direct naar inhoud van 3.3 Ecologie
Plan: Kern Honselersdijk
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ABP00000009-onhe

3.3 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van het Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

Het plangebied omvat, op 2 bedrijventerreinen na, de hele bebouwde kom van de kern Honselersdijk inclusief de gronden die zijn aangewezen voor verdere woonbebouwing en de sportvelden ten zuiden van de kern.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

3.3.1 Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • a. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • b. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • c. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • d. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • e. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.3.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied is Natura 2000-gebied 'Solleveld en Kapittelduinen' op 3 km afstand van het plangebied gelegen (zie figuur 3.1). Het plangebied is ook niet in of nabij de PEHS gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000009-onhe_0010.png"

Figuur 3.1 Ligging Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nlen www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens. Het Natuurloket (www.natuurloket.nl) geeft aan dat de kilometerhokken waarin Honselersdijk is gesitueerd nauwelijks zijn onderzocht op natuurwaarden. Alleen de vlinders en libellen zijn onderzocht, waarbij geen soorten zijn waargenomen die bescherming genieten ingevolge de Ffw.

De natuurwaarden in het plangebied zijn sterk gerelateerd aan het stedelijk gebruik van het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied is een sportterrein gesitueerd dat wordt omgeven door opgaande beplanting.

Flora

Gezien de voorkomende biotopen zijn hier alleen licht beschermde soorten als zwanenbloem en dotterbloem te verwachten op de oevers van de bestaande watergangen. Mogelijk zijn er op enkele verruigde terreinen ook groeiplaatsen van grote kaardenbol te verwachten. Overige beschermde soorten zijn hier gezien de verspreidingsgegevens en voorkomende biotopen niet te verwachten.

Vogels

Naar verwachting bieden de gebouwen over het algemeen nestgelegenheid aan vogelsoorten zoals huismus, kauw, gierzwaluw en spreeuw. In het plangebied zijn nagenoeg geen groenvoorzieningen aanwezig, zodat de overige nestgelegenheden in het gebied zich beperken tot beplanting in tuinen. Deze kunnen het biotoop vormen van in Nederland (zeer) algemeen voorkomende vogelsoorten zoals houtduif, turkse tortel, merel, heggemus, winterkoning, roodborst, koolmees en pimpelmees. De oevers van de watergangen vormen mogelijk de broedbiotoop voor soorten zoals de wilde eend, de meerkoet en de waterhoen.

Zoogdieren

Het aantal soorten zoogdieren binnen het plangebied is zeer beperkt. De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (1997) laat zien dat in het plangebied enkel egels, bosspitsmuizen, bosmuizen en huisspitsmuizen voorkomen. Mogelijk heeft het plangebied betekenis als leefgebied voor vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis. Bebouwing kan fungeren als vaste verblijfsplaats voor vleermuizen. De opgaande beplanting langs de sportvelden en de tuinen kan fungeren als foerageergebied en vliegroute.

De gewone dwergvleermuis staat vermeld als strikt te beschermen soort in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en wordt in de Ffw beschouwd als extra te beschermen soort. Bosmuis en bosspitsmuis staan vermeld als te beschermen soorten, terwijl bruine rat en huismuis geen bescherming genieten.

Amfibieën

Het plangebied heeft naar verwachting betekenis voor enkele algemene soorten amfibieën zoals de gewone pad, de kleine watersalamander, de middelste groene kikker en de bruine kikker. Potentieel voortplantingswater is aanwezig in de vorm van de diverse watergangen in het plangebied. De groenvoorzieningen kunnen, daar waar er sprake is van struweel, fungeren als overwinteringgebied.

Bruine kikker en gewone pad zijn in de Ffw opgenomen als te beschermen soorten.

Vissen

Mogelijk heeft een beschermde soort als de kleine modderkruiper zijn leefgebied in de sloten, die deel uitmaken van het plangebied. Daarvoor zijn de geschikte biotopen aanwezig.

In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 3.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     zwanebloem, dotterbloem en grote kaardenbol
egel, bosspitsmuis, bosmuis en huisspitsmuis
gewone pad, kleine watersalamander, middelste groene kikker en bruine kikker  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus  
    cat. 5   koolmees, pimpelmees en spreeuw  

3.3.3 Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied is Natura 2000-gebied 'Solleveld en Kapittelduinen' op 3 km afstand van het plangebied gelegen. Gezien de relatief grote afstand en het feit dat het hier een consoliderend plan betreft, kunnen negatieve effecten vanuit het plangebied op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst gebouwen worden aangepast, ingrepen in groenstructuren, het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, moet rekening worden gehouden met het volgende:

  • er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt;
  • tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn4. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten5 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd;
  • nader onderzoek naar kleine modderkruiper, vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats (categorie 1 t/m 4) is noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen en vogels aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan:
    • 1. indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden hoe het desbetreffende plan uitgevoerd kan worden;
    • 2. in de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens het dempen van of werkzaamheden aan de watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden. Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden.