als regionale waterkeringen aanwezig. De gronden waarop deze waterkeringen liggen en de daarbij behorende beschermingszones hebben in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” (WS-WK) gekregen.
In de provinciale Waterverordening Zuid-Holland zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen bestaan uit een wenselijk geacht beschermingsniveau, waarop regionale wateren moeten zijn ingericht en hebben betrekking op de berging- en afvoercapaciteit. De normen voor wateroverlast zijn verschillend per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen.
Figuur 8 – Uitsnede kaart (Bijlage 1) uit Waterverordening Zuid-Holland
Voor het gebied van de Poelpolder – waarin het plangebied van dit bestemmingsplan grotendeels ligt – is het gewenste beschermingsniveau vastgesteld op eens in de 100 jaar (categorie III), met een maaiveldcriterium van 1%. Dit betekent dat er eens in de 100 jaar kans op wateroverlast vanuit het oppervlak plaats mag vinden.
Bij het opstellen van het masterplan Waelpark is met deze normen rekening gehouden. In paragraaf 4.3 van deze toelichting (de waterparagraaf) wordt op de toepasselijkheid van de Waterverordening nader ingegaan.
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterbeheerplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's en voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2021 te kunnen behalen. Het gaat vooral om het uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
a. Algemeen
Het adagium van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna genoemd: SVIR) is: “Nederland: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Daarmee streeft het Rijk naar een aanpak, die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de “kapstok” voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
b. Doelen
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028), namelijk:
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als greenport (zie figuur hieronder).
Figuur 9 – Nationale ruimtelijke hoofdstructuur; uitsnede Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, plangebied rood omkaderd (bron: ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies (“decentraal, tenzij…”). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Alleen in de stedelijke regio's rondom de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van de verstedelijking.
Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. Door hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden zijn gemeenten en provincies in staat om de opgaven integraal en doeltreffend aan te pakken.
Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Deze afspraken maakt het Rijk met de regio integraal voor alle ruimtelijke en mobiliteitsonderwerpen in de bestuurlijke overleggen MIRT aan de hand van de gebiedsagenda's van Rijk en regio. Ook met kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties vormt het Rijk indien nodig gerichte allianties.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Deze drie criteria zijn leidend bij de in deze structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. In de realisatieparagraaf is aangegeven wat het Rijk ter realisatie doet (“je gaat er over of niet”).
De gemeente Westland behoort tot een in de structuurvisie aangewezen greenport. De ontwikkeling van het duurzame glastuinbouwgebied binnen deze greenport is opgenomen in de structuurvisie van de provincie en de gemeente Westland. Het plangebied maakt echter geen deel (meer) uit van het duurzame glastuinbouwgebied.
De verouderde glastuinbouwbedrijven zijn verwijderd om plaats te maken voor woningbouwontwikkeling. De glastuinbouwbedrijven hebben een nieuwe locatie gevonden in het duurzame glastuinbouwgebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is door het Rijk normatief vertaald naar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat een algemene maatregel van bestuur is op grond van artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit besluit is laatstelijk op 1 juli 2016 gewijzigd.
Het besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen, die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, de grote rivieren, de militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Het plangebied Rijnvaart is een deeluitwerking van het masterplan Waelpark waarmee de raad van de gemeente Westland op 18 februari 2015 heeft ingestemd. Voor het masterplan bestaat het plangebied Rijnvaart uit de deelgebieden 3b, 3c en 5.
Het masterplan Waelpark is ontwikkeld voor de bouw van woningen, de aanleg van een ecologische verbindingszone en de aanleg van een nieuwe waterverbinding op boezempeil. Een belangrijke opgave is het integreren van de verschillende ruimte-vragende onderdelen tot een aantrekkelijk woonmilieu. Bepalende ruimtelijke factoren daarbij zijn de vorm van de locatie (lang en smal) en de context (situering en te handhaven elementen). Deze vragen om een zorgvuldige positionering van de verschillende ruimte-vragende onderdelen.
Het plan wordt gefaseerd en vraaggestuurd ontwikkeld, met een vooralsnog onzeker tijdpad. Bij een vraaggestuurde ontwikkeling worden aantallen en typen woningen door de marktvraag (kopers en ontwikkelaars) en in samenwerking met marktpartijen bepaald. Er moet dus rekening worden gehouden met flexibiliteit bij de invulling van de woonvlekken. Wel zal worden voldaan aan het voorzien in een deel van de woningbehoefte aan “sociaal” en “betaalbaar” segment (zie verder paragraaf 3.2.3 inzake woningdifferentiatie). Ook zal rekening worden gehouden met voldoende groen in de directe woonomgeving.
Voor de ligging van de ecologische verbindingszone (onderdeel van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur), de ontsluitingsstructuur voor het autoverkeer en de ligging van de fietsverbindingen worden wel van te voren afspraken vastgelegd. De ecologische verbindingszone wordt een zone van minimaal 25 meter breed. Daarnaast wordt het groen in de woonvlekken en de ecologische kwaliteit van de woonvlekken zelf zoveel mogelijk gebruikt om de ecologische zone, waar mogelijk, te versterken.
Het masterplan Waelpark voorziet in de bouw van circa 1255 woningen in diverse typen en prijscategorieën. De meeste woningen zullen projectmatig worden ontwikkeld, maar er zal ook ruimte zijn voor particuliere initiatieven voor zowel vrijstaande als geschakelde woningen.
De huidige planning gaat er vanuit dat de ontwikkeling tot ongeveer het jaar 2030 zal duren. Om gedurende deze periode de ontwikkeling te structureren en samenhang te waarborgen, biedt het plan duidelijkheid over de inrichting van een aantrekkelijke en functionele openbare ruimte. Naast het reeds bestaande gemeentelijke leidraad “Programma voor de Standaardisering Openbare Ruimte" (2015) is op dit plan voor masterplan Waelpark specifiek een aparte Catalogus Openbaar Gebied opgesteld. Deze is op 15 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.
De Catalogus Openbare Ruimte, werkt de stedenbouwkundige kaders verder uit en bevat inrichtingsprincipes voor de aansluiting van bebouwing op de openbare ruimte: (ecologisch) groen, water en verkeersfuncties binnen de kaders van het masterplan Waelpark. Er worden daarbij een hoofdstructuur met randvoorwaarden en ontwerpeisen, en een repertoire onderscheiden. Het repertoire bevat suggesties voor de inrichting, die op basis van nadere gedachtevorming naar behoefte in de te ontwikkelen inrichtingsplannen kunnen worden gebruikt. De voorstellen in de Catalogus Openbaar Gebied zijn getoetst aan het eerder genoemde "Programma voor Standaardisering Openbare Ruimte" (2015), zoals gehanteerd door de gemeente Westland.
Het masterplan Waelpark voorziet in een ecologische verbindingszone van de Groene Schakel en de Plas van Alle Winden naar de Naaldwijkseweg met een minimale breedte van 25 meter met bijhorende stepping stones. Dit leidt tot een totale oppervlakte van circa 6,7 ha aan ecologische verbindingszone, waar naast ecologisch groen, plas-dras en water een onderdeel vormt. Er is een specifieke opbouw gewenst, ten aanzien van de verblijfskwaliteit voor dieren, de ontwikkeling van plantensoorten en de mogelijkheden van migratie. Dit profiel wordt bij de verdere uitwerking ingevuld. De ligging van de zone is in het masterplan vastgelegd. Er wordt bij de uitwerking gestreefd naar een versterking van de vaste kernzone door middel van het goed situeren van het in de woonvlekken opgenomen groen.
Daarnaast geeft het masterplan het kader aan dat binnen de woonvlekken minimaal 35 m2 groen per woning gerealiseerd moet worden. Een deel hiervan wordt verspreid over de woongebieden gerealiseerd, het overige groen wordt in de vorm van kleinere en grotere parkjes verspreid over heel Waelpark aangelegd. Deze houden zoveel mogelijk verband met de ecologische zone. De ecologische verbindingszone wordt zoveel mogelijk versterkt door buurt- en wijkgroen op nader aan te wijzen plekken. Hiermee wordt een zekere robuustheid gecreëerd en wordt de belevings- en gebruikswaarde van groen en ecologie vergroot.
Het woningbouwplan Waelpark wordt aan de noordzijde ontsloten via de Rijnvaartweg en aan de zuidzijde via de (tweede) ontsluitingsweg van bedrijventerrein Teylingen, die vervolgens uitkomt op de nieuwe rotonde op de Naaldwijkseweg.
Plandeel Waelplas en plandeel Rijnvaart worden beide ontsloten op de Rijnvaartweg middels voorrangskruispunten (2 maal een T-kruising). De bebouwde komgrens wordt verlegd richting de Grote Achterweg. De Rijnvaartweg zal een gebiedsontsluitingsweg 50 km/h binnen de bebouwde kom worden.
