direct naar inhoud van Regels
Plan: Honderdland fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2obp-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Honderdland fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.1783.BTHONDERDLF2obp-VA02 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhaalpunt voor niet-dagelijkse artikelen

een ruimte ten behoeve van de levering en retournering van vooraf elders bestelde artikelen, niet zijnde levensmiddelen of middelen voor de persoonlijke verzorging, zonder het tonen van artikelen in een showroom, etalage of anderszins.

1.9 akoestische gebiedseenheid (AGE)

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.10 algemene geluidsruimte

niet aan de akoestische gebiedseenheid (AGE) toegekende geluidsruimte.

1.11 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.

1.16 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestaande geluidsruimte

de geluidsruimte die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig was.

1.18 beste beschikbare technieken

Beste Beschikbare Technieken, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze bepaling luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.23 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.30 business to business

bedrijven die producten of diensten verkopen aan andere bedrijven, die niet op de particuliere markt actief zijn.

1.31 centrale ontsluitingsweg

de centrale ontsluitingsweg als bedoeld in het beeldkwaliteitsplan Honderdland fase 2

1.32 congrescentrum

een gebouwencomplex, bestemd en ingericht voor het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten.

1.33 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.34 cultuur en ontspanning

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, zoals indoor speeltuinen en speelhallen, niet zijnde een casino.

1.35 dag-, avond- en nachtperiode

beoordelingsperiode die lopen:

  • voor de dag van 07.00 uur tot 19.00 uur;
  • voor de avond van 19.00 uur tot 23.00 uur;
  • voor de nacht van 23.00 uur tot 07.00 uur.
1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.38 etmaalwaarde

de hoogste van de volgende drie waarden van het equivalente geluidsniveau:

  • de waarde over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);
  • de met 5 dB(A) verhoogde waarde over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);
  • de met 10 dB(A) verhoogde waarde over de periode 23.00 - 07.00 uur (nacht).
1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidsbelasting in dB(A)

de etmaalwaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau.

1.41 geluidsgevoelige objecten

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.

1.42 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht.

1.43 geluidsruimte per akoestische gebiedseenheid

aan de akoestische gebiedseenheid (AGE) toegekende geluidsruimte in de vorm van een geluidsimmissiewaarde in dB(A) ter plaatse van een toetspunt.

1.44 geluidszone

een op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

1.45 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.46 groothandel

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, ter verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijven, die die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.47 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.48 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.49 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.50 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.51 inrichting

inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.52 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.53 kantoor-/praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.54 kap

een constructie van een of meer, uitsluitend hellende, dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.

1.55 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.56 langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid. het energetisch gemiddelde wordt berekend volgens de methode zoals omschreven in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999).

1.57 kavel

zie 'bouwperceel'.

1.58 loadingdock

een bouwwerk tegen en/of in een gebouw waar een vrachtwagen kan laden en lossen, vaak in combinatie met een laadkuil.

1.59 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.60 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.61 onzelfstandig kantoor

een kantoor welke ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.

1.62 openbaar toegankelijk gebied

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.63 oplaadpaal

een oplaadobject in de vorm van een paal met ten minste één aansluiting en de mogelijkheid voor twee of meer aansluitingen voor het gelijktijdig opladen van elektrische voertuigen.

1.64 oplaadinfrastructuur

het geheel van oplaadpalen, aansluitingen op het elektriciteitsnet en andere voorzieningen in de openbare ruimte op of aan de weg bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen.

1.65 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.66 peil
  • a. voor gebouwen, die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.67 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.68 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.70 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.71 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:

  • a. verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;
  • b. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen, afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.72 uitbouw

uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.73 voorerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.74 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.75 voorgevelrooilijn

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven.

1.76 woning

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.77 zelfstandig kantoor

een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een bedrijf.

1.78 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 gebruikte geluidsruimte

de bepaling van de gebruikte geluidsruimte als geluidsimmissiewaarde in dB(A) ter plaatse van de toetspunten vindt plaats conform de meet- en rekenmethode industrielawaai voor complexe situatie (methode II), zoals beschreven in de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999, onder de in de genoemde handleiding bepaalde voorwaarden.

Bij de berekening wordt:

  • uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie, waaronder alle tot de inrichting behorende installaties, toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en alle overige tot de inrichting behorende bronnen, voor zover die plaatsvinden of zijn gelegen binnen de akoestische gebiedseenheid (AGE); deze geluidsbelasting wordt afzonderlijk bepaald voor de dag-, de avond- en de nachtperiode.
  • gebruik gemaakt van het model Geomilieu (versie 4.10), waarbij de modeluitgangspunten en invoergegevens worden gebruikt zoals opgenomen in Bijlage 6 bij deze regels.
2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 lengte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' (B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' (b<2.0): bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b<3.1): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6 (sba-6)': één dienstwoning;
  • d. bij een dienstwoning behorende voorzieningen, zoals erven, groen en water;
  • e. op de gronden met de aanduiding 'overige zone - bedrijf', is maximaal één bedrijf toegestaan;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water;
  • g. ter plaatse van het figuur 'relatie' is de bedrijfswoning gekoppeld aan het naastgelegen bedrijfsperceel.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels.

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen op de onder lid 3.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • c. de maximum goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding' maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap;
  • e. indien de gebouwen en overkappingen niet in de erfgrens worden gebouwd dient de afstand tot de erfgrens ten minste 3 m te bedragen.
3.2.2 Dienstwoningen

In aanvulling op het bepaalde onder lid 3.2.1 geldt voor een bedrijfswoning en bijbehorende aan-, uit-, bijgebouwen en overkappingen de volgende regels:

  • a. de inhoud van een dienstwoning bedraagt ten hoogste 500 m3;
  • b. de maximum goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding' maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap;
  • d. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m²;
  • e. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • f. indien niet in de erfgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfgrens:
    • 1. voor hoofdgebouwen: tenminste 3 m;
    • 2. voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen: tenminste 1 m;
  • g. de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 5 m;
  • h. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (bezien vanaf de voorzijde) op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • i. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • j. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • k. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • l. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • m. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • n. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erfafscheidingen tussen de weg en 2 m achter de voorgevelrooilijn   1 m;  
b.   van erfafscheidingen elders   2 m;  
c.   van reclamezuilen of -constructies   10 m;  
d.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van het bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan, met het oog op intensief ruimtegebruik, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b voor een bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen.

3.3.2 Afwijken van bouwhoogtes

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a voor het bouwen van een erfafscheiding hoger dan 1 m, met dien verstande dat:

    • 1. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
    • 2. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
    • 3. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
3.3.3 Afwijken van de afstand van gebouwen tot de erfgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder f: voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een korte afstand tot de erfgrens met dien verstande dat:

  • a. de gebruikswaarde van de voor 'Bedrijf' bestemde gronden niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik van gebouwen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt;
  • f. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • g. detailhandel is niet toegestaan.
3.4.2 Opslag

Opslag en stallen van goederen, materialen en materieel in de open lucht op een bedrijfsperceel is alleen toegestaan binnen het bouwvlak achter de voorgevel van een bedrijfsgebouw, dan wel het verlengde daarvan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
3.5.2 Afwijken voor opslag van goederen en materialen voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 ten behoeve van het toestaan van opslag van goederen en materialen voor de voorgevel of het verlengde daarvan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen;
  • d. dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van de voor 'Bedrijf' bestemde gronden .

Artikel 4 Bedrijventerrein - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' (BT - 1) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b<3.1): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) ;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' (b<3.2): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) ;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' (b<4.1): bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) ;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' (b<4.2): bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) ;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidszoneringsplichtige inrichting' (sb-gl)' is een geluidszoneringsplichtige inrichting toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf' (nb) is een gas- en of trafogebouw toegestaan;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden, met in achtneming van de verplichting die is opgenomen in 4.4.6, de volgende regels.

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen op de onder lid 4.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd;
  • b. gebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd over ten minste 2/3 van de breedte van het perceel;
  • c. het totale oppervlak bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • d. de maximum bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 1' [sba-vgz1] bedraagt de bouwhoogte voor gebouwen en overkappingen ten minste 10 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] bedraagt de bouwhoogte voor gebouwen en overkappingen ten minste 7 m;
  • g. indien de gebouwen en overkappingen niet in de zijdelingse of achterste bouwperceelgrens worden gebouwd,dient de afstand tot de bouwperceelsgrens ten minste 3 m te bedragen;
  • h. gebouwen worden plat afgedekt;
  • i. de bedrijfsvloeroppervlakte van een bedrijfsgebouw/ -unit bedraagt ten minste 450 m²;
  • j. overkappingen dienen in, of achter de voorgevel van gebouwen of het verlengde daarvan te worden gesitueerd.
4.2.2 Gebouwen en overkappingen in voorgevelzone 1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 1' [sba-vgz1] gelden bovendien de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen zodanig te worden gesitueerd, dat de voorgevels in en evenwijdig aan de op de verbeelding aangegeven 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 1' [sba-vgz1] worden gebouwd;
  • b. er dient een hoogteaccent gerealiseerd te worden, met dien verstande dat:
    • 1. het hoogteaccent in de figuur 'gevellijn' wordt gebouwd;
    • 2. het hoogteaccent over een lengte van maximaal 25% van de voorgevel van het aangrenzende hoofdgebouw gerealiseerd wordt;
    • 3. de bouwhoogte van het hoogteaccent ten hoogste 1,5 keer de bouwhoogte van het aangrenzende hoofdgebouw bedraagt met een maximum van 25 m;
    • 4. de voorgevel van het hoogteaccent ligt maximaal 5 m voor de voorgevel van het aangrenzende hoofdgebouw;
  • c. de representatieve en/of opengewerkte (kantoor)delen van het bedrijfsgebouw dienen overwegend in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 1' [sba-vgz1] te worden gesitueerd;
  • d. loadingdocks en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading en expeditie zijn niet toegestaan.
4.2.3 Gebouwen en overkappingen in voorgevelzone 2

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] gelden bovendien de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen zodanig te worden gesitueerd, dat de voorgevels in en evenwijdig aan de op de verbeelding aangegeven 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] worden gebouwd;
  • b. de representatieve en/of opengewerkte (kantoor)delen van het bedrijfsgebouw dienen overwegend in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] te worden gesitueerd.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 m achter de voorgevelrooilijn   1 m;  
b.   van erfafscheidingen elders   2 m;  
c.   van reclamezuilen of -constructies   10 m;  
d.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken van het bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder c voor een bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen met dien verstande, dat:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen. een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen.
4.3.2 Afwijken van bouwhoogtes erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder a voor het bouwen van een erfafscheiding hoger dan 1 m, met dien verstande dat:

    • 1. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
    • 2. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
    • 3. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
4.3.3 Afwijken voor loadingdocks langs de A20

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d voor het toestaan van loadingdocks en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading en expeditie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 1' [sba-vgz1] met dien verstande dat:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Gebruik van gebouwen

Met betrekking tot het gebruik van de gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan, zulks met uitzondering van het bepaalde in 4.1, onder e;
  • c. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. zelfstandige kantoren, showrooms en leisurefuncties zijn niet toegestaan;
  • f. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt met een maximum van 3.000 m2;
  • g. detailhandel en groothandel zijn niet toegestaan.
4.4.2 Opslag

Opslag en stallen van goederen, materialen en materieel in de open lucht op een bedrijfsperceel is alleen toegestaan binnen het bouwvlak achter de voorgevel van een bedrijfsgebouw, dan wel het verlengde daarvan.

