direct naar inhoud van Regels
Plan: Rijnvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ONWRIJNVAARTobp-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rijnvaart met identificatienummer NL.IMRO.1783.ONWRIJNVAARTobp-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden-onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.9 bestaand

Bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of nog kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder vallen niet de bouwwerken die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bestaand gebruik

het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan,

daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bestaande afmetingen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, daaronder vallen geen afmetingen die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.16 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

a. een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

b. indien geen bouwvlak op de planverbeelding aanwezig is geldt een geometrisch bepaald vlak, dat het hoofdgebouw beslaat waarvoor de eerste omgevingsvergunning is verleend als hoofdgebouw.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.21 calamiteitenontsluiting

ontsluiting van het terrein voor nood- en hulpdiensten (waarbij te denken is aan o.a. ambulances en brandweerwagens), en vluchtroute voor gasten op het terrein in geval van calamiteiten die het gebruik van de reguliere hoofdentree onmogelijk of onveilig maken.

1.22 dakkapel

een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.23 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 ecologische verbindingszone

een verbinding, of onderdeel van een verbinding, tussen gebieden die onderdeel uitmaken van een netwerk van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.

1.26 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.27 erker

Een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, gelegen aan een verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan en zorgt voor een verbijzondering van de voor en/of zijgevel, zonder de architectuur van het hoofdgebouw wezenlijk aan te tasten.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.30 grondgebonden woning

een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw (het oorspronkelijke eerste hoofdgebouw, zoals bij Omgevingsvergunning verleend) dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de bijbehorende bouwwerken.

1.32 hoofdwatergang

primair water als bedoeld in de “Leggerkaart Wateren” van het Hoogheemraadschap van Delfland.

1.33 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.34 huishouden

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.35 kap

een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.37 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw, dus exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.38 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.40 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.41 perceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing aanwezig is.

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:

  • a. verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;
  • b. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen;
  • c. afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.44 vaarweg

dat deel van de boezemwatergang dat aanwezig is als vaarwegstelsel.

1.45 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel.

1.46 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.47 woning

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.48 wooneenheid

een gebouw, een eengezinswoning of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.

1.49 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die het kortst is.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de diepte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.5 de doorvaarbreedte

de afstand gemeten tussen de laagste punten (ter hoogte van de waterlijn) aan de onderzijde van een kruisend kunstwerk.

2.6 de doorvaarhoogte

de afstand gemeten vanaf het boezemwaterpeil loodrecht naar boven tot aan het laagste punt van het kruisend kunstwerk.

2.7 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.8 de breedte van een waterlijn

de loodrechte afstand gemeten tussen beide oevers van de watergang ter hoogte van het boezemwaterpeil.

2.9 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.10 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.11 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.13 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. natuurvriendelijke oevers en water;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. Nutsvoorzieningen;
  • e. voetpaden.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend speelvoorzieningen en bouwwerken ten dienste van de nutsvoorziening worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:

  • a. met een maximale bouwhoogte van 5m;
  • b. bouwwerken ten dienste van de nutsvoorziening met een totale maximale oppervlakte van 50m²;
  • c. de speelvoorzieningen dienen te worden opgericht op een aaneengesloten vlak van minimaal 1500m2,
  • d. mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat daartegen geen milieukundige bezwaren bestaan;

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de realisatie en het beheer van een ecologische verbindingszone, met een minimale breedte van 25m;
  • b. de ontwikkeling van en/of het behoud, het herstel, de versterking van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. de verbetering van het milieu voor de actuele en potentiële natuurlijke levensgemeenschappen;
  • d. de opbouw van het landschap, waaronder water;
  • e. een watergang met een minimaal hydraulisch doorstroomprofiel van 5m, niet zijnde natuurvriendelijke oevers en plas-dras-zone;
  • f. natuur in de vorm van een plas-dras-zone;
  • g. voetgangersverbinding(en) in oostwestrichting door en/of over de ecologische zone;
  • h. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen, vistrappen en vergelijkbare voorzieningen;
  • j. ter plaatse van de functieaanduiding “brug” (br), een brug voor een wegverkeersverbinding over de ecologische verbindingszone.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd voorzieningen voor natuurontwikkeling ter voldoening van het bepaalde in lid 4.1, aanhef en onder a. tot en met e., tot een maximale bouwhoogte van 5m.