Een doorgaande verbinding door het gebied van Waelpark is mogelijk. Hiervoor is een studie gedaan door Goudappel Coffeng (rapportnummer HNW016/Zlh/0037.01 d.d. 29 mei 2017). Bij nadere invulling van de aansluitende zuidelijke plandelen van het plangebied Waelpark wordt een keuze gemaakt. Er komt een voetgangersoversteekplaats op de Rijnvaartweg zodat het gebied Waelplas en Rijnvaart in verbinding met elkaar komen. Tevens komt er een trottoir langs het fietspad dat richting het centrum te loopt. Door het gebied loopt een doorgaande fietsverbinding over de Nieuwe Vaart “van Arendsduin naar Staelduin” van noord (Poelzone) naar zuid.
In de structuurschets voor de Poelzone is mede voorzien in een hoofdfietsroute tussen "Arendsduin en Staalduin"; deze was gelokaliseerd aan de oostzijde van het plangebied van Waelpark. In het masterplan is deze fietsroute echter aan de westzijde geprojecteerd. Daardoor sluit deze beter aan op de nieuwe overgang bij de Naaldwijkseweg en kan gebruik worden gemaakt van het bestaande fietspad langs de Lorentzstraat en de Braillestraat. In het noorden van het plangebied kan ook veel efficiënter en beter worden aangesloten op de fietsverbinding in de Groene Schakel.
Het noordelijk en het zuidelijk deel van het masterplan Waelpark liggen op boezempeil of komen daarop te liggen. Tussen deze locaties wordt het waterpeil van de huidige Poelpolder aangehouden. De ruimtelijke kwaliteit van het boezempeil zal worden benut bij de ontwikkeling van de woningen; vooral de recreatieve mogelijkheden van bevaarbaar water. De grens van het zuidelijk deel wordt bepaald door een nieuwe boezemverbinding tussen de watergangen de Nieuwe Vaart en de Poelwatering, ter verbetering van het boezemsysteem. Het bestaande patroon van watergangen zal hierop worden aangepast. In het noordelijk deel van Waelpark zal deels nieuw water worden aangelegd, eveneens op boezempeil. Deze ontpoldering blijft beperkt tot ongeveer de helft van het gebied ten noorden van de Rijnvaartweg. Dit komt omdat de door dit gebied lopende Gasunie-leiding verdere ontpoldering onmogelijk maakt. De bestaande Molensloot(polder) heeft een wisselende breedte en zal de kern vormen van de
ecologische verbindingszone.
Er is een waterhuishoudkundigplan gemaakt voor Waelpark. Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In het waterhuishoudingsplan is deze norm opgenomen om wateroverlast door neerslag te voorkomen. Hierin is ook de inrichting van de waterhuishouding verder uitgewerkt.
Hierbij moet worden gedacht aan inlaatvoorzieningen, peilbeheer, de inrichting van natuurvriendelijke oevers en afspraken over het onderhoud.
Diverse onderdelen van het masterplan Waelpark dragen waar mogelijk bij aan de invulling en verankering van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit geldt voor de inrichting van natuurvriendelijke oevers langs een aantal boezemwatergangen, zowel aan de zuidzijde (zuidoostelijke rand en nieuwe doorgang) als aan de noordkant in het nieuwe boezemgebied, rondom de nieuwe plas.
Met de door het Hoogheemraadschap van Delfland verschillende aangewezen zones uit de KRW wordt waar mogelijk een bijdrage geleverd aan het realiseren van een KRW-verbinding tussen de zuidelijker gelegen KRW-oevers in het Nieuwe Water en de noordelijker gelegen Poelzone en Groene Schakel. De natuurvriendelijke oevers in de ecologische zone tellen formeel niet mee voor de KRW, omdat deze geen onderdeel uitmaken van het waterlichaam Westboezem. Indirect leiden deze wel tot een KRW-versterkingskans. Gezamenlijk met de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland wordt onderzocht hoe de polder kan bijdragen aan de KRW, bijvoorbeeld door maatregelen voor het verbeteren van de visstand.
Binnen de kaders van het masterplan Waelpark wordt in dit bestemmingsplan de bouw van maximaal 325 woningen mogelijk gemaakt: het woningbouwplan Rijnvaart. Met inbegrip van bijbehorende infrastructuur, water en groen, gesitueerd in de bredere context van het masterplan. Plangebied Rijnvaart voorziet in eengezinswoningen en op een aantal plaatsen in appartementenblokken. Een ecologische verbindingszone, gekoppeld aan de bestaande Molensloot, loopt van noord naar zuid door het plangebied.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt nabij de kern 's-Gravenzande aan de Rijnvaartweg, direct ten zuiden van deelgebied Waelplas. Door de ligging is het mogelijk hier een woonprogramma te realiseren dat goed aansluit op de bestaande kern. De nieuwe woonwijk zal bestaan uit grondgebonden woningen in diverse typen, zoals geschakelde rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen en enkele appartementen. Deze woningen worden grotendeels projectmatig ontwikkeld,
Behalve woningbouw bevat het plangebied Rijnvaart de volgende onderdelen:
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestaande woningen ingepast:
De nieuwe woonwijk zal bestaan uit grondgebonden woningen in diverse typen, zoals geschakelde rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen en aan oostzijde van de ecologische zone zijn tevens enkele appartementsgebouwen toegestaan. De woningen variëren niet alleen in type, maar ook in segment.
Aan de oostzijde van de aan te leggen ecologische verbindingszone zullen voornamelijk rijwoningen worden gesitueerd. Aan de westzijde van die zone ligt het accent op vrijstaande, geschakelde en twee-onder-één-kap-woningen. Voor concretisering hiervan wordt in de regio Haaglanden gebruikgemaakt van de Rosetta-methode. Aan de Rijnvaartweg en tussen de ecologische verbindingszone en Poelkade zal gestapelde bouw (appartementsgebouwen) mogelijk worden gemaakt.
Zoals in paragraaf 2.1.2 van dit bestemmingsplan is vermeld, is de Woonvisie Westland 2030 uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering in de deelgebieden. Voor het plangebied van masterplan Waelpark is afgesproken, dat 12,4% van de woningen in de categorie sociale koop- / sociale huur wordt gerealiseerd en 3,9% woningen in de prijsklasse “bereikbare koop”. Het hele woningbouwprogramma van Waelpark moet 16,3% sociale en bereikbare woningen bevatten. Deze verhouding zal per deelgebied variëren, afhankelijk van de vraaggestuurde inrichting en het in het masterplan Waelpark vastgestelde streefbeeld per deelgebied.
Het masterplan Waelpark bevat ook een indicatief programma met woningaantallen en -types per deelgebied. Het masterplan legt voor deelgebied Rijnvaart het accent op een gevarieerd programma van (geschakelde) grondgebonden rijwoningen, vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap-woningen en appartementengebouwen.
In de Catalogus Openbaar Gebied zijn de speelplaatsen nader gedefinieerd. Onder andere zal in het groengebied in het noorden van het plangebied tegen de Rijnvaartweg een grote speelvoorziening worden opgenomen voor de leeftijdscategorie 7-12 jaar van ca. 1500 m² . Daarnaast komen een aantal speelvoorzieningen verspreid in de woonvlekken. Hierbij worden de richtlijnen gehanteerd voor de leeftijdscategorie 0-6 jaar.
In het masterplan Waelpark wordt een groennorm (oppervlakte aan beschikbaar gebruiksgroen binnen de directe woonomgeving) gehanteerd van 35 m² groen per woning. Een deel van dit groen wordt in de directe omgeving van de woning gerealiseerd. Het resterende deel wordt in het plangebied Rijnvaart toebedeeld aan groene lobben vanuit de ecologische zone de woonvlekken in. Daarmee worden robuustere groenpartijen gerealiseerd aan de ecozone. De ecologische zone, is aanvullend aan de 35 m² groen per woning.
Figuur 13 – Voorlopig ontwerp stedenbouwkundig plan
De ecologische verbindingszone in het plangebied van masterplan Waelpark loopt van noord naar zuid en heeft een van minimaal 25 meter breed, bestaande uit plas-draszone, ecologisch groen en water. De bestaande Molensloot(polder) heeft een wisselende breedte en zal de kern vormen van de ecologische verbindingszone. Deze zone krijgt plaatselijk meer breedte door het eraan koppelen van bestaand groen en nieuw aan te leggen wijk- en buurtgroen in de nabijheid van deze zone.