4.4.3 In-/uitrit

Voor in-/uitritten ten behoeve van de ontsluiting van bedrijfspercelen geldt dat:

  • a. maximaal 1 in-/uitrit per bedrijf is toegestaan.
  • b. de breedte van de in-/uitrit ten hoogste 10 m bedraagt;
4.4.4 Parkeren

Voor het parkeren geldt dat:

  • a. het parkeren dient plaats te vinden achter de voorgevel van een bedrijfsgebouw, dan wel het verlengde daarvan;
  • b. daar waar het parkeren zichtbaar vanaf de openbare weg wordt gesitueerd dient het omgeven te worden met een groene haag van tenminste 1 meter breed.
4.4.5 Parkeren en stalling van vrachtwagens met koelinstallaties

Parkeren en stalling (niet zijnde laden en losen) van vrachtwagens met in werking zijnde koelinstallaties in de open lucht dient plaats te vinden op een afstand van tenminste 100 meter van woningen.

4.4.6 Groene haag

Op of direct nabij de bestemmingsgrens wordt een doorgaande groene haag van tenminste 1 m breed gerealiseerd en in stand gehouden, dit uitgezonderd ter plaatse van gebouwen die in de bestemmingsgrens zijn gesitueerd en ter plaatse van de in/uitritten.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.
4.5.2 Afwijken voor opslag/stallen van goederen, materialen en materieel voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 ten behoeve van het toestaan van opslag van goederen en materialen voor de voorgevel of het verlengde daarvan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
4.5.3 Afwijken ten behoeve van aansluitingen van in-/uitritten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.3 ten behoeve van het aanleggen van een extra in-/uitrit en/of een bredere in-/uitrit, met dien verstande dat:

  • a. dit niet tot verkeerskundige bezwaren leidt;
  • b. dit niet tot stedenbouwkundige bezwaren leidt;
  • c. dit niet tot onevenredige hinder/schade voor aangrenzende percelen leidt.
4.5.4 Afwijken voor parkeren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.4 ten behoeve van het aanleggen van een beperkt aantal (bezoekers-) parkeerplaatsen voor de voorgevel of het verlengde daarvan, indien dit:

  • a. in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. landschappelijk wordt ingepast;
  • c. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • d. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' (BT - 2) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' (b<2): bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b<3.1): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) ;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' (b<3.2): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k): tevens zelfstandige kantoren zonder baliefunctie;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen op de onder lid 5.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd, met dien verstande dat de 'calamiteitenroutes' (sg-cr) als bedoeld in artikel 7.1 onder h voor verkeer ten behoeve van de hulpdiensten bereikbaar moet blijven;
  • b. per bouwperceel is ten hoogste één gebouw toegestaan;
  • c. het totale bedrijfsvloeroppervlak van zelfstandige kantoren bedraagt niet meer dan 1.000 m2;
  • d. gebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd over ten minste 2/3 van de breedte van het perceel;
  • e. het totale oppervlak bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • f. de maximum bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • g. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] en 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 3' [sba-vgz3] bedraagt de bouwhoogte voor gebouwen en overkappingen ten minste 7 m;
  • h. indien de gebouwen en overkappingen niet in de zijdelingse of achterste bouwperceelgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de bouwperceelsgrens ten minste 3 m te bedragen;
  • i. gebouwen worden plat afgedekt;
  • j. gebouwde parkeervoorzieningen en parkeren op daken van gebouwen zijn niet toegestaan;
  • k. de bedrijfsvloeroppervlakte van een bedrijfsgebouw/ -unit bedraagt ten minste 110 m²;
  • l. overkappingen dienen in, of achter de voorgevel van gebouwen, of het verlengde daarvan te worden gesitueerd;
  • m. loadingdocks en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading en expeditie zijn niet toegestaan in de naar de bestemming 'Wonen' gekeerde gevels.
5.2.2 Gebouwen en overkappingen in voorgevelzone 2

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] gelden bovendien de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen zodanig te worden gesitueerd, dat de voorgevels in en evenwijdig aan de op de verbeelding aangegeven 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] worden gebouwd;
  • b. de representatieve en/of opengewerkte (kantoor)delen van het bedrijfsgebouw dienen overwegend in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 2' [sba-vgz2] te worden gesitueerd.
5.2.3 Gebouwen en overkappingen in voorgevelzone 3

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 3' [sba-vgz3] gelden bovendien de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen zodanig te worden gesitueerd, dat de voorgevels in de op de verbeelding aangegeven 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 3' [sba-vgz3] worden gebouwd;
  • b. de representatieve en/of opengewerkte (kantoor)delen van het bedrijfsgebouw dienen overwegend in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelzone 3' [sba-vgz3] te worden gesitueerd.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 m achter de voorgevelrooilijn   1 m;  
b.   van erfafscheidingen elders   2 m;  
c.   van reclamezuilen of -constructies   10 m;  
d.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van het bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen met dien verstande, dat:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
5.3.2 Afwijken voor bouwhoogtes erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.4 onder a voor het bouwen van een erfafscheiding hoger dan 1 m, met dien verstande dat:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Gebruik van gebouwen

Met betrekking tot het gebruik van de gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. showrooms en leisurefuncties zijn niet toegestaan;
  • f. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt met een maximum van 3.000 m2;
  • g. detailhandel en groothandel zijn niet toegestaan met uitzondering van detailhandel 'business to business'.
5.4.2 Opslag

Opslag en stallen van goederen, materialen en materieel in de open lucht op een bedrijfsperceel is alleen toegestaan binnen het bouwvlak achter de voorgevel van een bedrijfsgebouw, dan wel het verlengde daarvan.

5.4.3 Laad- en losactiviteiten

Dagelijkse laad- en losactiviteiten en het kort parkeren van vrachtwagens zijn niet toegestaan binnen een afstand van 23 m van de bouwvlakken van woningen.

