direct naar inhoud van Artikel 18 Waarde - Archeologie
Plan: Het Stift
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.WEEBPHETSTIFT-0401

Artikel 18 Waarde - Archeologie

 

18. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de zeer hoge archeologische (verwachtings-)waarden van de gronden.

18. 2.    Bouwregels

18. 2. 1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 m, moet alvorens een bouwvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders:

a.    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

18. 2. 2. Indien uit het in lid 18.2.1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waar­door de archeologische waarden in de bodem kunnen wor­den behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

18. 3.    Aanlegvergunning

18. 3. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):

a.    het ontgronden, afgraven en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.    het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;

c.    het aanbrengen van drainage;

d.    diepploegen dieper dan 0,50 m;

e.    het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.     het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.

18. 3. 2. Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

a.    het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.    in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

d.    niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.

18. 3. 3. De in lid 18.3.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

18. 3. 4. Alvorens een aanlegvergunning te verlenen moeten Burgemeester en Wethouders besluiten dat de aanlegvergunning pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders:

a.    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

18. 3. 5. Alvorens een aanlegvergunning te verlenen moeten Burgemeester en Wethouders ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een ter zake deskundige.

18. 3. 6. Indien uit het in lid 18.3.4. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waar­door de archeologische waarden in de bodem kunnen wor­den behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.