4.2.2 Bouwregels voor een brug
  • k. Voor de bouw van een brug ten dienste van de voetgangersverbinding(en) als genoemd in artikel 4.1, aanhef en onder h, geldende de volgende bouwregels:
    • 1. de ecologische verbindingszone wordt niet onderbroken;
  • l. de maximale breedte van de voetgangersbrug bedraagt 2,5m..
  • m. Voor de bouw van een brug ten dienste van een wegverkeersverbinding als genoemd in artikel 4.1, aanhef en onder k., gelden de volgende bouwregels:
    • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "brug" (br) mag maximaal 1 brug worden gebouwd;
  • 4. de ecologische verbindingszone wordt niet onderbroken;
    • a. de maximale breedte van de wegverkeersverbinding bedraagt 10m..
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in leden 4.1 en 4.2 voor de bouw van een tweede brug voor een wegverkeersverbinding over de ecologische verbindingszone, mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 4.2.2 onder b t/m e en onder de voorwaarde dat ten aanzien van de plaats van die brug geen verkeerskundige en de stedenbouwkundige bezwaren bestaan.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de uit te voeren werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.1, aanhef en onder a. tot en met e.;
  • b. standplaats voor wagens;
  • c. sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, parkeerterreinen, lig- of speelweiden, zwemgelegenheden en buitenmaneges;
  • d. het winnen van bosstrooisel of mos;
  • e. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, voetpaden of fietspaden;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen, egaliseren of scheuren van grasland;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het vellen en/of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas dan wel waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;
  • g. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt;
  • h. het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
  • i. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie of gas, geothermie.
4.5.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

De verbodsbepaling van 4.5.1 geldt niet voor werkzaamheden, die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de inrichting van de ecologische verbindingszone waarvoor deze bestemming is bedoeld;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • d. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik, met uitzondering van het blijvend scheuren van grasland;
  • e. vallen onder het vellen of rooien bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • f. behoren tot het periodiek kappen van hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik.
4.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarde is voldaan:

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar als - gehoord de waterbeheerder als de waterhuishouding en/of de waterafvoer in het geding is – door die werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de in lid 4.1 genoemde doeleinden dan wel waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. de bijbehorende verhardingen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erkers;
  • b. overige bouwwerken.
5.2.2 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. De erker wordt gesitueerd tenminste 0,5m uit de zijgevel van het hoofdgebouw en tenminste 0,5 m lager dan de goot;
  • b. De diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelgrens met een maximum van 1,5m;
  • c. De breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  • d. De goothoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3m of 0,3m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • e. De bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 4m.
5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 1m achter de voorgevelrooilijn bedraagt 1m;
  • b. de maximale bouwhoogte van de andere overige bouwwerken bedraagt 2m.
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
5.3.1 Wijzigen voor herontwikkeling woonpercelen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de herontwikkeling van de bestaande woonpercelen door de bestemming 'Tuin' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', met dien verstande dat:

  • a. het maximale aantal woningen per opnieuw te ontwikkelen perceel 2 bedraagt;
  • b. op het perceel minimaal 1 woning aanwezig is bij vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • c. het bouwperceel voor maximaal 40% bebouwd mag worden;
  • d. de goothoogte maximaal 6m en bouwhoogte maximaal 11m mag bedragen
  • e. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
  • f. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
  • g. geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • h. na de wijziging op die gronden de regels van de bestemming 'Woongebied' gelden als gegeven in artikel 9 van deze regels, met uitzondering van artikel 9.2.1 onderdeel a ten aanzien van het aantal woningen (325).

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, met inbegrip van passeerstroken en inritten;
  • b. voetpaden en fietspaden;
  • c. overige bouwwerken die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen;
  • e. groen-, water- en nutsvoorzieningen.  
6.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3m bedraagt.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. primaire watergangen;
  • b. waterlopen en waterpartijen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging en sierwater;
  • c. verkeer te water;
  • d. natuurvriendelijke oevers;
  • e. voorzieningen zoals taluds, groen, bruggen, duikers en waterstaatkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3m.