5.4.4 In-/uitrit

Voor in-/uitritten ten behoeve van de ontsluiting van bedrijfspercelen geldt dat:

  • a. maximaal 1 in-/uitrit per bedrijf is toegestaan.
  • b. de breedte van de in-/uitrit ten hoogste 10 m bedraagt.
5.4.5 Parkeren

Voor het parkeren geldt dat:

  • a. het parkeren dient plaats te vinden achter de voorgevel van een bedrijfsgebouw, dan wel het verlengde daarvan;
  • b. daar waar het parkeren zichtbaar vanaf de openbare weg wordt gesitueerd dient het omgeven te worden met een groene haag van tenminste 1 meter breed.
5.4.6 Parkeren en stalling van vrachtwagens met koelinstallaties

Parkeren en stalling (niet zijnde laden en lossen) van vrachtwagens met in werking zijnde koelinstallaties in de open lucht dient plaats te vinden op een afstand van tenminste 100 meter van woningen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 5.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 5.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 5.1 genoemd.
5.5.2 Afwijken voor opslag van goederen en materialen voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 ten behoeve van het toestaan van opslag van goederen en materialen voor de voorgevel of het verlengde daarvan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
5.5.3 Afwijken ten behoeve van aansluitingen van in-/uitritten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.4 ten behoeve van het aanleggen van een extra in-/uitrit en/of een bredere in-/uitrit, met dien verstande dat:

  • a. dit niet tot verkeerskundige bezwaren leidt;
  • b. dit niet tot stedenbouwkundige bezwaren leidt;
  • c. dit niet tot onevenredige hinder/schade voor aangrenzende percelen leidt.
5.5.4 Afwijken voor parkeren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.5 ten behoeve van het aanleggen van een beperkt aantal (bezoekers-) parkeerplaatsen voor de voorgevel of het verlengde daarvan, indien dit:

  • a. in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. landschappelijk wordt ingepast;
  • c. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • d. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' (GD) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1c van de 'Staat van Horeca-activiteiten' (Bijlage 2);
  • b. congrescentrum;
  • c. één indoor speeltuin;
  • d. één afhaalpunt voor niet-dagelijkse artikelen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k): tevens zelfstandige kantoren zonder baliefunctie;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' (vm): tevens ten hoogste 1 verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, met oplaadinfrastructuur, met bijbehorende autowasstraat en ondergeschikte detailhandel met een maximaal oppervlakte van 200 m²;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

6.2.1 Algemene regels gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen op de onder lid 6.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd, met dien verstande dat de 'calamiteitenroutes' (sg-cr) als bedoeld in artikel 7.1 onder h voor verkeer ten behoeve van de hulpdiensten bereikbaar moet blijven;
  • b. het totale oppervlak van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • c. aan alle buitenranden van de eilanden dienen gebouwen en overkappingen te worden gebouwd over ten minste 2/3 van de breedte van het perceel, zulks met uitzondering van de buitenranden tussen de eilanden onderling;
  • d. aan alle buitenranden van de eilanden dienen overkappingen achter de voorgevel van hoofdgebouwen of het verlengde daarvan te worden gesitueerd, zulks met uitzondering van de buitenranden tussen de eilanden onderling;
  • e. de maximum bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' [sba-2] van de functie als bedoeld in lid 6.1 sub a ten minste 6 m;
  • g. indien gebouwen en overkappingen niet in de achterperceelsgrens en/ of de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dan bedraagt de afstand tot die perceelsgrens ten minste 3 m;
  • h. de afstand van gebouwen en overkappingen tot openbare wegen bedraagt ten minste 4 m;
  • i. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw/-unit bedraagt ten minste 450 m²;
  • j. ten aanzien van zelfstandige kantoren gelden de volgende regels:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak van zelfstandige kantoren bedraagt ten hoogste 1.000 m² per vestiging;
    • 2. er zijn maximaal 4 zelfstandige kantoorvestigingen toegestaan;
  • k. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak voor de horecafuncties, exclusief de hotel- en congresfunctie, bedraagt ten hoogste 9.500 m2;
  • l. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak van de hotel- en/of congresfunctie bedraagt ten hoogste 12.500 m2;
  • m. het bedrijfsvloeroppervlak voor de indoor speelhal bedraagt ten minste 2.000 m2..
6.2.2 Specifieke bouwregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' [sba-1] wordt een groenstrook met opgaande beplanting aangelegd en in stand gehouden met een breedte van ten minste 4 m;
  • b. de hoofdoriëntatie en representatieve zijde van gebouwen en overkappingen moeten gericht zijn op de A20, het Westerleeplein en/of de Twee Pleinenweg, zoals met de aanduiding blauwe stippellijn is afgebeeld in figuur 1 in Bijlage 3;
  • c. de hoogte van gebouwen en overkappingen, welke zijn georiënteerd op de in figuur 1 in Bijlage 3 aangegeven blauwe stippellijn, dient ten minste 10 meter te bedragen;
  • d. de representatieve en/of opengewerkte (kantoor)delen van de hiervoor onder c bedoelde gebouwen, dienen overwegend gesitueerd te zijn aan de zijde van de in figuur 1 in Bijlage 3 aangegeven blauwe stippellijn;
  • e. loadingdocks en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading en expeditie zijn niet toegestaan in de gevels die georiëenteerd zijn op de in figuur 1 in Bijlage 3 aangegeven blauwe stippellijn;
  • f. overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevel van gebouwen of het verlengde daarvan , welke zijn georiënteerd op de in figuur 1 in Bijlage 3 aangegeven blauwe stippellijn,;
  • g. op maximaal 20 meter vanaf de grens van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' dient een gebouw gerealiseerd te worden, zoals weergegeven in figuur 2 van Bijlage 3;
  • h. gronden, die zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' (sba-3) en met de 'specifieke bouwaanduiding - 4' (sba-4) dienen voor ten minste 50% bebouwd te worden;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder 6.2.1, onder e geldt voor gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' [sba-4] en de 'specifieke bouwaanduiding - 5 (sba-5)' een maximale bouwhoogte van 50 meter, zulks met een maximum van 50% van het gezamenlijke oppervlak van beide aanduidingen;
  • j. indien een grotere bouwhoogte, als bedoeld in i wordt gerealiseerd, dan dient die bebouwing voor minimaal 50% gesitueerd te worden op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' [sba-4].
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste:

a.   van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 m achter de voorgevelrooilijn   1 m;  
b.   van erfafscheidingen tussen de bebouwing en de bestemming Groen    1 m;  
c.   van erfafscheidingen elders   2 m;  
d.   van reclamezuilen of -constructies   10 m;  
e.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken van het bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het in lid 6.2.1 onder b bepaalde maximum bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen;
  • b. het bepaalde in 6.2.2 onder h en toestaan dat gronden binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' (sba-3) en de 'specifieke bouwaanduiding - 4' (sba-4) met minder dan 50% worden bebouwd;

met dien verstande, dat:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
6.3.2 Afwijken van de bouwhoogtes van erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder a en b voor het bouwen van een erfafscheiding hoger dan 1 m, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt 2 m;
  • b. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • c. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • d. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
6.3.3 Afwijken van de minimale afstand tot de openbare weg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder h voor het bouwen op kleinere afstand van de openbare weg dan 4 m, met dien verstande dat:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Gebruik van gebouwen