Figuur 14 – Globale ligging van de ecologische verbindingszone
Aan de noordzijde van het plangebied sluit deze ecologische zone aan op de aan te leggen ecologische zone, behorend bij woningbouwplan Waelplas; in het zuiden buigt deze af richting het zuidoosten. De inrichting ervan is nat van karakter, de bestaande sloot wordt verbreed en aan weerszijden ingepast in de groene omgeving. Waar mogelijk met natuurvriendelijke oevers.
a Bestaande situatie
Het plangebied ligt in de polder en wordt aan de oost- en westzijde omsloten door boezemwater, respectievelijk de Poelwatering en de Nieuwe Vaart. Het hart van de polder, tevens het hart van het plangebied, wordt gevormd door de Molensloot die op polderniveau ligt. De Nieuwe Vaart loopt in zuidelijke richting dood en sluit in het noorden aan op de ´s-Gravenzandsevaart. De Poelwatering sluit tevens op laatstgenoemde aan en in het zuiden staat deze in verbinding met het Nieuwe Water.
b. Nieuwe situatie
De Molensloot vormt de kern van de toekomstige ecologische verbindingszone, die in het noorden vanuit Waelplas onder de Rijnvaartweg door loopt. Deze wordt op enkele plaatsen verbreed en voorzien van natuurvriendelijke oevers. Ten zuiden hiervan gaat deze groenblauwe zone verder, parallel aan industriegebied Teylingen en daarna naar het zuidoosten richting woningbouwplan Dijckerwaal fase 1. De aansluiting van de nieuwe kavels met de bestaande kavels aan de Poelkade wordt gevormd door een nieuwe watergang. Achterlangs de kavels aan de Poelkade komt een polderwatergang met een mogelijkheid voor dwarsverbindingen richting de ecologische verbindingszone.
c. Waterberging
De polder heeft een waterpeil van NAP – 1,83 meter. Door het Hoogheemraadschap van Delfland wordt per specifieke situatie bij de ontwikkeling van een gebied bepaald welk waterbergingspercentage het meeste bijdraagt aan een verantwoord waterbeheer. Zie voor verder toelichting paragraaf 4.3.4 (Waterparagraaf)
Door de woonwijk Rijnvaart wordt een primaire wijkontsluitingsweg aangelegd die uitkomt op de Rijnvaartweg. De exacte ligging wordt bepaald op basis van de planuitwerking van Rijnvaart. In het kader van de verkeersveiligheid zal de wijkontsluiting niet op dezelfde hoogte op de Rijnvaartweg aansluiten als de wijkontsluitingsweg van woningbouwplan Waelplas, het nieuwe woongebied direct ten noorden van Rijnvaartweg.
De ontsluiting via de Poelkade voor bestaande en nieuwe woningen blijft bestaan. De nieuwe woonwijk Rijnvaart wordt ontsloten via 2 ontsluitingen:
Figuur 15 – Verkeersontsluiting woningbouwplan Rijnvaart
De woonwijk is bereikbaar met openbaar vervoer. Ten westen van het plangebied aan de Oudelandstraat in de kern 's-Gravenzande is een op-/uitstapplaats.
Het parkeren voor bewoners en bezoekers vindt plaats in de woonstraten, zowel in parkeerstroken als geclusterd in parkeerhoven. Daarnaast hebben o.a. de geschakelde en 2^1 kap woningen parkeermogelijkheid op eigen terrein. Op het aantal parkeerplaatsen is het parkeerbeleid van Westland van toepassing. De parkeernorm wordt periodiek herzien. Op dit moment gelden de volgende parkeernormen:
Figuur 16 – Prijsklassen woningen met parkeernormen 2018
De parkeernorm is inclusief 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekersparkeren. De grenzen tussen de categorieën zijn onderdeel van de periodieke herzieningen.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm “actuele regionale” behoefte en de drie treden van de ladder.
De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met – het doel van – de wijziging van de wettelijke regeling.
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met woningbouwplan Rijnvaart sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk woningbouw. Het woningbouwplan Rijnvaart vormt een onderdeel van het totale woningbouwproject Waelpark in de Poelpolder te 's-Gravenzande.
Verder was volgens het voorliggende bestemmingsplan Het Nieuwe Water in de Poelpolder reeds woningbouw mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een deel daarvan en voorziet niet in uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling ten opzichte van het vorige planregime noch in een wijziging van functies.
Gelet op deze feiten kan gesproken worden van een onbenutte planologische mogelijkheid zodat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het kader van een ander bestemmingsplan in het kader van woningbouwproject Waelpark is dit bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (201506618/1/R6). Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Mede gelet op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking in dit bestemmingsplan wel toegepast.
Het woningbouwproject Waelpark en daarmee het woningbouwplan Rijnvaart liggen niet in bestaand stedelijk gebied. In dit bestemmingsplan kan dus niet worden volstaan met een beschrijving van de behoefte aan ontwikkeling.
Hoewel ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan het te ontwikkelen plangebied als bouwrijp aangemerkt zou kunnen worden, zodat het gebied volgens de provinciale regels zou vallen binnen bestaand stedelijk gebied, is in het bestemmingsplan uitgegaan van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Dit uitgangspunt vergt volgens de ladder een motivering van de behoefte aan het woningbouwplan Rijnvaart.
In de provinciale Verordening ruimte 2014 is bepaald, dat gedeputeerde staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen (artikel 2.1.1, tweede lid). In de toelichting bij het bestemmingsplan kan – volgens de provinciale regels – in dat geval worden verwezen naar die regionale visie, als motivering of gedeeltelijke motivering van het aanwezig zijn van de actuele regionale behoefte.
Voor zover de hiervoor genoemde aanvaarding door gedeputeerde staten het voorliggende bestemmingsplan betreft, is de regionale Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 op 12 december 2017 aanvaard. Daarvoor gold de regionale woonvisie die door de provincie op 3 november 2015 was aanvaard, welke geldig is tot de aanvaarding van de woonvisie van 2017.
Daarnaast moet de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied voldoen aan het volgende (artikel 2.1.1, eerste lid, onder c.):
Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering is voor dit bestemmingsplan.
a. Algemeen
De Wet milieubeheer beoogt milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten ten opzichte van gevoelige functies, zoals (bedrijfs-) woningen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, kinderopvang en dergelijke, te voorkomen. Alle bedrijfsmatige activiteiten die in potentie hinder kunnen veroorzaken worden door middel van vergunningen of meldingen op basis van de Wet milieubeheer gereguleerd.
In aanvulling op deze vergunningen of meldingen voorziet een “goede ruimtelijke ordening” eveneens in het voorkomen van onvoorzienbare hinder bij gevoelige functies en wel door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. Bedrijfsmatige activiteiten zijn volgens de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) ingedeeld in een aantal categorieën met bijhorende minimaal gewenste afstanden tot milieugevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, namelijk de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. In een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de verhouding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies (milieuzonering).
b. Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
Op basis van eerdergenoemde VNG-publicatie kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend kunnen zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in hun omgeving. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd, die kunnen worden aangehouden teneinde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Hiertoe wordt een zestal milieucategorieën onderscheiden. Per milieucategorie is een richtafstand opgenomen, welke ten opzichte van in de omgeving aanwezige gevoelige bestemmingen dient te worden aangehouden. Deze richtafstand is gebaseerd op de als gevolg van de bedrijfsactiviteiten te verwachten milieuhinder (vanwege geur, geluid, stof of gevaar). In onderstaande tabel zijn de VNG-richtafstanden voor milieubelastende functies gegeven, zoals deze gelden ten opzichte van een rustige woonwijk en van een gemengd gebied.
Milieucategorie: |
Afstand tot rustige woonwijk: |
Afstand tot gemengd gebied: |
Categorie 1 Categorie 2 Categorie 3.1 Categorie 3.2 |
10 m 30 m 50 m 100 m |
0 m 10 m 30 m 50 m |
Figuur 17 – Richtafstanden tot een rustige woonwijk en tot een gemengd gebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
a. Algemeen
Het woningbouwplan Rijnvaart moet worden aangemerkt als een rustige woonwijk, aangezien het een woonwijk is, die wordt ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen, komen er vrijwel geen andere functies voor, zoals bedrijven en kantoren. Langs de west-, zuid- en oostrand van het gebied is weinig verstoring door verkeer. Het woningbouwplan Rijnvaart grenst in het oosten aan het glastuinbouwgebied. In het noordwesten en in het zuidwesten grenst het plan aan andere bedrijven.
In het hiernavolgende wordt ingegaan op de mogelijke invloed op het nieuwe woningbouwplan van omliggende glastuinbouwbedrijven (zie b. hierna) en de daarmee samenhangende warmtekrachtkoppelingen (zie c.) en watersilo's (zie d.). Verder wordt ingegaan op de nabijgelegen andere bedrijven (zie e. en f.).
b. Glastuinbouwbedrijven
Voor glastuinbouwbedrijven met gasverwarming (SBI-codes 011, 012, 013.3) geldt een minimale afstand van 30 meter tot aan een gevoelige functie, zoals woningbouw. In bepaalde situaties kan hiervan worden afgeweken. De aangrenzende glastuinbouwfuncties bevinden zich op een grotere afstand dan 30 meter waardoor de bouw van woningen voldoet aan de eisen van milieuzonering ten opzichte van het oostelijk gelegen glastuinbouwgebied.