Voor bruggen en andere overkluizingen over vaarwegen geldt een minimale doorvaarthoogte van 1,80m ten opzichte van Delflands peil en over een minimale doorvaartbreedte van 4,50m.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid
7.3.1 Wijzigen ten behoeve van de realisatie van tuin, achtererf of openbare groenvoorziening

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de realisatie van tuin, achtererf of openbare voorzieningen en groenvoorziening ter plaatse van de gebiedsaanduiding als geregeld in artikel 14, lid 14.2, van deze regels, door de bestemming 'Water' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', als geregeld in artikel 9 van deze regels, met dien verstande dat:

  • a. de waterhuishoudkundige situatie door de wijziging mag niet negatief beïnvloed worden;
  • b. het totale aantal m2 aan oppervlaktewater niet afneemt;
  • c. de wijziging leidt tot een optimaler verloop van de watergang;
  • d. de totale breedte van de aanwezige waterlijn minimaal 2,50m blijft;
  • e. ter plaatse geen gebouwen worden opgericht;
  • f. vooraf advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland;
  • g. na de wijziging op die gronden de regels van de bestemming 'Woongebied' gelden als gegeven in artikel 9 van deze regels.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. hoofdgebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor het wonen;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  • f. nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande eengezinswoningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • c. andere overige bouwwerken;

en gelden de volgende regels:

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en per bouwvlak één hoofdgebouw;
  • b. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale bouwhoogte (m)” aangeven bouwhoogte;
  • c. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale goothoogte (m)” aangeven goothoogte.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. voor kavels waarvan het bouwperceel kleiner of gelijk is aan 100m² bedraagt het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 50% van het bouwperceel met een maximum van 50m²;
  • b. voor kavels waarvan het bouwperceel groter is dan 100m² en kleiner of gelijk is aan 300m² bedraagt het gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 50m² plus 20% van de totale oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 100m²;
  • c. voor kavels waarvan het bouwperceel groter is dan 300m² bedraagt het maximaal gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen:

Oppervlakte bouwperceel   Oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
300m²   90m²  
400m²   100m²  
500m²   110m²  
600m²   120m²  
700m²   130m²  
800m²   140m²  
900m² en meer   150m²  

  • d. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden ten minste 1m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
  • e. de maximale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan wordt gebouwd, bedraagt 4m;
  • f. de maximale goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt 0,40m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • g. voor zover op een afstand van niet meer dan 4m van het oorspronkelijke hoofdgebouw is de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet hoger dan:
    • 1. 5m, waarbij de maximale goothoogte 3m bedraagt;
    • 2. 0,30m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en
    • 3. het hoofdgebouw;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder f. en g. mag de maximale goothoogte of maximale bouwhoogte worden vergroot met maximaal 1,50m ten behoeve van de balustrade van een dakterras, mits de minimale afstand tot de erfperceelsgrens 3m bedraagt;
  • i. de maximale goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 3m;
  • j. de maximale bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5m;
  • k. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3m.
8.2.4 Andere overige bouwwerken

Voor het bouwen van de andere overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 1m achter de voorgevelrooilijn bedraagt 1m;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt 2m;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7m;
  • d. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3m.
8.2.5 Parkeernormen

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, geldt de regel, dat voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands Verkeer en Vervoersplan, zoals dit als Bijlage 1 van deze regels onlosmakelijk deel uit van de planregels, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

8.3.1 Aan-huis-gebonden ondernemingen

Op de gronden is het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming toegestaan, mits;

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
8.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • b. kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1 Wijzigen voor herontwikkeling woonpercelen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de herontwikkeling van de bestaande woonpercelen door de bestemming 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', als geregeld in artikel 9 van deze regels, met dien verstande dat:

  • a. het maximale aantal woningen per opnieuw te ontwikkelen perceel 2 bedraagt;
  • b. op het perceel minimaal 1 woning aanwezig is, ten tijden van vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • c. het bouwperceel voor maximaal 40% bebouwd mag worden;
  • d. de goothoogte maximaal 6m en bouwhoogte maximaal 11m mag bedragen;
  • e. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
  • f. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
  • g. er geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • h. na de wijziging op die gronden de regels van de bestemming 'Woongebied' gelden als gegeven in artikel 9 van deze regels, met uitzondering van artikel 9.2.1 onderdeel a ten aanzien van het aantal woningen (325).