Met betrekking tot het gebruik van de gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. met uitzondering van het bepaalde in 6.1, onder c zijn risicovolle inrichtingen niet toegestaan;
  • b. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. detailhandel en groothandel zijn niet toegestaan met uitzondering van detailhandel 'business to business';
  • e. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • f. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt met een maximum van 3.000 m2;
  • g. showrooms zijn uitsluitend toegestaan als onderdeel van een bedrijf dat ter plaatse is gevestigd, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte;
  • h. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zoals bedoeld in lid 6.1 is uitsluitend toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het verkooppunt mag niet worden gebruikt door vrachtwagens;
    • 2. het verkooppunt leidt niet tot onevenredige hinder voor aangrenzende percelen.
6.4.2 Opslag

Opslag en stallen van goederen, materialen en materieel in de open lucht op een bedrijfsperceel is alleen toegestaan binnen het bouwvlak, maar is niet toegestaan voor de gevels van gebouwen, of het verlengde daarvan in de buitenranden van de eilanden, inclusief de buitenranden tussen de eilanden onderling;

6.4.3 in-/uitritten

Voor in-/uitritten ten behoeve van de ontsluiting van bedrijfspercelen geldt dat:

  • a. maximaal 1 in-/uitrit per bedrijf is toegestaan;
  • b. de breedte van de in-/uitrit ten hoogste 10 m bedraagt.
6.4.4 Parkeren

Voor het parkeren geldt, dat:

  • a. parkeervoorzieningen niet zijn toegestaan voor de gevels van gebouwen, of het verlengde daarvan in de buitenranden van de eilanden, zulks met uitzondering van de buitenranden tussen de eilanden onderling;
  • b. daar waar het parkeren zichtbaar vanaf de wegen op en rondom de eilanden wordt gesitueerd, dient het omgeven te worden met een groene haag van tenminste 1 meter breed.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 6.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd;

mits dit uit het oogpunt van economisch belang niet ongewenst is en niet tot stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren leidt.

6.5.2 Afwijken voor opslag van goederen en materialen voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2 ten behoeve van het toestaan van opslag van goederen en materialen voor de voorgevel of het verlengde daarvan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht;
  • b. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen;
  • d. dit niet ten koste gaat van de
  • e. van het bedrijventerrein.
6.5.3 Afwijken ten behoeve van aansluitingen van in-/uitritten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.3 ten behoeve van het aanleggen van een extra in-/uitrit en/of een bredere in-/uitrit , met dien verstande dat:

  • a. dit niet tot verkeerskundige bezwaren leidt;
  • b. dit niet tot stedenbouwkundige bezwaren leidt;
  • c. dit niet tot onevenredige hinder/schade voor aangrenzende percelen leidt.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water en voetpaden;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor het gebruik van de groenvoorzieningen nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers en straatmeubilair;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor het gebruik van de voetpaden nodig zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die voor de geleiding van het verkeer nodig zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting;
  • e. in-/uitritten en ontsluitingswegen, zulks met in achtneming van het bepaalde in 7.3;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - reclamemast' (sg-rm):
    • 1. tevens ten hoogste één reclamemast ten behoeve van binnen het plangebied gevestigde bedrijven;
    • 2. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals hekwerken en onderhoudspaden/wegen en nutsvoorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen- parkeren' (sg-par) is een beperkt aantal parkeerplaatsen voor bezoekers toegestaan voor de voorgevel van bedrijfsgebouwen, alsmede in-/uitritten en/of ontsluitingswegen, mits:
    • 1. dit niet elders of anders op terrein kan worden opgelost;
    • 2. in ten hoogste 50% langs de grens van het bouwperceel in het talud worden gerealiseerd;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenroutes' (sg-cr): maximaal één calamiteitenontsluiting;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening' (sg-gel) is een geluidwerende voorziening mogelijk.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwregels van de mast ten behoeve van reclame- en attentie-uitingen zijn:
    • 1. de bouwhoogte van de mast bedraagt ten hoogste 30 m;
    • 2. vanaf peil tot een hoogte van 15 m zijn geen reclame-uitingen toegestaan;
    • 3. de gezamenlijke afmetingen van de reclameuitingen bedraagt in totaal maximaal 15 m hoog, maximaal 10 m breed en maximaal 10 m diep;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 1 is een grotere bouwhoogte toegestaan ten behoeve van één extra reclameuiting met een maximale hoogte, breedte en diepte van 5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening' (sg-gel) is een geluidwerende voorziening mogelijk met een maximale bouwhoogte van 4 m, met dien verstande, dat:
    • 1. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn; 
    • 2. er geen onevenredige hinder, of overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 In-/ uitritten en ontsluitingswegen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluitingsweg/inrit 1' (sg-oi1) is ten hoogste 1 (gecombineerde) in-/uitrit, of ontsluitingsweg toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' en 'Bedrijventerrein - 2', met dien verstande dat:
    • 1. de breedte van een in-/uitrit of ontsluitingsweg ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 2. de afstand tussen twee in-/uitritten en/of tussen de in-/uitrit en een weg en/ of tussen wegen onderling ten minste 100 m bedraagt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluitingsweg/inrit 2' (sg-oi2) zijn ten hoogste 3 in-/uitritten, of ontsluitingswegen toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - 1', met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 1 in-/uitrit per bedrijf is toegestaan.
    • 2. de breedte van een in-/uitrit, of ontsluitingsweg ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 3. de afstand tussen in-/uitritten onderling en/of tussen in-uitritten en een ontsluitingsweg en/ of tussen ontsluitingswegen onderling ten minste 100 m bedraagt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluitingsweg/inrit 3' (sg-oi3) is ten hoogste 1 (gecombineerde) in-/uitrit, of ontsluitingsweg toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de gronden met de bestemming 'Gemengd', met dien verstande dat de breedte van een in-/uitrit, of ontsluitingsweg ten hoogste 10 m bedraagt.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - ontsluitingsweg/inrit 4' (sg-oi4) is aan iedere zijde van de aangrenzende bestemming 'Bedrijventerrein - 2' ten hoogste 1 in-/uitrit, of ontsluitingsweg toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - 2', met dien verstande dat de breedte van een in-/uitrit, of ontsluitingsweg ten hoogste 10 m bedraagt.
7.3.2 Terrassen

Ten behoeve van en direct aansluitend aan gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn terrassen toegestaan, met dien verstande, dat:

  • a. er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn;
  • b. er geen onevenredige hinder, of overlast ontstaat op aangrenzende percelen.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
7.4.1 Afwijken ten behoeve van aansluitingen van in-/uitritten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1 ten behoeve van het aanleggen van een extra in-/uitrit en/of een bredere in-/uitrit, en/of extra ontsluitingsweg en/of een bredere ontsluitingsweg of ten behoeve van een kleinere afstand tussen in-/uitritten en/of tussen een in-/uitrit en een weg of tussen wegen onderling, met dien verstande dat:

  • a. dit niet tot verkeerskundige bezwaren leidt;
  • b. dit niet tot stedenbouwkundige bezwaren leidt;
  • c. dit niet tot onevenredige hinder/schade voor aangrenzende percelen leidt.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied' de gronden met de bestemming 'Groen' (G) wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' (Bt - 2) overeenkomstig het bepaalde in artikel 19.2.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' (N) aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de actuele en potentiële landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden met inbegrip van de zich daarin bevindende flora en fauna; de natuurbescherming en de water-huishouding.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met bestemming "Natuur" zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke grasland vegetaties;
  • d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  • g. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten, alsmede het slaan van waterputten of –bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  • h. het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid;
  • i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden;
  • j. het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen.
8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

De verbodsbepaling van 8.3.1 geldt niet voor normale onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die bij het van kracht worden van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of aangevraagde maar nog te verlenen vergunning; hieronder wordt mede verstaan:

  • a. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
  • b. het onderhoud en herstel dan wel aanpassen van bestaande oeverbeschoeiingen, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van de zeeweringsfunctie ongewenste veranderingen in de buitenduinen;
  • c. werken en/of werkzaamheden, die strekken tot behoud of tot herstel van de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden.
8.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover zij voor wat betreft hun plaats, hun omvang en hun wijze van uitvoering de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van deze gronden niet in onevenredige mate aantasten. Daartoe dient een ecologisch advies te worden overgelegd bij de aanvraag om vergunning.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. ontsluitingswegen, in- en uitritten en parkeren ten behoeve van de op de naastgelegen gronden met de bestemming 'Wonen';
  • c. water en overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.2.1 Erkers

Een erker is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de erker wordt gesitueerd ten minste 0,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw en ten minste 0,5 m uit de kap;
  • b. de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte van maximaal 1,5 m;
  • c. de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • e. de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 4 m.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  • d. straatmeubilair;
  • e. voorzieningen van algemeen nut;
  • f. kunstwerken;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde, die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, verkeersborden en duikers.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het opslaan/stallen van goederen, materialen en materieel.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' (V-VB) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, alsmede voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
11.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting ten hoogste 3 m bedraagt.

11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het opslaan/stallen van goederen, materialen en materieel.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en waterafvoer);
  • b. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, keermuren , oeververbindingen, oeverbeschoeiingen, duikers, aanlegsteigers en overige waterstaatkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de breedte van oeververbindingen bedraagt ten hoogste 10 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 voor het aanleggen van een bredere oeververbinding mits:

  • a. dit niet tot verkeerskundige bezwaren leidt;
  • b. dit niet tot stedenbouwkundige bezwaren leidt;
  • c. dit niet tot onevenredige hinder/schade voor aangrenzende percelen leidt.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. ontsluitingswegen en in- en uitritten ten behoeve van woningen, alsmede oeververbindingen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen en water.
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bedraagt ten hoogste 4 m, respectievelijk 8 m;
  • c. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden':
    • 1. is ten hoogste één woning per bouwvlak toegestaan;
    • 2. wordt de voorgevel van een hoofdgebouw gebouwd in de figuur 'gevellijn';
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedraagt ten hoogste 4 m, respectievelijk 8 m;
    • 4. bedraagt de inhoud van een hoofdgebouw ten hoogste 1,5 x de oppervlakte van het bestemmingsvlak inclusief de bijbehorende bestemming 'Tuin' met een maximum van 500 m3;
    • 5. bedraagt de breedte van een hoofdgebouw ten hoogste 15 m.
13.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf (zij-, achter- en voorerf) bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning, tot een maximum van 50 m²;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte hebben dan 100 m² mag bij het maximale oppervlak van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • c. indien niet in de erfgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfgrens ten minste 1 m;
  • d. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan wordt gebouwd, bedraagt:
    • 1. bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: ten hoogste 3 m;
    • 2. bij vrijstaande woningen: ten hoogste 5 m;
  • e. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (gezien vanaf de voorzijde) op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • i. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • j. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 meter achter de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. van erfafscheidingen elders: 2 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 3 m;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 13.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een aan-huis-gebonden onderneming, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. het beroep uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw;
  • g. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • h. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.

Artikel 14 Leiding - Olie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Olie' (L - O) aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een ondergrondse olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 115 bar. Ingeval van strijdigheid gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn, waarbij de regels van artikel 15 voor gaan op de regels van dit artikel.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 14.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Olie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
14.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 14.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
14.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 14.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingexploitant.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' (WR - A2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Ingeval van strijdigheid gaan de regels van dit artikel vóór regels die ingevolge alle andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat, indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' (WR - A2) en gelden tevens de volgende bouwregels ten aanzien van:

15.2.1 Onderliggende bestemming

Op de gronden mogen ten behoeve van de onderliggende bestemming(en) bouwwerken, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, binnen de beschermingszone worden gebouwd, mits voor de verlening van de omgevingsvergunning het bevoegd gezag schriftelijk advies heeft gevraagd aan de archeologisch deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.

15.2.2 Uitzonderingen onderliggende bestemming

De verplichting voor een archeologisch onderzoek geldt niet voor bouwwerken, werken en werkzaamheden met een maximale oppervlakte van 100 m² en maximale diepte beneden maaiveld van 50 cm.

15.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 15.2.1 onder a genoemd archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (WR - A2) zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. grondwerken dieper 50 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven of dempen van (hoofd)watergangen en waterpartijen en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
15.3.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod van lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • d. die archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;
  • e. welke betrekking hebben op:
    • 1. kassen;
    • 2. bouwwerken, werken en werkzaamheden met een maximale oppervlakte van 250 m² en maximale diepte beneden maaiveld van 50 cm.
15.3.3 Voorwaarden
  • a. de werken of werkzaamheden die onder het verbod vallen, zijn slechts toelaatbaar indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden verstoord;
  • b. indien uit het onder a genoemd archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. voor de verlening van de omgevingsvergunning heeft het bevoegd gezag schriftelijk advies gevraagd aan de archeologisch deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Antidubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Bouwen van een woning binnen de geluidszone

De bouw van een woning of een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, alsmede in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder, is binnen de geluidszone niet toegestaan, tenzij:

  • a. een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend;
  • b. uit akoestisch onderzoek uitgevoerd volgens in artikel 2.6 aangegeven rekenregels blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
17.2 Bebouwingspercentage

Indien in de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken geen percentages zijn geplaatst mogen die bouwvlakken volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald.

17.3 Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding
17.3.1 Ondergeschikte bouwdelen

De in Hoofdstuk 2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in Hoofdstuk 2 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

17.3.2 Overschrijding voortvloeiende uit wet of normaal onderhoud

De in Hoofdstuk 2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden, indien deze hoogteoverschrijding voortvloeit uit de wet en of behoort tot normaal onderhoud.

17.4 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  • b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van waterrioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  • f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
17.5 Ondergrondse bouwwerken
  • a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
17.6 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden met uitzondering van de gronden met de bestemmingen Bedrijf, Bedrijventerrein - 1, Bedrijventerrein - 2, Gemengd , Tuin en Wonen;
  • d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.
18.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  • b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
18.3 Parkeren en laden en lossen
  • a. bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005 (vastgesteld op 28-11-2006) toegepast;
  • b. indien de beleidsregel als bedoeld onder a wordt gewijzigd, wordt getoetst aan deze gewijzigde beleidsregel inzake parkeren en laden en lossen;
  • c. parkeren op daken van gebouwen binnen de bestemmingen Bedrijventerrein - 1 en Gemengd is toegestaan;
  • d. parkeren van vrachtwagens met koelmotoren in werking op de openbare weg is niet toegestaan;
  • e. het bevoegd gezag kan van het bepaalde onder a of b afwijken indien, gelet op de specifieke functies, is aangetoond dat er in voldoende parkeercapaciteit en/of laad- en losvoorzieningen wordt voorzien op eigen terrein;
  • f. bij afwijking zoals bedoeld onder d kan het bevoegd gezag voorwaarden stellen aan de ruimtelijke inpassing van de voorzieningen en aan de wijze waarop de benodigde parkeercapaciteit en/of de laad- en losvoorzieningen gewaarborgd is en blijft.
18.4 Aanleg groenstrook

De voor "Bedrijf", "Bedrijventerrein - 1", "Bedrijventerrein - 2", "Gemengd" en "Verkeer" aangewezen gronden kunnen alleen in gebruik worden genomen, indien ter plaatse van de naastgelegen gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend een groenstrook wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Deze groenstrook wordt gerealiseerd en in stand gehouden conform het Stedenbouwkundig plan & Beeldkwaliteitsplan Honderland fase 2 (Bijlage 7 Beeldkwaliteitsplan van dit bestemmingsplan).

Artikel 19 Algemene aanduidingsregels

19.1 Gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie'
19.1.1 geluidszone - industrie 1

Voor de tot het plangebied behorende gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' geldt een geluidszone vanwege het Industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Daarvoor gelden de volgende regels.

a Bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie 1 '' mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten, als bedoeld in de Wet geluidhinder, worden gebouwd, met uitzondering van de nieuwe woningen waarvoor bij dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde is vastgesteld.

b Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a. mits middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat de bouw van een geluidsgevoelig object mogelijk is, dan wel een besluit hogere grenswaarden van toepassing is op het betreffende object.

19.1.2 milieuzone - gezoneerd industrieterrein

Voor de tot het plangebied behorende gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - gezoneerd industrieterrein' is gerelateerd aan de geluidzone industie Honderdland fase 2, zoals opgenomen in artikel 4.2 van het paraluplan bedoelde geluidszone - industrie 2. Tevens is in de milieuzone - gezoneerd industrieterrein de bepalingen van geluidszone - industrie 1 van toepassing.