Figuur 18 – Ligging glastuinbouwgebied ten opzichte van plangebied (rood omkaderd; minimale afstand: gele lijn)
c. Warmtekrachtkoppelingen (WKK's)
Voor de opwekking van warmte en elektriciteit bij een glastuinbouwbedrijf wordt gebruik gemaakt van een warmtekrachtkoppeling (WKK) in combinatie van warmteopslagtanks. Voor een WKK geldt een bijzondere afstand ten opzichte van omliggende woningen van derden. Een generator voor WKK mag niet meer transformatievermogen hebben dan 10 MVA. Binnen een zone van 65 meter vanuit de WKK is het, vanwege geluidshinder, niet toegestaan om nieuwe milieugevoelige objecten te realiseren.
Binnen de vereiste afstand van 65 meter zijn geen WKK's aanwezig, waardoor de bouw van de woningen ook voor deze functies voldoet aan de eisen van milieuzonering ten opzichte van het oostelijk gelegen glastuinbouwgebied.
d. Watersilo's
Bij glastuinbouwbedrijven bevinden zich voor de opslag van water grote watersilo's. In het verleden is het regelmatig voorgekomen dat deze silo's uit elkaar klappen met als gevolg dat dit ernstige schade kan veroorzaken in de directe omgeving. Voor nieuw te realiseren watersilo's of woningen bij watersilo's moet, om schade te voorkomen, een afstand van 15 meter tussen een woning van derden en een watersilo worden aangehouden.
Binnen de vereiste afstand van 15 meter zijn geen watersilo's aanwezig, waardoor de bouw van de woningen ook voor deze functies voldoet aan de eisen van milieuzonering ten opzichte van het oostelijk gelegen glastuinbouwgebied.
e. Bedrijventerrein Hagemanstraat
Ten noordwesten van het plangebied ligt een bedrijventerrein aan de Hagemanstraat in de kern 's-Gravenzande. Het betreft een bedrijventerrein met milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een minimale afstand van 50 meter tot aan een gevoelige functie. Het aspect geluid is hierbij leidend. Het bedrijventerrein is in het bestemmingsplan Woonkern 's-Gravenzande ook bestemd als “Bedrijf” met dezelfde milieucategorie.
Figuur 19 – Ligging bedrijven ten opzichte van plangebied (rood omkaderd; minimale afstand: gele lijn)
De afstand van het bedrijventerrein tot de grens van het te ontwikkelen woongebied bedraagt ruim 115 meter. In dit bestemmingsplan behoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met milieuzonering vanaf dat bedrijf in het plangebied.
f. Bedrijventerrein Teylingen
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein Teylingen van de kern 's-Gravenzande. Het meest dichtbij gelegen bedrijf is voorzien van milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van dit bedrijf tot het plangebied van dit bestemmingsplan bedraagt ongeveer 230 meter. In dit bestemmingsplan behoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met milieuzonering vanaf dat bedrijventerrein in het plangebied.
Figuur 20 – Ligging bedrijventerrein Teylingen ten opzichte van woongebied (rood omkaderd; minimale afstand: gele lijn)
Geconcludeerd kan worden dat er op het gebied van milieuzonering geen belemmeringen zijn ten aanzien van het nieuw te realiseren woningbouwproject Rijnvaart.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan het waterbeleid van het Hoogheemraadschap van Delfland op basis van de “Handreiking watertoets voor gemeenten” (2014). Hierin zijn de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding beschreven en is beschreven op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de vigerende beleidskaders. Het bestemmingsplan Rijnvaart is daarbij een deeluitwerking van het masterplan Waelpark waarvoor een overkoepelend waterhuishoudkundig plan is opgesteld (zie bijlage 8). In dit waterhuishoudkundig plan zijn de randvoorwaarden, uitgangspunten en het ontwerp (op hoofdlijnen) beschreven. Als aanvulling op dit plan zijn in deze paragraaf de voor Rijnvaart relevante onderdelen nader toegelicht.
a. Waterverordening provincie Zuid-Holland
In de provinciale Waterverordening Zuid-Holland zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen bestaan uit een wenselijk geacht beschermingsniveau, waarop regionale keringen en wateren moeten zijn ingericht. De normen verschillen per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van het landgebruik en de te verwachte schade bij overstromingen. De regionale kering om de Poelpolder heeft momenteel een maximale overschrijdingskans van eens per 100 jaar (veiligheidsklasse III). Bij de geplande verstedelijking blijft deze norm gehandhaafd. Daarnaast moet binnen de Poelpolder voldoende bergings- en afvoercapaciteit aanwezig zijn zodat de overstromingskans vanuit het oppervlaktewater niet groter is dan eens per 100 jaar.
b. Hoogheemraadschap van Delfland
In het plangebied gelden de regels van de Keur van Delfland. Hierin zijn algemene bepalingen vastgelegd voor het beheer en het gebruik van het watersysteem en de waterkeringen. Daarnaast zijn voor diverse thema's en activiteiten specifieke beleidsnota's en beleidsregels opgesteld. Bijvoorbeeld de beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast, de beleidsregel dempen en graven of de beleidsregel medegebruik Regionale Keringen'. Het beleid en de regels vormen de kaders waaraan (vergunningplichtige) werken en werkzaamheden door Delfland worden getoetst.
Verder heeft Delfland de eigenschappen van het watersysteem en de keringen vastgelegd in de legger. Naast de liggingen en functie van de waterstaatswerken zijn hierin ook de onderhoudsplichtigen aangegeven.
c. Gemeente Westland
In het Programma voor Standaardinrichting Openbare Ruimte (PvS) heeft de gemeente Westland (technische) voorschriften en richtlijnen voor het ontwerp van de openbare ruimte opgenomen. Als bij het ontwerp van openbaar gebied aan dit programma voldaan wordt, kan de inrichting in eigendom, beheer en onderhoud aan de gemeente Westland worden overgedragen. Omdat de kwaliteit van de openbare ruimte mede afhankelijk is van de mate waarin deze is te beheren, gaat dit toetsingskader uit van een beheergericht ontwerp. Het PvS biedt daarvoor de routekaart, specifieke gevallen dienen in nadere afspraken met de gemeente te worden vastgelegd.
Richtlijnen ten aanzien van drooglegging en ontwatering worden door de gemeente vastgelegd in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). De gewenste ontwatering van woningen en wegen dient zonder toepassing van drainage te worden bereikt. Afhankelijk van de geohydrologische omstandigheden is de aanleg van watergangen of ophoging van het terrein noodzakelijk.
Het plangebied wordt aan de west- en oostzijde begrensd door de Nieuwe Vaart en de Poelwatering. Langs dit boezemwater is een waterkering aanwezig. De ligging van de regionale keringen en de bijbehorende beschermingszones zijn weergegeven op de legger van Delfland. Daarbij zijn in het bijbehorende leggerprofiel de vereiste afmetingen van het dwarsprofiel aangegeven. Voor de keringen in het plangebied geldt leggerprofiel variant nr. 9 (zie Figuur 21). Binnen de vastgestelde leggerzoneringen gelden beperkingen op grond van de Keur. Vanwege het waterstaatkundige belang zijn de keurzoneringen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan weergegeven met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
Figuur 21
- Leggerprofiel regionale kering Rijnvaart
In dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen de keurzoneringen van de regionale kering onder andere bestemd als Woongebied en als Water. De uiteindelijke inrichting wordt met de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan bepaald. Zonder watervergunning mogen echter geen activiteiten worden ondernomen zoals bouwen, de aanleg van wegen, ontgravingen of ophogingen, of het aanbrengen van kabels en leidingen. In de beleidsregel Medegebruik van regionale keringen heeft Delfland het toetsingskader opgenomen waaraan de inrichting moet voldoen.
Het plangebied omvat zowel een gedeelte van de boezem als poldergebied. Het boezemsysteem wijzigt niet en is op de verbeelding bij dit plan bestemd als Water.
De inrichting van het poldergebied is nog afhankelijk van de nadere uitwerking van het stedenbouwkundige plan en is grotendeels bestemd als Woongebied. De regels van deze bestemming maken het mogelijk de noodzakelijke waterhuishoudkundige voorzieningen te realiseren. Om de afwatering van bestaande woningen langs de Poelkade te waarborgen wordt in het oostelijk deel van de polder een polderwatergang langs de bestaande lintbebouwing gerealiseerd. Hiervoor is een strook met de bestemming Water opgenomen. Ook is een deel van de bestaande plas ter hoogte van Poelkade 14 onderdeel van het plangebied en bestemd als Water.
Voor realisatie van de zogenaamde ecozone is een strook van 25 m breed rond de huidige Molensloot bestemd als Natuur. Binnen deze zone wordt een watergang gerealiseerd deze zorgt voor de aan- en afvoer van water uit het plangebied. Het doorstroomprofiel van de watergang heeft een minimale breedte van 5 meter (bij NAP -1,83 m). Dit is als zodanig in de regels van de bestemming Natuur vastgelegd. Aanliggend worden plas-dras oevers aangelegd waardoor een bergende breedte van 11 meter wordt gerealiseerd (bij NAP -1,68 m).
Het plangebied omvat ca. 12,6 ha binnen het peilgebied van de Poelpolder. Om wateroverlast te voorkomen dient het oppervlaktewatersysteem over voldoende bergings- en afvoercapaciteit te beschikken. In het kader van de ontwikkeling zijn door Delfland gebiedsgerichte normen bepaald, waarbij een maximale peilstijging van 0,60 m t.o.v. het maatgevende peil (NAP -1,68 m) in acht moet worden genomen. Afhankelijk van het te realiseren verhardingspercentage levert dit voor Rijnvaart een bepaald oppervlak aan benodigde waterberging (Figuur 22).
verhardingspercentage | ||||
50% | 55% | 60% | 65% | |
norm | 390 m3/ha | 426 m3/ha | 463 m3/ha | 499 m3/ha |
opgave plangebied (12,6 ha) | 8.190 m2 | 8.946 m2 | 9.723 m2 | 10.479 m2 |
Figuur 22 - Bergingsnorm en -opgave Rijnvaart
De bergingsopgave is gewaarborgd door op de verbeelding bij het plan de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterberging (WS-WB)" op te nemen en in de betreffende regels bovenstaande tabel toe te voegen met de voorwaarde dat het noodzakelijke oppervlaktewater gerealiseerd moet zijn alvorens Omgevingsvergunningen door bevoegd gezag verleend worden voor de daadwerkelijke aanleg van de verhardingen.
Op basis van het huidige stedenbouwkundige plan wordt het totaal aan verhardingen geschat op 6,5 ha. Dit geeft een indicatief verhardingspercentage van 55% en een bergingsopgave van 8.946 m² .
Binnen de bestemming Water in de polder wordt over een lengte van ca. 375 m een watergang gerealiseerd met een minimale breedte van 2,5 m. Daarnaast blijft de bestaande plas ter hoogte van Poelkade 14 binnen het plangebied behouden. Hiermee is respectievelijk 937 m² en 2.840 m² oppervlaktewater voorzien. Binnen de bestemming Natuur krijgt het nieuwe profiel van de Molensloot over de lengte van 470 m een bergende breedte van gemiddeld 11 m. Hiermee is minimaal 5.170 m² oppervlaktewater voorzien. In totaal is daarmee minimaal 8.977 m² voorzien ter compensatie van de ontwikkeling van het gebied bij een verhardingspercentage van 55%. Indien het verhardingspercentage van het uiteindelijk te realiseren plan hiervan afwijkt, geldt conform figuur 22 de bijbehorende bergingsopgave die binnen het plangebied gerealiseerd moet worden.
Om gedurende de gefaseerde ontwikkeling van Waelpark inzicht te houden in de benodigde en gerealiseerde waterberging is bij het waterhuishoudkundig plan een zogenaamd bergingsregister opgesteld. Bij de uitwerking van deelgebieden in het peilgebied van de Poelpolder wordt dit register door initiatiefnemer geactualiseerd. Het register vormt een integraal onderdeel bij de vergunningaanvragen ten aanzien van wijzigingen in het watersysteem.
De ontwikkeling van Waelpark vindt plaats in een gebied van voormalige glastuinbouw en agrarische gronden. Daarbij is decennia lang bemesting toegepast en gebruikgemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Mede daardoor voldoet de huidige waterkwaliteit in de Poelpolder niet aan de normen. Met de verstedelijking van het gebied zal de nalevering van de historische belasting geleidelijk afnemen. Voor zover bestaande watergangen behouden blijven binnen de inrichting van het nieuwe watersysteem is het van belang deze eerst te baggeren en de voedselrijke sliblaag af te voeren. Het baggeren van de watergangen draagt bij aan de verbetering van het lichtklimaat in het nieuwe watersysteem en met het afvoeren van de nutriëntrijke sliblaag wordt een deel van de historische belasting verwijderd.
Daarnaast worden langs de watergangen in de ecozone natuurvriendelijke oevers aangelegd die zorgen voor een dynamische overgang van water naar land. Dit stimuleert de ontwikkeling van water- en oeverplanten die essentieel zijn voor een goede ecologische waterkwaliteit. Voor het optimaal functioneren van natuurvriendelijke oevers is een flexibel peilregime gewenst waarbij delen van de oevers kunnen droogvallen en in natte periodes weer onder lopen. Daarom is in het waterhuishoudkundig plan een peilregime voorgesteld met in de winter een 15 cm hoger peil dan in de zomer (winterpeil NAP -1,68 m, zomerpeil NAP -1,83). Voor deze peilwijziging wordt bij Delfland een watervergunning aangevraagd.
De Poelwatering en de Nieuwe Vaart zijn primaire boezemwatergangen. Het beheer en onderhoud van deze watergangen wordt uitgevoerd door Delfland.
In het poldergebied wordt onderscheid gemaakt tussen de primaire en secundaire watergangen. Daarbij wordt aangesloten op de huidige structuur met een primaire watergang in de ecozone en verder secundaire watergangen. Delfland is verantwoordelijk voor het (varend) onderhoud van het hydraulisch profiel van de primaire watergang. De gemeente Westland onderhoud de aanliggende natuurvriendelijke oevers. De onderhoudsplicht voor de secundaire watergangen ligt bij de aanliggende eigenaren (ieder voor de helft). Voor zover de watergangen onderdeel zijn van de openbare ruimte is dit de gemeente Westland.
De riolering voor het plangebied wordt nader uitgewerkt in een rioleringsplan. Als uitgangspunt voor dit rioleringsplan dient het gemeentelijke rioleringsplan van de gemeente Westland. Het plan zal voldoen aan de Leidraad Riolering West-Nederland en de Leidraad Aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten. Dit betekent voor het plangebied dat er een zogenaamd gescheiden rioleringsstelsel wordt aangelegd. Hierbij wordt huishoudelijk afvalwater gescheiden afgevoerd van hemelwater. Regenwater afkomstig van daken en wegen wordt via een hemelwaterstelsel met zuiveringsvoorziening (lamellenafscheider) op het oppervlaktewater geloosd.
Geconcludeerd kan worden dat in afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland er op het gebied van water geen belemmeringen zijn ten aanzien van het nieuw te realiseren woningbouwplan Rijnvaart.
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Voor het gebied van het woningbouwplan zijn in het verleden verschillende onderzoeken verricht, waaruit kan worden geconstateerd, dat de bodem op een aantal plaatsen verontreinigd is.
Op 14 september 2016 is door bureau Econsultancy een actualiserend, verkennend bodemonderzoek verricht. Op grond van dit onderzoek wordt geadviseerd om nader onderzoek te verrichten op plaatsen die nog niet eerder zijn onderzocht en die potentiële bronnen zijn, en op plaatsen waarop sterke verontreiniging in grond of grondwater is aangetoond.
Verder zijn tijdens de terreininspectie (vooralsnog) geen potentiële bronnen voor een bodemverontreiniging aangetroffen. Er zijn dus geen aanvullende potentiële bodemverontreinigingen vastgesteld.
Het, geadviseerde, aanvullend onderzoek is door bureau Econsultancy verricht op 17 mei 2017. Als onderzoeklocaties zijn onderzocht: voormalige locatie kassen, het gehele plangebied met het oog op verontreiniging van grondwater, locatie van bovengrondse brandstoftank, locatie Nieuwe Vaart 3, locatie Poelkade 4, locatie Poelkade nabij 4 en 6, Poelkade 8a, Rijnvaartweg 55, locatie voormalige (beton-)paden en locatie gedempte sloten.
Op basis van het aanvullend onderzoek is op 13 oktober 2017 door het bureau Econsultancy nader aanvullend onderzoek verricht op de locatie Nieuwe Vaart 3. In dit onderzoekrapport is geconcludeerd, dat het ter plaatse in het kader van de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Deze bodemverontreiniging wordt gesaneerd teneinde de gronden geschikt te maken voor wonen. De volledige resultaten van de onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Geconcludeerd kan worden dat de bodem geschikt te maken is voor de beoogde woonfunctie en daarmee geen belemmeringen zijn ten aanzien van het nieuw te realiseren woningbouwplan Rijnvaart.
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ter wille van het woon- en leefklimaat.
In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweegbrengt.
In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering.