Artikel 9 Woongebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. hoofdgebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor het wonen;
  • c. bij het wonen behorende voorzieningen, zoals erven en tuinen;
  • d. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de bestemming, waaronder verkeersstructuren zoals woonstraten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden;
  • e. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, watergangen en waterpartijen;
  • f. groen-, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen;
  • g. ter plaatse van de bouwaanduiding “gestapeld uitgesloten” [-gs] zijn geen gestapelde woningen toegestaan;
  • h. ter plaatse van de functieaanduiding “ontsluiting” (os): de hoofdontsluiting (rijbaan) ten behoeve van de woonwijk of een deel van de woonwijk.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. maximaal 325 wooneenheden, waaronder:
    • 1. grondgebonden woningen;
    • 2. gestapelde woningen, met uitzondering ter plaatse van de bouwaanduiding “gestapeld uitgesloten” [-gs];
    • 3. en daarvan minimaal 40 woningen worden gebouwd voor de sociale sector;
  • b. ter plaatse van de maatvoering “maximum aantal wooneenheden” bedraagt het aantal wooneenheden niet meer dan het in die maatvoering genoemde aantal wooneenheden;
  • c. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • d. andere overige bouwwerken dan overkappingen;

en gelden de volgende regels.

9.2.2 Hoofdgebouw als grondgebonden woning

Voor het bouwen van hoofdgebouwen als grondgebonden woningen gelden de volgende regels:

  • a. de grondgebonden woningen van maximaal 2 bouwlagen met een kap;
  • b. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale bouwhoogte (m)” aangeven bouwhoogte;
  • c. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale goothoogte (m)” aangeven goothoogte;
  • d. de minimale afstand van het hoofdgebouw tot aan de bestemmingsgrens van de bestemming “Wonen”, als geregeld in artikel 8 van deze regels, of de bestemming “Tuin”, als geregeld in artikel 5 van deze regels, bedraagt:
    • 1. 3m vanaf de zijgevel en voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 2. 8m vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • e. de afstand tussen de achtergevel en de perceelsgrens moet minimaal 6 meter bedragen;
  • f. de minimale afstand van het hoofdgebouw van de woningen gelegen aan de Nieuwe Vaart geldt een minimale afstand van 6,8m vanaf de as van de weg tot het hoofdgebouw.
9.2.3 Hoofdgebouw als gestapelde woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen als gestapelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale bouwhoogte (m)” aangeven bouwhoogte;
  • b. voor hoofdgebouwen als gestapelde woningen geldt geen maximale goothoogte;
  • c. de minimale afstand van het hoofdgebouw tot aan de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen', als geregeld in artikel 8 van deze regels, of de bestemming 'Tuin', als geregeld in artikel 5 van deze regels, bedraagt 13m.
9.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken en overkappingen die worden opgericht in de perceelgrens die direct grenst aan de gronden met de bestemming “Natuur”, als geregeld in artikel 4 van deze regels, zijn niet toegestaan;
  • b. voor kavels waarvan het bouwperceel kleiner of gelijk is aan 100m² bedraagt het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 50% van het achter- en zijerf met een maximum van 50m²;
  • c. voor kavels waarvan het bouwperceel groter is dan 100m² en kleiner of gelijk is aan 300m² bedraagt het gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 50m² plus 20% van de totale oppervlakte dat het achter- en zijerf groter is dan 100m²;
  • d. voor kavels waarvan het bouwperceel groter is dan 300m² bedraagt het maximaal gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het achter en zijerf:

Oppervlakte bouwperceel   Oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
300m²   90m²  
400m²   100m²  
500m²   110m²  
600m²   120m²  
700m²   130m²  
800m²   140m²  
900m² en meer   150m²  