De milieuzone - gezoneerd industrieterrein betreft een geluidgezoneerd industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Op dit terrein is de geluidsruimte per akoestische gebiedseenheid (AGE) in de vorm van maximale geluidsimmissiewaarden voor de dag-, avond-, en nachtperiode op toetsingspunten vastgesteld. Met het oog hierop gelden de volgende regels:

a Specifieke gebruiksregels

De geluidsruimte is per akoestische gebiedseenheid (AGE) in de vorm van maximale geluidsimmissiewaarden voor de dag-, avond- en nachtperiode op de toetspunten ter plekke van de geluidszone 2 en de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld aangegeven. Met het oog hierop gelden de volgende regels:

  • 1. de gebruikte geluidsruimte mag als geluidsimmissiewaarde op alle toetspunten, die zijn vastgelegd in Bijlage 4 per AGE, voor de dag-, avond- en nachtperiode niet meer mag bedragen dan de waarden die zijn aangegeven in de toetsingstabellen in Bijlage 5, dan wel de waarden die zijn aangegeven in een omgevingsvergunning, waarin een afwijking is toegestaan;
  • 2. het bevoegd gezag heeft een afwijkingsbevoegdheid om meer geluidsruimte toe te kennen aan een AGE voor zover er naast de over de AGE's verdeelde geluidsruimte, algemene geluidsruimte beschikbaar is en de maximaal toegestane geluidsbelasting op de geluidszone en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld, niet wordt overschreden;
  • 3. onderdeel van de regels van dit plan zijn drie bijlagen, die behoren bij deze 'milieuzone - gezoneerd industrieterrein':
    • a. Bijlage 4: Ligging en gegevens AGE's;
    • b. Bijlage 5: Toetsingstabellen met maximale geluidsimmissiewaarden per AGE;
    • c. Bijlage 6: Modeluitgangspunten (Bronnen en modeleigenschappen);

het navolgende gebruik is niet toegestaan:

  • 4. voor een bedrijf, gronden en bouwwerken te gebruiken voor zover dit gebruik een grotere geluidsruimte tot gevolg heeft dan volgt uit de geluidimissiewaarden van bijlagen 4 tot en met 6;
  • 5. een bedrijf in werking te hebben zonder te beschikken over een akoestische rapportage waaruit de door het bedrijf gebruikte geluidsruimte, ingedeeld overeenkomstig het bepaalde in 19.1.2,onder a 1, blijkt;
  • 6. het bepaalde onder 5. is niet van toepassing op het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken zoals dat aanwezig was op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, tenzij het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
b Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. het in 19.1.2 onder a 1 bepaalde teneinde een grotere geluidsruimte op een AGE toe te staan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • 1. De bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidsruimte is aangetoond;
    • 2. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
      • Ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een grotere geluidsruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidsruimte te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidsbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
      • Door het toestaan van een grotere geluidsruimte de geluidszone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen niet wordt overschreden.
  • 2. het bepaalde in 19.1.2 onder a 4 t/m 6 om een grotere geluidsruimte op een kavel toe te staan, mits:
    • a. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidsruimte is aangetoond;
    • b. de verandering positief effect op werkgelegenheid kan hebben;
    • c. uit akoestisch onderzoek, is gebleken dat:
      • ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT) en een qua milieuhinder zo goed mogelijke terreinindeling, een grotere geluidsruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de door de aanvrager gewenste geluidsruimte en een overzicht van de geluidsbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden voldoende zijn aangegeven;
      • door het toestaan van een grotere geluidsruimte de maximaal toegestane geluidbelasting op de geluidszone en de maximaal toelaatbare geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld, niet wordt overschreden;
      • door het toestaan van een grotere geluidsruimte geen beperking in functionering en ontwikkeling van ander bedrijven plaatsvindt;
    • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
      • de milieusituatie;
      • de totale beschikbare geluidsruimte binnen de geluidszone.
  • 3. In de omgevingsvergunning worden door het bevoegd gezag de nieuwe toetsingswaarden voor immissietoetspunten vastgelegd voor het bedrijf of de nieuwe bedrijfsactiviteiten die niet mogen worden overschreden;
  • 4. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de betreffende bedrijfsactiviteit en productiecapaciteit;
  • 5. voor zover ten aanzien van de inrichting waarvoor de afwijking wordt gevraagd een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 sub e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, wordt de afwijking als onderdeel van deze omgevingsvergunning opgenomen.
c Wijzigingsbevoegdheid
Aanpassing toetsingswaarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de toetsingswaarden voor toetspunten uit Bijlage 5 aan te passen indien:

  • 1. de indeling in AGE's wijzigt en de verdeling van de geluidsruimte daarop moet worden aangepast, dit in het belang is van een efficiënter gebruik van de geluidsruimte binnen de geluidszone en dit geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van gevestigde bedrijven en de gebruiksmogelijkheden van onbebouwde bouwpercelen;
  • 2. uit de omgevingsvergunning of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit blijkt dat ten behoeve van de inrichting minder of geen gebruik meer wordt gemaakt van de voor de inrichting beschikbare geluidsruimte en dit geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van het kavel.
Overige aspecten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in geval de volgende aanpassingen noodzakelijk zijn voor efficiënt beheer van geluidsruimte, bescherming van omwonenden of het belang van bedrijven, het voldoen aan wettelijke grenswaarden:

  • 1. het naar boven of beneden bijstellen van de geluidsruimte (dB(A)) op een individuele AGE;
  • 2. het vergroten of verkleinen van een AGE waarvoor een specifieke geluidsruimte is bepaald;
  • 3. het vaststellen van een gewijzigde kaart met AGE's.

19.2 Wetgevingszone - Wijzigingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied', kan het bevoegd gezag de bestemmingen Groen'', wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein - 2', waarbij aan één van de twee volgende voorwaarden moet worden voldaan.

  • a. aan beide zijden van de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (V-VB) moet een haag van tenminste 1 m breed wordt gerealiseerd en gehandhaafd;
  • b. de bestemming 'Groen' (G) aan beide zijden van de aangrenzende gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (V-VB) niet wordt gewijzigd over een breedte van ten minste 3 meter, in welk geval het bouwvlak in de gewijzigde bestemming ook wordt gewijzigd in die zin dat de afstand tussen het bouwvlak en de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (V-VB) ten minste 3 meter bedraagt;

en indien de wijziging niet tot verkeerskundige bezwaren leidt.

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn voorts de regels van de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' (Bt - 2) van toepassing.

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

20.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  • a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%; het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  • b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes, mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³,zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  • c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  • e. afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • f. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;
  • h. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
20.2 Omgevingsvergunning niet verlenen

Omgevingsvergunning wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 21 Algemene wijzigingsregels

21.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 22 Overige regels

22.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan, tenzij in die regels anders is vermeld.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Honderdland fase 2'.