Op 26 augustus 2016 is door het bureau DGMR verkennend onderzoek verricht als voorgeschreven in de Wet geluidhinder. Op 16 december 2016 is het definitieve onderzoek opgeleverd. Uit het onderzoek blijkt, dat sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde volgens de Wet geluidhinder van 48 dB ten gevolge van de Rijnvaartweg/Poelkade. De buitengrens van het plangebied ligt binnen de 58 dB- tot maximaal 63 dB-geluidscontour na aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde wordt niet overschreden.
De volledige resultaten van de onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Figuur 23 – Overzicht Lden (inclusief groepsreducties) Rijnvaartweg / Poelkade
Geconcludeerd kan worden dat met de verleende hogere waarden besluiten op het gebied van geluid geen belemmeringen zijn ten aanzien van het nieuw te realiseren woningbouwplan Rijnvaart.
Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht. Deze eisen zien op de kwaliteit van de lucht die wij inademen en daarmee op het voorkomen van verslechtering van die lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen zoals fijn stof en stikstofdioxide (NO2). Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de nabijheid – of in het plangebied – wordt gecompenseerd (de projectsaldering).
De wet kent een minimumdrempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijnstof. In de daartoe opgestelde Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Volgens artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moet in een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens gemotiveerd worden dat met dat bestemmingsplan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht zijn genomen.
Het woningbouwplan Rijnvaart moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt zo een locatie aangewezen als locatie die niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit (voorschrift 3B.2 van Bijlage 3a van die regeling). De voorwaarde is, dat die woningbouwlocatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Gezien de aard en de omvang van het onderhavige bouwplan (maximaal 325 woningen met een wijkontsluitingsweg) is het dus uitgesloten, dat het bouwplan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijnstof en NO2.
De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het woningbouwplan Rijnvaart, zoals is vastgelegd in artikel 5.16, lid 1 onder c, van de Wet milieubeheer.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, LPG en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes van belang.
Door de gemeente Westland is geen routering vastgesteld. Het routeren is alleen noodzakelijk als de basisregels uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen niet leiden tot voldoende bescherming.
In de gemeente Westland zijn op verschillende plaatsen munitie en explosieven vanuit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen in relatie tot kwetsbare objecten. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen is derhalve voor dit bestemmingsplan niet nodig.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich de hogedruk-aardgasleiding met kenmerk W-522-05 van de Gasunie. Deze ligt aan de noordzijde van het plangebied deels onder de Rijnvaartweg.
Op 31 augustus 2016 is door het bureau AVIV een risicoberekening uitgevoerd ten aanzien van de aanwezige gasleiding ter hoogte van de Rijnvaartweg. De resultaten daarvan zijn samengevat de volgende.
Figuur 2 4 – Ligging aardgasleiding
Het plangebied is gelegen binnen de 100%-letaliteitsgrens en het invloedgebied van de gasleiding. Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico zijn daarom berekend. De belangrijkste conclusies naar aanleiding van de resultaten zijn als volgt.
Plaatsgebonden risico
De berekeningen voor de gasleiding laten zien dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de grenswaarde van 1.0 10-6. Het plaatsgebonden risico van deze leiding vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan Rijnvaart.
Groepsrisico
De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. In de bestaande situatie is het groepsrisico voor de gasleiding ongeveer 300 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door het plangebied neemt het groepsrisico toe tot ongeveer 250 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde.
Figuur 25 – Groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde
Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0.1 maal (10 keer) de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In een beperkte verantwoording van het groepsrisico komen vier zaken aan de orde in de afweging van het planbesluit, namelijk:
De volledige resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen wegen waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid transportroutes is derhalve voor dit bestemmingsplan niet nodig.
Voor de eventuele aanwezigheid van ondergrondse conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog is op basis van de gemeentelijke explosievenkaart bureauonderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt, dat in het plangebied zulke explosieven niet aanwezig zijn.
De tankgracht (in de figuur hieronder rood gearceerd weergegeven) loopt wel deels over het plangebied en wel over de waterloop en wegverkeersverbinding Nieuwe Vaart tussen de percelen Nieuwe Vaart nummers 3 en 7.
Figuur 26 – Het globale plangebied (rood omkaderd) op de gemeentelijke kaart van de ligging van ondergrondse conventionele explosieven
Op 11 januari 2010 is door het bureau TA Survey detectieonderzoek verricht waarin werd geconcludeerd, dat ter plaatse van de voormalige tankgracht aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van concentraties aan metalen die kunnen duiden op gedumpte munitie. Voor deze gronden kon geen VVE-verklaring worden afgegeven.
Door passende maatregelen en het hanteren van een werkprotocol kunnen de gronden ter plaatste van het in het plangebied gelegen deel van de tankgracht voor woningbouw bruikbaar worden gemaakt.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er een kans is op conventionele explosieven in het plangebied, die de ruimtelijke ordening die met dit bestemmingsplan wordt geboden, mogelijk kan belemmeren. Hiertoe is in dit bestemmingplan ter plaatse van de voormalige tankgracht een veiligheidszone voor munitie opgenomen. Volgens de regels bij deze gebiedsaanduiding mogen op of in deze gronden uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd, die voor het tegengaan van het gevaar, nodig zijn, die een maximale bouwhoogte van 3 meter hebben en waarvoor voor het overige de algemene bouwregels gelden.
Geconcludeerd kan worden dat er op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen zijn ten aanzien van het nieuw te realiseren woningbouwplan Rijnvaart.
In 1992 ondertekende Nederland tezamen met aan groot aantal Europese landen het Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een wijziging van de Monumentenwet 1988 alsmede tot een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wetswijziging is op 1 september 2007 van kracht geworden. De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Valletta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn:
De archeologische monumentenzorg is neergelegd in de Monumentenwet 1988. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden die de Monumentenwet 1988 vervangt. De hierboven aangehaalde artikelen van die wet blijven echter op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht totdat de Omgevingswet in werking is getreden.
In artikelen 38, 39 en 40 van de Monumentenwet 1988 is bepaald, dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (dubbel)bestemming in de planregels waaraan een vergunningstelsel is gekoppeld. Op de planverbeelding wordt het gebied vastgesteld en in de plantoelichting wordt een en ander toegelicht.
In artikel 41a van de Monumentwet 1988 is bepaald, dat de artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Westland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (zie volgende paragraaf) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde norm van 100 m2.
Conform de Monumentenwet 1988 zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente – en in welke mate – er kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie; in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Het Nieuwe Water is in 2009 door het bureau GT Frontline archeologisch grondradaronderzoek gedaan. Op basis van advies van het bureau ArcheoWest heeft de gemeente de gronden van het gebied, en daarmee van het plangebied van dit bestemmingsplan, vrijgegeven.
Ook de (mogelijke) locatie van het “Grafelijk Hof” tussen de bestaande heuvel en het perceel aan Nieuwe Vaart 3 is vrijgegeven. De uitvoerder van de werkzaamheden moet wel nadrukkelijk worden gewezen op artikel 53 van de Monumentenwet 1988, waarin is bepaald, dat indien tijdens grondwerkzaamheden wordt gestuit op archeologische vondsten, deze direct moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Zo krijgt het bevoegd gezag de kans om de aangetroffen zaken in het veld te (laten) onderzoeken.
Op grond van de genoemde onderzoeksresultaten behoeft verder geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet zijn twee onderzoeken verricht. Genoemde wetten zijn op 1 januari 2017 vervangen door de Wet natuurbescherming. Volgens het overgangsrecht van deze nieuwe wetgeving blijft het verrichte onderzoek zijn waarde onder de nieuwe wetgeving behouden.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied, als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, namelijk “Solleveld & Kapittelduinen”, is gelegen op een afstand van circa 2,5 km van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op een verdere afstand van het bestemmingsplan. Effecten van de werkzaamheden op het nabij gelegen Natura 2000-gebied worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland-gebied de Poelwatering. Dit gebied omvat de waterloop die evenwijdig aan de Poelkade loopt en doorloopt tot de N 467. Hoewel de afstand tot het NNN-gebied gering is, worden door de aard van de werkzaamheden geen negatieve effecten op dat gebied verwacht, omdat er een ecologische verbindingszone wordt aangelegd door het plangebied Rijnvaart, ter hoogte van de Molensloot.
Op 5 augustus 2016 is door het bureau Aqua-Terra Nova onderzoek verricht naar beschermde dier- en plantsoorten. Vervolgens is door dat bureau aanvullend onderzoek verricht op 10 november 2016 en op 10 oktober 2017.
Hierna worden de onderzoekresultaten beknopt weergegeven. De volledige resultaten van de onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Een samenvatting van de uitkomst van de onderzoeken is de volgende:
a. Vogels
De nesten van vogels zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Dat seizoen duurt van grofweg maart tot en met juli. De bosschage binnen het plangebied biedt een potentieel geschikte broedlocatie voor roofvogels en uilen.
De woningen binnen het plangebied bieden potentieel geschikte verblijfplaatsen en habitat voor huismussen en gierzwaluwen. Aangezien deze bebouwing grotendeels behouden blijft is nader onderzoek niet nodig. Bij sloop en nieuwbouw van een woning zal nader onderzoek plaatsvinden.
b. Vleermuizen
De woningen in het plangebied vormen geschikt leefgebied voor vleermuizen om te verblijven. Alle verblijfplaatsen van vleermuizen en hun functionele leefomgeving zijn strikt beschermd conform tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn. Met het uitvoeren van het project kunnen verblijfplaatsen en leefgebied van vleermuizen verloren gaan of worden verstoord.
Voor vleermuizen is alleen van belang dat eventuele verblijfplaatsen in bebouwing niet werden verstoord of verwijderd. Aangezien alle bebouwing blijft behouden is nader onderzoek niet nodig.
c. Amfibieën en reptielen
Op dit moment kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingslocaties van rugstreeppadden in het plangebied niet uitgesloten worden. Nader onderzoek naar de functie van het plangebied voor de rugstreeppad is noodzakelijk.
Op 10 november 2016 en op 10 oktober 2017 is nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van rugstreeppadden.
De rugstreeppad betreft een mobiele soort die gemakkelijk van verblijfplaats wisselt en juveniele padden trekken alle richtingen op opzoek naar geschikt leefgebied. Bouwterreinen vormen vaak ideaal leefgebied voor rugstreeppadden. Door het nemen van maatregelen kan worden voorkomen dat rugstreeppadden zich vestigen in de gebieden waar reeds werkzaamheden worden uitgevoerd.
Doordat in natuurgebieden de dynamiek vaak ontbreekt is het voorkomen van de rugstreeppad in Nederland sterk afhankelijk van menselijke ingrepen. Bouwterreinen bijvoorbeeld vormen ideaal leefgebied. De soort wisselt ook gemakkelijk van verblijfplaats. Is de soort eenmaal gevestigd in het plangebied, is het niet toegestaan de dieren te verstoren. Ook niet als deze zich tijdens de uitvoering van de werkzaamheden vestigen in het plangebied. Dit wegens de strikt beschermde status van de rugstreeppad. Op bouwterreinen is vaak een goed vergraafbare bodem aanwezig, schuilplaatsen onder bouwmateriaal, en regenplassen van sporen van zwaar materiaal. In deze ondiepe plassen warmt het water snel op en is er geen concurrentie aanwezig van andere amfibieën of waterinsecten waardoor deze zeer geschikt voortplantingswater vormen.
Tijdens de twee veldbezoeken in het najaar en de drie veldbezoeken in het voorjaar zijn geen rugstreeppadden aangetroffen in het plangebied of kooractiviteiten van de rugstreeppad gehoord.
d. Vissen
Het plangebied is gelegen binnen het verspreidingsgebied van de beschermde kleine modderkruiper en bittervoorn.
Bij werkzaamheden aan de watergang hoeft voor deze soort geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, mits er gewerkt wordt conform een geldige gedragscode (bijvoorbeeld die van de Unie van Waterschappen). De bittervoorn betreft een strikt beschermde soort conform de Flora- en faunawet.
Indien werkzaamheden aan de watergang plaatsvinden is nader onderzoek naar het voorkomen van beschermde vissoorten noodzakelijk.
In het kader van de programmatische aanpak stikstofdepositie (PAS) is op 17 december 2017 door het bureau Goudappel Coffeng onderzoek verricht.
Uit het onderzoek blijkt dat voor het Natura 2000-gebied ‘Solleveld & Kapittelduinen’ sprake is van een toename van de stikstofdepositie van 0,72 mol/ha/jr. De stikstofdepositie als gevolg van de woningbouwontwikkeling ligt daarmee voor dit gebied boven de drempelwaarde. Er is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde van 1,00 mol/ha/jr. Omdat sprake is van een overschrijding van de drempelwaarde dient ontwikkelruimte geclaimd te worden in het Aerius-systeem.
De volledige resultaten van het onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
Geconcludeerd wordt dat het aspect natuur (flora en fauna) geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden 2012, versie 1.3.1, zoals wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, Staatscourant 2013, nr. 33375, en Staatscourant 2014, nr. 29124). Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Voorts is voor de gehanteerde begrippen aangesloten bij de voor dit bestemmingsplan relevante begrippen uit het Besluit omgevingsrecht en de Wet basisregistraties adressen en gebouwen, een ander als mogelijk gemaakt in de genoemde RO-standaarden 2012.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In het hierna volgende is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
In het artikel met de Algemene gebruiksregels zijn indicatief die handelingen genoemd die volgens het bestemmingsplan vallen onder het algemene wettelijke verbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, eerste lid en onder c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die handelingen zijn in het artikel met de Overige regels strafbaar gesteld met verwijzing naar de Wet economische delicten.
In het artikel met de Overige regels is een rangorde vastgesteld tussen de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.
Ter uitvoering van dit bestemmingsplan heeft de raad van de gemeente gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan de gemeentelijke coördinatieregeling van toepassing verklaard op de voorbereiding van de omgevingsvergunningen en andere uitvoeringsbesluiten die op dit bestemmingsplan zijn gebaseerd, een en ander als bedoeld in artikel 3.30, lid 1, onder a., van de Wet ruimtelijke ordening. Deze regeling houdt in, dat de uitvoeringsbesluiten gecoördineerd zullen worden voorbereid.
De Crisis- en herstelwet voorziet in de mogelijkheid om voor bepaalde projecten een eenvoudiger procedure te volgen voor de besluitvorming daarover. In artikel 1.1 worden, onder andere, als projecten genoemd die welke zijn opgenomen in Bijlage I van de wet.
Het woningbouwplan Rijnvaart is in de Crisis- en herstelwet, in het bijzonder in artikel 3.1 van Bijlage I van die wet, als project aangewezen en wel als gebiedsontwikkeling van lokaal of regionaal belang. Het woningbouwplan voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, dat het uit meer dan 11 (nieuwe) woningen in een aaneengesloten gebied moet bestaan.
De Crisis- en herstelwet is derhalve van toepassing op dit bestemmingsplan.
Het belangrijkste gevolg van de toepasselijkheid van de wet is de afbakening (verkorting) van de beroepsprocedure tegen een besluit in verband met het project (Afdeling 2 van Hoofdstuk 1 van de wet). De dan te volgen procedure wijkt af van de reguliere procedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
Verder moeten in het beroepschrift in ieder geval de beroepsgronden zijn opgenomen en de rechtzoekende kan, bijvoorbeeld, het beroepsschrift niet meer aanvullen met beroepsgronden na het verloop van de beroepstermijn.
Verder moet de beroepsrechter binnen zes maanden uitspraak doen op het beroepschrift; indien sprake is van een tussenuitspraak dan moet de einduitspraak ook binnen zes maanden nadien volgen. Indien een bestuursorgaan na vernietiging een nieuw besluit moet nemen, kan het dat besluit baseren op de feiten waarop het vernietigde besluit berustte, behoudens voor zover de onjuistheid of het onvoldoende vast staan van deze feiten een grond voor de vernietiging was.
Aan de bestaande functies in het plangebied, die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, en aan de nieuwe functies in het plangebied zijn de volgende bestemmingen gegeven.
Op de gronden waarop de bestaande heuvel aan de Rijnvaartweg is gesitueerd, is de bestemming “Groen” (G) neergelegd. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorziening. Tevens is een speelvoorziening (onverhard) mogelijk met een minimaal oppervlak van 1500 m2, gebruikmakend van spelaanleiding met natuurlijke materialen waarvoor geen valdemping noodzakelijk is.
Op de gronden waarop nieuwe natuur in de vorm van een ecologische verbindingszone zal worden gerealiseerd, is de bestemming “Natuur” (N) neergelegd. Deze zone bestaande uit natuurlijk groen, plas-draszone en water dient minimaal 25 meter breed te zijn.
Op de plaats waar de brug voor gemotoriseerd wegverkeer is gesitueerd, is een daartoe aangewezen functieaanduiding opgenomen. Deze verkeersverbinding is bedoeld om het westelijk en oostelijk van de ecologische verbindingszone gelegen woongebied met elkaar te verbinden. Een eventuele tweede brug over de ecologische zone kan alleen worden gerealiseerd met toepassing van een in de regels neergelegde afwijkingsbevoegdheid. Voorts is in de regels voor een aantal werken en werkzaamheden een verbod neergelegd waarvan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning.
Op de gronden bij de woningen die onder de bestemming “Wonen” zijn geplaatst, hebben de tuinen de bestemming “Tuin” (T) gekregen. Naast beperkt bouwen is het bouwen van erkers op die gronden onder voorwaarden toegestaan. Bij deze bestemmingslegging is deels aangesloten bij de regels die vóór het van kracht worden van dit bestemmingsplan golden.
In de regels van deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming “Tuin” in de bestemming “Woongebied” teneinde het te ontwikkelen woongebied te vergroten.
Op de gronden waarop de wegen voor wegverkeer Nieuwe Vaart en Poelkade(-Zuid) zijn gesitueerd, is de bestemming “Verkeer” (V) neergelegd.
Op de gronden waarop oppervlaktewater is gesitueerd, is de bestemming “Water” (WA) neergelegd. Dit geldt voor zowel de waterlopen Nieuwe Vaart en Poelwatering als de waterloop (kwelsloot) achter de bestaande woningen aan de Poelkade.
In de regels van deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming “Water” in de bestemming “Woongebied” teneinde het gebruik van de gronden voor tuin, achtererf of openbaar groen mogelijk te maken.
Op de gronden waarop de bestaande woningen langs de Nieuwe Vaart en Poelkade zijn gesitueerd, is de bestemming “Wonen” (W) neergelegd. De bestaande woningen betreffen de percelen aan de Nieuwe Vaart, nummers 3, 5, en 7 en aan de Poelkade nummers 2, 2A, 6, 8, 8A, 10 en 12.
Bij deze bestemmingslegging is deels aangesloten bij de regels die vóór het van kracht worden van dit bestemmingsplan golden.
In de regels van deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming “Wonen” in de bestemming “Woongebied” teneinde het te ontwikkelen woongebied te vergroten.
Op de gronden waarop het woningbouwplan Rijnvaart zal worden gerealiseerd is de bestemming “Woongebied” (WG) neergelegd.
Volgens deze bestemming zijn naast het realiseren van de woningen ook verblijfsgebieden (o.a. woonstraten, voet- en fietspaden), tuinen, erven, water, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen (zoals opgenomen in de Catalogus Openbaar Gebied ter grootte van 1500 m2), nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere bij de bestemming behorende voorzieningen mogelijk gemaakt.
Op de gronden waarop geen gestapelde woningen zijn toegestaan is de bouwaanduiding “gestapeld uitgesloten” neergelegd.
Het gebied waar de hoofdontsluiting van de wijk en de ontsluiting van een deel van de wijk wordt gerealiseerd, is voorzien van de functieaanduiding “ontsluiting”.
In de regels van deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bepaalde grondgebonden woningen van twee bouwlagen en een kap te vervangen door een woning met drie bouwlagen zonder kap. Ter plaatse van de bouwaanduiding sba-1.1, kan in afwijking van de regels bijzondere bebouwing worden toegestaan na instemming van de gemeentelijke stedenbouwkundige.
Middels een daartoe gerichte maatvoering is op de planverbeelding aangegeven hoeveel woningen maximaal op het deel ten westen van de ecologische verbindingszone mogen worden gerealiseerd.
In verband met de waterhuishouding is in de regels voor een aantal werken en werkzaamheden een verbod neergelegd waarvan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning.
Op de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterberging (dubbelbestemming)' zijn bestemd voor waterberging, zoals opgenomen in de waterparagraaf 4.3 Waterhuishouding ten behoeve van de waterbergingsopvave binnen het plangebied Rijnvaart.
Op de gronden van de primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszone is de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” (WS-WK) neergelegd.
In de regels van deze dubbelbestemming zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het verleggen van de waterkering.
Op de gronden waarin de tankgracht uit de Tweede Wereldoorlog lag is de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – munitie” neergelegd.
Op de gronden binnen de bestemming “Water” ter plaatse waarvan die bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Woongebied” is de gebiedsaanduiding “wetgevingzone – wijzigingsgebied” neergelegd.
Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, opgesteld, omdat de kosten voor het realiseren van het woningbouwplan die verhaald dienen te worden, zijn opgenomen in de grondprijs van de uit te geven gronden. Dit is ten finale vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst tussen Ontwikkelingsmaatschappij Het Nieuwe Westland (ONW) en gemeente (de SOK). Het plangebied is onderdeel van het project Waelpark waarvoor een sluitende grondexploitatie is opgesteld. Rijnvaart is daarvan een van de deelplannen.
Geconcludeerd kan worden, dat het bestemmingsplan op het vlak van grondexploitatie en kostenverhaal uitvoerbaar is.
Eventuele vergoeding van planschade, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is als kostenpost in de grondexploitatie opgenomen, zodat kan worden geconcludeerd, dat het bestemmingsplan ook op dit vlak uitvoerbaar is.
Voor de uitvoering van het bestemmingsplan hoeft geen eigendomsoverdracht of onteigening. Daarmee kan geconcludeerd, dat het bestemmingsplan in zakenrechtelijke zin uitvoerbaar is.
Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen of de bodemkwaliteit zodanig is, dat de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is of mogelijk gemaakt kan worden.
In het nader aanvullend bodemonderzoek van 13 oktober 2017 op de verontreinigde locatie Nieuwe Vaart 3 zijn maatregelen voorgesteld voor de sanering van de bodemverontreiniging. Deze maatregelen zijn alle uitvoerbaar, zowel in technische als in financiële zin, zodat kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan ten aanzien van bodemkwaliteit uitvoerbaar is.
Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen of de geluidskwaliteit zodanig is, dat de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is of mogelijk gemaakt kan worden.
Uit het onderzoek van 23 augustus 2016 blijkt, dat een bronmaatregel (toepassen van een dunne deklaag) doelmatig is. Langs de Rijnvaartweg is een scherm ook doelmatig. De maatregel is minder wenselijk, vanwege de ligging van het fietspad. Het effect van het scherm neemt daardoor af en kan een beperkende factor zijn voor de sociale veiligheid. Langs de Poelkade is een scherm niet mogelijk vanwege de bestaande inritten.
Voor het plan zijn hogere grenswaarden vastgesteld, waarbij geldt dat:
Volgens het geluidsbeleid van de gemeente moet bij de uitwerking van het plangebied bij de situering van de woningen rekening gehouden worden met een geluidsluwe zijde en zoveel mogelijk verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde. Ook zal een gevelonderzoek benodigd zijn om aan te tonen dat het binnenniveau voldoet aan het Bouwbesluit 2012.
Geconcludeerd kan worden, dat het bestemmingsplan op het vlak van geluidskwaliteit door het nemen van geluidsreducerende maatregelen en de vastgestelde hogere grenswaarden, uitvoerbaar is. Het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen of de ruimtelijke ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt geboden, geen onaanvaardbare nadelige gevolgen heeft voor nabij gelegen natuurgebieden en beschermde dier- en plantsoorten in het plangebied.
Voor de bescherming van (mogelijk) aanwezige beschermde dier- en plantsoorten zijn in de onderzoeken van 5 augustus 2016, 10 november 2016 en 10 oktober 2017 maatregelen geadviseerd. Deze maatregelen zijn alle uitvoerbaar, zowel in technische als in financiële zin, zodat kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan ten aanzien van ecologie uitvoerbaar is.
Op 8 oktober 2014 is door bureau Goudappel Coffeng een onderzoek verricht naar de verkeerskundige gevolgen van de ontsluiting van het woningbouwplan Rijnvaart in noordelijke richting op de Rijnvaartweg.
De volledige resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Figuur 27 – Inrichtingsschets reconstructie Rijnvaartweg
Op 8 oktober 2014 is door bureau Goudappel Coffeng een onderzoek verricht naar de verkeerskundige gevolgen van de nieuwe woningbouwplannen in het plangebied van masterplan Waelpark.
De volledige resultaten van dit onderzoek zijn eveneens opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Vanaf 19 december 2016 tot en met 31 januari 2017 heeft het bestuurlijk vooroverleg plaatsgevonden over het voorontwerp van dit bestemmingsplan, als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In het kader van dit vooroverleg zijn reacties binnengekomen van:
Deze reacties hebben deels aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
Het overzicht van de ingediende vooroverlegreacties en het antwoord van de gemeente daarop, is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.
Vanaf 23 december 2016 tot en met 2 februari 2017 heeft inspraak over het bestemmingsplan plaatsgevonden, als bedoeld in de Inspraakverordening Westland 2004. Gedurende deze periode zijn zeven inspraakreacties binnengekomen.
Deze inspraakreacties hebben deels aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
Het overzicht van de ingediende inspraakreacties en het antwoord van de gemeente daarop, is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 3 november 2017 tot en met 14 december 2017 gedurende een periode van zes weken ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In totaal zijn binnen de periode van terinzagelegging 44 zienswijzen naar voren gebracht.
Drie ontvangen zienswijzen hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen. De aanpassingen betreffen kort samengevat:
Het overzicht van de ingediende zienswijzen en de reacties daarop is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. Naast de aanpassingen die doorgevoerd zijn naar aanleiding van de zienswijzen, zijn ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.