  • e. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden ten minste 1m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
  • f. de maximale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan wordt gebouwd, bedraagt 4m met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf mag worden bebouwd ;
  • g. voor zover op een afstand van niet meer dan 4m van het oorspronkelijke hoofdgebouw is de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet hoger dan:
    • 1. 5m;
    • 2. 0,30m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en
    • 3. het hoofdgebouw;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder i. en j. mag de maximale goothoogte of maximale bouwhoogte worden vergroot met maximaal 1,50m ten behoeve van de balustrade van een dakterras:
    • 1. de balustrade mag niet hoger zijn dan het hoofdgebouw;
    • 2. de minimale afstand tot de achter-/zijperceelsgrens bedraagt 3m;
  • i. de maximale goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 3m;
  • j. de maximale bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5m;.
9.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 1m achter de voorgevelrooilijn bedraagt 1m;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt 2m;
  • c. erfafscheidingen in de perceelgrens die direct grenst aan de gronden met de bestemming 'Natuur', als geregeld in artikel 4 van deze regels, zijn niet toegestaan;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7m;
  • e. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3m.
9.2.6 Parkeernormen

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, geldt de regel, dat voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands Verkeer en Vervoersplan, zoals dit als Bijlage 1 van deze regels onlosmakelijk deel uitmaakt van de planregels, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

9.2.7 Groen

Bij de uitvoering van het bestemmingsplan geldt de regel, dat minimaal 35m2 per woning aan openbaargroen moet worden gerealiseerd.

9.2.8 Speelvoorzieningen

Bij de uitvoering van het bestemmingsplan geldt de regel:

  • verspreiding en inrichtingsregels van het speelruimtebeleidsplan dat speelvoorzieningen met een
  • maximale bouwhoogte van 5m en op een totale oppervlak van minimaal 1500m² binnen de bestemming 'Woongebied'.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Verhoging goothoogte van grondgebonden woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2, aanhef en onder c., om de goothoogte van de grondgebonden woningen niet van toepassing te verklaren en daarmee een derde bouwlaag toe te staan, eventueel met een plat dak, met dien verstande dat:

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2, aanhef en onder c., om de goothoogte van de grondgebonden woningen tot maximaal 9m te verhogen door middel van het vermeerderen van de twee bouwlagen met één bouwlaag, met dien verstande dat:

  • 1. een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit, dit ter beoordeling van de stedenbouwkundige van de gemeente;
  • 2. naastgelegen woningen geen onaanvaardbare schaduwwerking ondervinden;
  • 3. de maximaal toegestane hoogte niet wordt overschreden.
9.3.2 Verhogen maximale bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwafwijking" [sba-1.1] bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.2.2, onder a., b. en c en voor b. in afwijking van de maximale bouwhoogte tot maximaal 13m;
  • b. met instemming van de stedenbouwkundige van de gemeente Westland en het niet leidt tot nadelige gevolgen van aangrenzende percelen alvorens tot afwijking van de bouwregels wordt overgegaan;
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Aan-huis-gebonden onderneming

Op de gronden is het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming toegestaan mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto-vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming alleen door de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en de activiteiten vallen onder het begrip “inrichting type A” als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; en
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw en/of het aangebouwd bijbehorend bouwwerk.
9.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op, of in de gronden met de bestemming 'Woongebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van openbare wegen, openbare paden of openbare parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere openbare oppervlakteverhardingen;
  • b. het afgraven van grond van het achtererf indien dit grenst aan de gronden met de bestemming “Natuur” als geregeld in artikel 4 van deze regels.
9.5.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

De verbodsbepaling van 9.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien die passen in het waterhuishoudingsbeleid van het Hoogheemraadschap van Delfland en indien deze vooraf daarover een positief advies heeft uitgebracht.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterberging. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn. Op deze dubbelbestemming is de voorrangsregeling van artikel 18.1 van toepassing.

10.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging

De voorwaardelijke verplichting geldt voor de voor de bestemming 'Woongebied'. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  • a. voldaan moet worden aan de gestelde waterbergingsnorm uit het waterhuishoudkundig plan Waelpark en de daaruit voortvloeiende waterbergingsopgave voor het bestemmingsplan Rijnvaart, zoals aangegeven in de tabel 'Bergingsnorm en -opgave Rijnvaart':

 
verhardingspercentage  

 
50%   55%   60%   65%  
norm
 
390 m³ /ha   426 m³ /ha   463 m³ /ha   499 m³ /ha  
opgave plandeel (12 ,6 ha)   8.190m²
 
8.946m²   9.723m²   10.479m²  

Tabel: Bergingsnorm en -opgave Rijnvaart

  • b. de waterberging dient gerealiseerd te worden binnen het plangebied;
  • c. de waterberging dient gerealiseerd te zijn, alvorens voor het betreffende plandeel van het 'Woongebied' een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen door het bevoegd gezag wordt verleend;
  • d. voorafgaand aan het verlenen van de Omgevingsvergunning voor het betreffende deel, dient het bevoegd gezag instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland te zijn verkrijgen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn. Op deze dubbelbestemming is de voorrangsregeling van artikel 18.1 van toepassing.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming tevens woningen en overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • c. de onder onderdeel aangegeven bebouwing mag – met inachtneming van het Hoogheemraadschap van delfland worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
13.1.1 maximale hoogte

De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- danwel bouwhoogte van gebouwen in meters aan.

13.1.2 geen hoogte aanduiding

Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- danwel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.

13.2 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
13.2.1 ondergeschikte bouwdelen

De in artikel 13.1 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in artikel 13.3 en door schoorstenen, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,00m. bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

13.2.2 liftkokers

De in artikel 13.1 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door liftkokers, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt, tenzij hoofdstuk 2 anders bepaald..

13.3 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  erfafscheidingen    
  tussen de openbare weg en 1 meter achter de voorgevelrooilijn   1,00m  
  erfafscheidingen elders   2,00m  
  overkappingen   3,00m  
  straatmeubilair   3,00m  
  lichtmasten   20,00m  
  antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes   5,00m  
  overige bouwwerken   3,00m  

13.4 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  • b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5m bedraagt.
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5m bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5m bedraagt
  • e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen;
  • f. hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5m bedraagt.
  • g. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
13.5 Ondergrondse bouwwerken

Voor ondergrondse bouwwerken geldt dat:

  • a. de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a. ondergrondse ruimten slechts mogen worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - munitie'
15.1.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – munitie' zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming van mens en dier tegen ontploffingsgevaar of brandgevaar vanwege de waarschijnlijke aanwezigheid van ondergrondse conventionele explosieven afkomstig van de Tweede Wereldoorlog. Op deze gebiedsaanduiding is de voorrangsregeling van artikel 19.1 van toepassing.

15.1.2 Bouwregels voor bescherming tegen gevaar

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan van het gevaar, als bedoeld in lid 15.1.1, nodig zijn, die een maximale bouwhoogte van 3m hebben en waarvoor voor het overige de algemene bouwregels gelden als gegeven in artikel 13, lid 13.3, van deze regels.

15.1.3 Bouwregels volgens onderliggende bestemming

Op of in de gronden mogen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten, mits uit onderzoek is aangetoond dat zich in die gronden geen explosieven bevinden als bedoeld in lid 15.1.1.

15.2 Gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'
15.2.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' zijn de gronden primair bestemd voor het toepassen van de in artikel 7 opgenomen wijzigingsbevoegdheid met het oog op het realiseren van tuin, achtererf of openbaar groen op de plaats waar de bestemming 'Water' ligt.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  • a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  • b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  • c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6m;
  • d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2m mogen bedragen;
  • e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • f. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3m bedragen.
  • g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
  • h. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 18 Algemene procedureregels

18.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die van toepassing is op dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

18.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden, die onderdeel uitmaken van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

18.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, gelden de volgende procedureregels:

  • a. burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het stellen van nadere eisen tevoren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • b. het ontwerp van het besluit tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende een termijn van twee weken voor een ieder op het gemeentekantoor ter inzage;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en mondeling een zienswijze in te dienen over het ontwerp van het besluit;
  • d. indien over het ontwerp van het besluit een of meer zienswijzen zijn ingediend, dan wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders stellen de indieners van de zienswijzen in kennis van hun besluit.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Onderlinge rangorde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  • a. in de eerste plaats de regels van dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' als gegeven in artikel 10 van deze regels;
  • b. in de tweede plaats de regels van dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' als gegeven in artikel 11 van deze regels;
  • c. in de derde plaats de regels van gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – munitie' als gegeven in artikel 14, lid 14.1, van deze regels.
19.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

19.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 13 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2°, van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1.1 met
  • 3. maximaal 10%;
  • 4. Lid 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Lid 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
20.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik, zoals gegeven in lid 20.2, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijnvaart'