Plan: | Rossum-Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.ROSBPROSSUMNOORD-VG01 |
In de kern Rossum zijn onvoldoende woningbouwkavels beschikbaar om te voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen. Daarom is een plan ontwikkeld om aan de noordzijde van de kern Rossum een uitbreidingslocatie te realiseren met 24 woningbouwkavels. Dit plan staat bekend onder de naam Rossum-Noord. De gronden waarop het plan is gesitueerd zijn momenteel nog in gebruik als weiland en hebben een agrarische bestemming. De realisatie van nieuwe woningen past dan ook niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het gebied voorzien van een nieuw planologisch kader, zodat de beoogde woningbouw kan worden gerealiseerd.
Het plangebied bestaat enerzijds uit de beoogde uitbreidingswijk Rossum-Noord en anderzijds uit Erve Scholten (Thijstraat 34) en agrarische gronden, houtwallen en overige groene elementen. Het plangebied is ruimer begrensd dan enkel de uitbreidingswijk omdat voor de overige (veelal agrarische) gronden door de vernietiging van het eerdere bestemmingsplan 'Rossum-Noord' nog geen actueel planologisch kader geldt.
Het gebied ligt aan de noordzijde van Rossum. De beoogde uitbreiding wordt aan de zuidzijde begrensd door de Thijstaat, aan de westzijde door de Haarstraat, aan de noordoostzijde door weilanden en de Rossumerbeek en aan de oostzijde door de achtertuinen van woningen aan de Father Raatgerstraat.
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 9,5 hectare. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, perceelsnummers 396, 819, 820, 875, 927, 928, 938, 939, 940, 941, 942, 943, 944 en 1020. In figuur 1.1 staat rood omlijnd de liggend van het plangebied ten opzichte van Rossum weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied luchtfoto 2014 (bron: Atlas Overijssel)
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. In 2010 is een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. Het plangebied is echter buiten de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' gehouden ten behoeve van de ontwikkeling van Rossum-Noord.
Dit heeft tot gevolg dat de gronden nu nog binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de voormalige gemeente Weerselo liggen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Weerselo op 22 augustus 1989 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 17 april 1990, nr. RGP 89/1772. Op 20 augustus 2009 heeft het bestemmingsplan bij Koninklijk Besluit onherroepelijke rechtskracht verkregen. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan zijn diverse partiële herzieningen doorgevoerd, maar hebben tot heden geen betrekking gehad op het onderhavige plangebied.
In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 1989' opgenomen, waarbij het plangebied rood is omlijnd. Aan het merendeel van het plangebied is de bestemming 'Agrarisch gebied' toegekend. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Secundair zijn de gronden bestemd voor de bescherming en het behoud van houtsingels- en wallen, voor extensieve dagrecreatie en voor recreatief medegebruik in de vorm van kamperen bij de boer op het agrarisch bouwperceel. Ter plaatse van Erve Scholten is sprake van een agrarische bouwkavel.
Het gebruiken en bebouwen van de agrarische gronden ten behoeve van woningbouw past niet binnen de geldende bestemmingen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plangebied voorzien van een nieuw kader waarbinnen de realisatie van uitbreidingswijk Rossum-Noord mogelijk is.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 1989'
Het onderhavige bestemmingsplan 'Rossum-Noord' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied grenst direct aan de noordzijde van het dorp Rossum. In figuur 2.1 zijn een drietal topografische kaarten opgenomen uit de jaren 1840, 1900 en 2016. Deze kaarten geven een goed beeld over de groei van het dorp in de moderne geschiedenis. Rossum is een kransesdorp en ligt in een typisch Twentse setting. Daarin is de afwisseling van kleinschaligheid, beekdalen en essen kenmerkend. De vrij liggende boerenerven met vooral eiken erfbeplanting zijn belangrijke elementen in het landschap. Het dorp is na de tweede wereldoorlog flink uitgebreid op en richting de Rossummer es. De dragers van het dorp zijn de historische linten en bebouwing. Het gaat om de Thijstraat, de Grotestraat, de Father Raatgerstraat en de Reimerweg.
De locatie Rossum-Noord is gelegen in het beekdal van de Rossumerbeek ten noordwesten van het dorp. Het Twentse landschap raakt hier nog de oorspronkelijke kern. De agrarische gronden worden afgewisseld met houtwallen en erfbeplanting op- en rondom Erve Scholten. Erve Scholten is ook op de oude kaarten reeds zichtbaar. De boerderij staat centraal op het erf en dateert van eind 19e eeuw. De Rossumerbeek heeft door de ruilverkaveling het typische gestrekte karakter van een afwateringssloot.
Figuur 2.1: Diverse topografische kaarten (bron: Atlas Overijssel)
Functioneel gezien bestaat het plangebied uit het (voormalig) agrarische erf aan de Thijstraat 34 met weilanden, houtwallen en water (Rossumerbeek). Het erf en de gebouwen zijn momenteel in gebruik voor woondoeleinden. De weilanden worden gebruikt voor agrarische doeleinden. De eiken langs de Thijstraat en het erfbos aan de voor- en achterzijde van het erf maken deel uit van de historische groenstructuur. Een luchtfoto van het gebied laat goed zien dat het plangebied een groene uitstraling heeft. Door de ligging in het beekdal ligt het plangebied lager dan de Thijstraat en de aangrenzende woningen.
Figuur 2.2: Luchtfoto 2015
In figuur 2.3 staat het stedenbouwkundig schetsontwerp voor Rossum-Noord weergegeven. Bij het ontwerp is enerzijds aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing langs de Thijstraat en anderzijds bij de ligging van het gebied in het beekdal van de Rossumerbeek. Dit heeft erin geresulteerd dat het ontwerp is op te delen in twee gebieden.
Het eerste gebied is gesitueerd rondom een open groene open ruimte aan de zijde van de Thijstraat. Zoals te zien op het stedenbouwkundig ontwerp wordt hier in eerste instantie ingezet op 14 woningen van het type tweekappers en rij-woningen. Daarbij geldt dat de rij-woningen enkel op de aangegeven locatie aan de noordzijde van het plein mogelijk worden gemaakt. Mocht blijken dat er geen behoefte is aan rij-woningen dan is de realisatie van tweekappers en/of vrijstaande woningen hier ook mogelijk.
Het tweede gebied bestaat uit de woningen die zijn geörienteerd op het beekdal van de Rossumerbeek. het gaat hier om 10 woningen van het type vrijstaande- en twee-onder-een-kap. Voor deze woningen geldt dat de voorgevels zijn geörienteerd op het landelijk gebied met het beekdal van de Rossumerbeek.
Qua maatvoering worden woningen van twee bouwlagen met kap mogelijk gemaakt. Dit betekent concreet dat er een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter gaat gelden.
Erve Scholten aan de Thijstraat 34 wordt met voorliggend bestemmingsplan een woonerf. De stal aan de noordzijde van het erf wordt gesloopt ten behoeve van Rossum-Noord. Aan de achterzijde van de bestaande boerderij wordt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren. De kapschuur aan de noordzijde van het erf behoud een agrarische bestemming en blijft in gebruik als veldschuur.
Figuur 2.3: Stedenbouwkundig schetsontwerp d.d. 18 oktober 2016
In aanvulling op het stedenbouwkundig ontwerp is een beplantingsplan opgesteld ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen (Bijkerk C.s.). Daarin staat aangegeven op welke wijze de groene ruimten binnen het stedenbouwkundig ontwerp worden ingericht. Bij het opstellen van het beplantingsplan is rekening gehouden met de bestaande groenstructuur in de Thijstraat en de directe omgeving. Het beplantingsplan is als Bijlage 1 opgenomen in deze toelichting.
Aan de zuidzijde grenst de uitbreidingswijk aan de Thijstraat. Langs deze weg staan hoge eiken met een bestaande ondergroei. Deze wordt aangevuld met bosachtige bodembedekkers en een aantal groenblijvende hulsten. Centraal komt een grasveld (gazon). In het gazon staan twee middelgrote kersenverwante bomen. Het gazon wordt ook een geschikte locatie geacht voor een kleine speelvoorziening. Naast de toegangsweg tot de nieuwe wijk worden twee soorten hogere bloeiende heesters geplant. Aan de straatzijde worden, in lijn met het straatbeeld bij het erf, twee solitaire eiken geplant.
Aan de westzijde van het plan wordt aangesloten bij de aanwezige hagen en bosplantsoen rondom het erf aan de Thijstraat 34. Langs het erf komt een schouwpad voor het onderhoud en beheer aan de watergang (sloot) die de westzijde Rossum-Noord begrensd. Ook komt er aan deze zijde een klein bosje met een zeer beperkt assortiment boom-en struweelsoorten. De sfeer wordt bepaald door de beleving van een traditioneel elzenbroekbos. Dit bosje groeit tot een zekere hoogte op en kan t.z.t. (10-15 jaar) gedund of vrijgezet of zelfs afgezet worden met het doel de dichtheid te behouden. Het bosje kan gezien worden als een natuurlijk ogende begroeiing.
Aan de noordzijde van het plangebied worden wadi's gerealiseerd als berging- en infiltratievoorziening voor de afvoer van hemelwater uit het plangebied. De wadi's worden uitgevoerd in een groenstrook bestaande uit gras dat extensief beheerd wordt. Er is dus sprake van een wegberm-vegetatie die éen maar maximaal twee keer per jaar wordt gemaaid. Daarnaast worden in deze strook enkele eiken en zoete kersen voorgesteld.
Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het bestaande bergbezinkbassin. Deze strook wordt niet beplant maar zal als extensief beheerde grasstrook worden beheerd.
Figuur 2.4: Uitsnede beplantingsplan
Vanuit de Nota Omgevingskwaliteit 2016 gelden nog omgevingscriteria (voorheen welstandscriteria) voor het buitengebied. Deze criteria geven onvoldoende sturing, omdat deze gericht zijn op het beheer van de bestaande situatie (het buitengebied). Daarom is in aansluiting op het stedenbouwkundig ontwerp een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin de omgevingscriteria voor het plangebied zijn opgenomen. Dit beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is ook de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toetsing trede 1: actuele regionale behoefte
In deze eerste trede moet worden beoordeeld of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Daarbij moet de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Bij aanbod elders kan worden gedacht aan al geplande woningbouw- of werklocaties, een binnen stedelijke herstructurering, of bijvoorbeeld leegstand.
Omdat eind 2015 de gemeentelijke woonvisie 2011+ en de woonafspraken 2010-2015 tussen de gemeente en de provincie verlopen zijn, is eind 2014 gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe gemeentelijke Woonvisie. Dat proces is tijdelijk stilgelegd in het voorjaar 2015 omdat er ten gevolge van jurisprudentie van de Raad van State duidelijk is gemaakt dat de nog geldende woonafspraken tussen provincie en gemeenten niet voldoen aan de eind 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen zgn. `Ladder voor duurzame verstedelijking` (artikel 3.1.6). De woningbouwprogrammering moet ondanks gemaakte afspraken tussen provincie en gemeente in regionaal verband worden afgestemd. Daarbij moet de woningbehoefte passen binnen de actuele regionale behoefte. Twente is daarbij onderkend als een woningmarkt. In afstemming met de provincie is in Twents verband gewerkt aan het vormgeven van die regionale woonafspraken. In december 2014 is door de gemeenteraden van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 “Natuurlijk Wonen in Twente”. Onderdeel van de regionale woonvisie is een actieprogramma, waaruit een vijftal onderwerpen is geselecteerd voor het maken van regionale afspraken. In dit kader is van belang het thema “Programmeren en zuinig ruimtegebruik”. Uitgangspunt in de Regionale Woonvisie Twente is dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk. Leidend voor woningbouwaantallen is de huishoudensontwikkeling volgens die prognoses.
Medio 2015 hebben er onder begeleiding van de STEC-groep inventarisaties plaatsgevonden van harde en zachte plannen, sloopopgaves etc. Het plan Rossum-Noord, dat voorziet in de bouw van 24 woningen maakt deel uit van die inventarisatie wat betreft de nog zachte plannen. De regionale woonafspraken zijn op 29 januari 2016 officieel bekrachtigd. Belangrijk onderdeel daarbij is ook het regionale programmeringsdocument, inhoudende de bouwopgave per gemeente in relatie tot de huishoudensontwikkeling. Voor Dinkelland geldt dat de huishoudensontwikkeling volgens zowel de Primosprognose 2013, Primosprognose 2014 als de Primosprognose 2015 een stijgende lijn laten zien. Uitgaande van een langjaargemiddelde van deze 3 prognoses geldt voor Dinkelland een bouwprogramma van ruim 700 woningen in 10 jaar. De optelsom van woningen volgens harde en zachte plannen past ruim binnen de huishoudensontwikkeling volgens zowel Primos 2013, Primos 2014 als Primos 2015. Er is zelfs nog een marge voor niet voorziene plannen van ruim 20%. De gemeentelijke woonvisie 2016+ zal met inachtneming van de huishoudensontwikkeling volgens het gemiddelde van de genoemde Primosprognoses voor de zomer van 2016 worden vastgesteld.
Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de geplande 24 woningen voor Rossum-Noord passen binnen de actuele regionale behoefte.
Toetsing trede 2: bestaand stedelijk gebied
In deze tweede trede moet worden beoordeeld of, indien er een regionale behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de Structuurvisie Dinkelland (2013) zijn de belangrijkste woningbouwlocaties voor de kern Rossum reeds in beeld gebracht. Daaruit blijkt dat er binnen Rossum geen locaties beschikbaar zijn waar de beoogde 24 woningen bij Rossum-Noord gerealiseerd zouden kunnen worden, of die een substantiële bijdrage zouden kunnen leveren aan dit aantal. Eveneens kan worden geconstateerd dat er sinds de vaststelling van de structuurvisie in 2013 tot op heden ook geen locaties zijn bijgekomen die zich hier wel voor lenen. Mede hierom was destijds in de structuurvisie reeds opgenomen dat er aan de noordwestzijde van Rossum een nieuwe uitbreidingslocatie (Rossum-Noord) is gepland om te voorzien in de resterende woningbouwbehoefte.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.
Toetsing trede 3: ontsluiting/bereikbaarheid
In de derde trede moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten (zogenaamd multimodaal ontsloten) op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.
De locatie Rossum-Noord is goed ontsloten, zoals ook blijkt uit het verkeerskundig onderzoek. Qua modaliteiten is Rossum ontsloten voor gemotoriseerd verkeer, langszaam verkeer en openbaar vervoer. De uitbreidingswijk wordt via de Thijstraat ontsloten, waarna het verkeer via de bestaande (hoofd-) infrastructuur kan worden afgehandeld. Qua openbaar vervoer is Rossum aangesloten op een buurtbusverbinding, waarvan binnen een afstand van 200 meter van het plangebied 2 bushaltes liggen.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling op een passende wijze is ontsloten op een schaal die aansluit bij de kern Rossum.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Toets
SER-ladder & Principe van concentratie
Voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw moet eerst de zogenaamde SER-ladder doorlopen worden. Deze ladder komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Om te borgen dat in bestemmingsplannen uitvoering wordt gegeven aan de SER-ladder is in de provinciale verordening de volgende regel opgenomen. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Daarnaast is middels het principe van concentratie bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een uitbreiding van het dorp Rossum met 24 woningen. Deze woningen maken deel uit van de regionale woningbouwafspraken. Het plan voorziet in een lokale behoefte om voor de inwoners van Rossum voldoende woningbouwkavels beschikbaar te hebben. Het bestaande bebouwde gebied van Rossum is ingericht met stedelijke functies. De enige 'open plekken' in het dorp bestaan o.a. uit de sportvelden en groenelementen. Het is niet wenselijk dat deze verdwijnen ten behoeve van woningbouw. Er zijn eveneens geen geschikte locaties beschikbaar die door middel van herstructurering en/of transformatie geschikt gemaakt kunnen worden voor woondoeleinden en die voldoende ruimte bieden om de beoogde 24 woningen te kunnen realiseren. De mogelijkheden tot meervourdig ruimtegebruik zijn niet te benutten wanneer het gaat om een woningbouwopgave in een dorp als Rossum. De behoefte bestaat uit grondgebonden woningen met tuin. Deze zijn niet te combineren met andere functies in bestaand bebouwd gebied.
Nationaal Landschap Noordoost-Twente
Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. in de provinciale verordening is bepaald dat bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:
De woningbouwontwikkeling in het plangebied ligt in het maten- en flierenlandschap. Dit is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. er is sprake van coulissen van hakhoutstruweel, open kamers van hooien en weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken.
Bij het stedenbouwkundig ontwerp, het waterstructuurplan en het beplantingsplan is rekening gehouden met de ter plaatse geldende gebiedskenmerken, waaronder dat van het maten- en flierenlandschap. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan geen afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Toets
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap'. Daarnaast ligt de Rossumerbeek deels in het plangebied. Deze is aangegeven met het ontwikkelingsperspectief 'continue- en herkenbaar watersysteem' met daaromheen gelegen 'beekdalgebied'.
De gebieden met de aanduiding 'buitengebied, veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. In dit perspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte voor agrariërs zozeer is beperkt dat duurzame benutting van de ruimte en ruimtelijke kwaliteit ermee gediend zijn nieuwe ontwikkelingskansen te
benutten. Het deel van het plangebied waar woning plaatsvindt grenst direct aan het bestaande bebouwde gebied van Rossum. Ten behoeve van de ontwikkeling van Rossum-Noord zijn de gronden rondom het voormalige agrarische bedrijf aan de Thijstraat 34 in Rossum aangekocht en zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten hier beëindigd. Met voorliggend plan wordt het dorp uitgebreid. Ter plaatse van deze uitbreiding zal in de toekomst daardoor niet langer sprake zijn van een mengvorm van meerdere functies, maar van een woonwijk. In overleg met de provincie zal de ontwikkelingsperspectievenkaart hierop worden aangepast.
Binnen het plangebied ligt de Rossumerbeek. Deze beek voert water af en maakt onderdeel uit van een nog te begrenzen ecologische verbindingszone. De Rossumerbeek ligt al van nature laag, in een beekdal. Het afvoerende karakter van deze beek brengt ook met zich mee dat er nauwelijks tot geen bergend vermogen nodig is. De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. Met de voorgestane ontwikkeling is rekening gehouden met de Rossumerbeek en de natuurlijke kwaliteiten. De bestaande loop blijft gehandhaafd.
Geconcludeerd wordt dat met voorliggend plan het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap' voor zover de woningbouwlocaties in de toekomst zal moeten worden omgezet in het ontwikkelingsperspectief 'stedelijke omgeving: dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus'. Voor het overige deel van het plangebied blijft sprake van een mix van weilanden, groenstructuren en de Rossumerbeek. Geconcludeerd wordt dat met voorliggend plan geen afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.
Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'zandgebieden: dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen
De natuurlijke laag heeft door de hoogteverschillen in het landschap een directe doorwerking gehad in het stedenbouwkundig ontwerp en het waterhuishoudingsplan. Er is gekozen om aan te sluiten bij de strekkingsrichting van het landschap en een tweetal doorzichten vanaf de Thijstraat op het landelijk gebied te behouden. Bij de afvoer van het hemelwater wordt het natuurlijke verloop van hoogte optimaal benut met aan de rand (laagste punt) van het plangebied enkele wadi's waarin het water kan worden vastgehouden in de nabijheid van de Rossumerbeek.
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.
Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' grotendeels aangeduid als 'maten en flierenlandschap' en voor een klein deel als 'essenlandschap'. Het maten en flierenlandschap is een kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het maten en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt.
De natuurlijke lage ligging is in het gebied goed waar te nemen. Het hoogteverschil tussen de weg en het plangebied bedraagt 0,80 - 1 m. De aanwezige houtwallen verdelen het landschap in coulissen. Bij het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de overgang van het essenlandschap en de zichtlijnen op het lager gelegen beekdallandschap. Ook het waterstructuurplan met zichtbare opvang van hemelwater in het plangebied sluit aan bij de karakteristiek van het maten en flierenlandschap. Dit geldt ook voor de soorten beplanting welke zijn opgenomen in het beplantingsplan.
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten. Na afronding van de voorgenomen ontwikkeling zal het plangebied naar verwachting deel uit gaan maken van het stedelijke gebiedskenmerk 'woonwijken 1955-nu'.
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' het kenmerk 'donkerte'. Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Bij voorliggend plan is sprake van een nieuwe woningbouwontwikkeling direct grenzend aan Rossum. Bij de inrichting van het woongebied zal enerzijds sprake zijn van kunstlicht in de openbare ruimte (straatverlichting) en anderzijds van verlichting vanaf de woonpercelen. Bij de uitvoering wordt bezien op welke wijze met minimale verlichting het gebied passend verlicht kan worden. Daarbij wordt qua inrichting van het gebied aangesloten bij het karakter en de inrichting van het dorp Rossum. Voorliggend plan en de toename met de genoemde lichtbronnen doet geen afbreuk aan het onthaaste karakter en het contrast tussen drukke en stille gebieden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
In de structuurvisie is voor de kern Rossum de volgende visie op hoofdlijnen opgenomen:
Op de bijbehorende structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als 'woningbouwlocatie'. Bij het thema 'Wonen' wordt in de structuurvisie de gemeentelijke Woonvisie aangehaald.
Toets
Met voorliggend bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het gemeentelijke beleid om aan de noordwestzijde van Rossum een woningbouwlocatie te realiseren. Voor het thema 'Wonen' vindt nadere toetsing plaats in de hierna volgende paragraaf over de Woonvisie. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan uitvoering geeft aan het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.
Figuur 3.3: Structuurvisiekaart, kern Rossum
Omdat eind 2015 de gemeentelijke woonvisie 2011+ en de woonafspraken 2010-2015 tussen de gemeente en de provincie verlopen zijn, is eind 2014 gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe gemeentelijke Woonvisie. Dat proces is tijdelijk stilgelegd in het voorjaar 2015 omdat er ten gevolge van jurisprudentie van de Raad van State duidelijk is gemaakt dat de nog geldende woonafspraken tussen provincie en gemeenten niet voldoen aan de eind 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen zgn. `Ladder voor duurzame verstedelijking` (artikel 3.1.6). De woningbouwprogrammering moet ondanks gemaakte afspraken tussen provincie en gemeente in regionaal verband worden afgestemd . Daarbij moet de woningbehoefte passen binnen de actuele regionale behoefte. Twente is daarbij onderkend als een woningmarkt. In afstemming met de provincie is in Twents verband gewerkt aan het vormgeven van die regionale woonafspraken. In december 2014 is door de gemeenteraden van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 “Natuurlijk Wonen in Twente”. Onderdeel van de regionale woonvisie is een actieprogramma, waaruit een vijftal onderwerpen is geselecteerd voor het maken van regionale afspraken. In dit kader is van belang het thema “Programmeren en zuinig ruimtegebruik”. Uitgangspunt in de Regionale Woonvisie Twente is dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk. Leidend voor woningbouwaantallen is de huishoudensontwikkeling volgens die prognoses.
Medio 2015 hebben er onder begeleiding van de STEC-groep inventarisaties plaatsgevonden van harde en zachte plannen, sloopopgaves etc. Het plan Rossum Noord maakt deel uit van die inventarisatie wat betreft de nog zachte plannen. De regionale woonafspraken zijn op 29 januari 2016 officieel bekrachtigd. Belangrijk onderdeel daarbij is ook het regionale programmeringsdocument, inhoudende de bouwopgave per gemeente in relatie tot de huishoudensontwikkeling. Voor Dinkelland geldt dat de huishoudensontwikkeling volgens zowel de Primosprognose 2013, Primosprognose 2014 als de Primosprognose 2015 een stijgende lijn laten zien. De optelsom van woningen volgens harde en zachte plannen past ruim binnen de huishoudensontwikkeling volgens zowel Primos 2013, Primos 2014 als Primos 2015. Er is zelfs nog een marge voor niet voorziene plannen van 20%.
De gemeentelijke woonvisie 2016+ wordt volgens planning op 11 juli 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
De kerngerichte uitwerking voor Rossum toont voor de periode 2015 – 2024 een woningbehoefte aan van 38 tot 58 woningen. Het plan Rossum-Noord past in de programmering van de lokale woningbehoefte en binnen de actuele regionale behoefte. Het voldoet aan het gemeentelijk woonbeleid.
In relatie tot de kwalitatieve woningbehoefte is het volgende van belang. Van de woningvoorraad in Dinkelland bestaat 85% uit koopwoningen. De woningmarkt is bij voortduring in beweging door de economische omstandigheden, wisseling in rentestand, prijsstijging of prijsdaling van woningen. Na een periode van teruggang in de periode van de bouw- en kredietcrisis is de belangstelling voor koopwoningen in Dinkelland in de afgelopen paar jaren onverminderd groot. Gelet op het huurbeleid van het Rijk mag zelfs verwacht worden dat de woningbehoefte in de koopsector nog toeneemt. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer 'ontwikkelvrijheid', meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Nieuwbouwprogramma's voor de lange termijn zijn verworden tot een bouwsteen voor grondexploitaties, maar de consument bepaalt wat wordt gebouwd. Het nieuwbouwprogramma, voor zover we hiervan nog kunnen spreken, moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat hier en ook in de nieuwe Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.
De actuele leegstand in Dinkelland ligt tussen rond de 225 woningen, hetgeen minder is dan 2,5% op een bestand van ongeveer 10.000 woningen. Naast een relatief lage kavelprijs kunnen starters met een inkomen tot € 43.000,- die een woning willen kopen tot een koopsom van € 225.000,- geholpen worden met een starterslening. De belangstelling voor een huurwoning is gering. De wachttijd voor een huurwoning ligt tussen de 1,5 en 2 jaar. Jongeren zijn niet of nauwelijks ingeschreven bij de grootste woningcorporatie in Dinkelland, Mijande Wonen. Op vrijkomende huurwoningen komen gemiddeld 3-5 reacties waarvan minimaal dan de helft van inwoners buiten Dinkelland. De doorstroming onder ouderen is sterk afgenomen. Zij blijven, onder meer door de verscherpte indicatiestelling voor verblijf in een zorginstelling, zo lang mogelijk thuis wonen. Met deelname aan de campagne “Lang zult u wonen” probeert de gemeente de bewoners te stimuleren tijdig hun woning aan te passen om deze zo levensloopbestendig te maken. Dit is ook een financieel belang van de gemeente vanwege de doorgevoerde kortingen bij de decentralisatie van de zorg en met name op het gebied van de WMO. Voor ouderen is het tevens van belang dat zij vanwege mobiliteitsbeperkingen zo dicht mogelijk bij de voorzieningen in een kern wonen. Het gemeentelijk beleid is er op gericht functieveranderingen buiten het kernwinkelgebied toe te staan, om leegstand te voorkomen en ruimte te creëren voor wonen in/nabij het centrum, door het toevoegen van levensloopgeschikte woningen die in het bijzonder geschikt zijn voor senioren.
Gezien de forse daling in de leegstand is er wel in zijn algemeenheid sprake van een verbetering van de doorstroming op de kopersmarkt in Dinkelland. De gedragsvariant van ouderen (weinig verhuizen en blijven wonen in hun eengezinskoopwoning) maakt dat de vraagdruk op de voorraad eengezinskoopwoningen het grootst is. Waar in Nederland het aantal verkopen sinds 2008 fors is afgenomen met circa 40% is in Dinkelland sprake geweest van een toename van het aantal verkopen. Rond 2008/2009 werden jaarlijks ongeveer 50-60 woningen verkocht en in 2013 zelfs 110 woningen. De mediane transactieprijzen zijn sinds 2008 gedaald. Starters zijn in Dinkelland een belangrijke doelgroep binnen de kopersmarkt. Uit diverse gesprekken die gevoerd zijn met lokaal opererende makelaars en jongeren blijkt dat zij een koopwoning wensen en die zoeken in de prijsklasse tot maximaal € 250.000,-. Een kwart zoekt in het goedkope segment tot € 175.000,- Voor zover starters zelf willen bouwen mag de kavel maximaal 400 m2 groot zijn. In de praktijk is er in Dinkelland vrijwel onverkort vraag naar tweekappers en vrijstaande woningen. Wel is meer vraag naar een kleinere kavelomvang en koopwoningen tussen de €175.000,- en € 200.000,-. De mediane transactieprijzen zijn sinds 2008 gedaald van ongeveer € 200.000,- tot € 250.000,- in 2013. Vanaf 2013 is weer sprake van een stijging van de transactieprijzen met ruim 10% (€ 225.000 tot € 250.000). Met name starters en doorstromers zullen belangstelling hebben voor bouwen in het plan Rossum-Noord. Voor het plan Rossum-Noord is in de woonvisie 2016+ qua doelgroepen de prioritering dan ook gelegd bij starters en vervolgens bij doorstromers. De relatief lage grondprijs in combinatie met de variaties in kavelomvang en de differentiatie in woningtypes rijtjeswoning, tweekappers en vrijstaand maakt dat er voor elke doelgroep een bouwmogelijkheid binnen bereik ligt in het bestand van de 24 woningen.
Toets
De realisatie van 24 woningen bij plan Rossum-Noord past binnen de regionale woningbouwafspraken op basis van de Primosprognoses en zal deel uitmaken van de Woonvisie 2016+. Geconcludeerd wordt dat er sprake is aan een actuele regionale behoefte aan deze woningen.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Zoals op onderstaande figuur is te zien maakt de rij eiken en een deel van het erfbos aan de Thijstraat 34 onderdeel uit van het casco. Voorliggend plan ziet toe op het behoud en de versterking van deze casco-elementen. Bij het beplantingsplan is specifiek rekening gehouden met deze aanwezige structuren en worden deze waar mogelijk sterker aangezet. Het plan draagt daarmee op positieve wijze bij aan het beleid.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Het plangebied ligt daarin nog binnen het deelgebied 'Buitengebied: niveau midden' met daarin de aanduiding 'Beeldkwaliteit plannen: 30'. In de nota staat aangegeven dat binnen dit deelgebied het beeldkwaliteitplan 'Rossum-Noord' nog van toepassing is. Dat beeldkwaliteitplan is eerder vastgesteld op basis van het 'oude' stedenbouwkundig ontwerp voor Rossum-Noord.
Omdat het stedenbouwkundig ontwerp is aangepast ten opzichte van het eerdere plan is er een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 opgenomen bij deze plantoelichting en zal na vaststelling door de raad dienen als welstandsnota voor het plangebied.
Figuur 3.5: Welstandskaart, kern Rossum
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het plan betreft de realisatie van een nieuwe uitbreidingswijk met 24 woningen en bijbehorende infrastructurele-, waterhuishoudkundige- en groenvoorzieningen en een bestaand erf waarop 1 nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Vanuit de D-lijst behorende bij het Besluit milieueffectrapportage kan dit worden gezien als 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (D 11.2). Bij dergelijke activiteiten is een milieueffectrapportage vereist in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op (onder 2°) een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. Met voorliggend plan wordt in een aaneengesloten gebied 25 woningen mogelijk gemaakt, zodat dit niet wordt gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Toets
In het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn gevoelige functies waarbij sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarom is bezien of er in de directe omgeving van het plangebied sprake is van bedrijvigheid welke tot hinder zou kunnen leiden. Daaruit blijkt dat er in de directe omgeving enkel sprake is van agrarische bedrijvigheid. In de onderstaande tabel staan de meest nabijgelegen bedrijven benoemd, het type bedrijf aangegeven en de afstand van het agrarische bouwvlak tot de beoogde woningen in Rossum-Noord.
Adres | Type bedrijf | Afstand bedrijf - nieuwe woningen | |
Haarstraat 50 | grondgebonden agrarisch bedrijf | 225 meter | |
Haarstraat 52/52a | grondgebonden agrarisch bedrijf | 135 meter | |
Haarstraat 54/54a | grondgebonden agrarisch bedrijf | 100 meter | |
Reimerweg 2 | grondgebonden agrarisch bedrijf | 135 meter |
Conform de richtafstandenlijst behorende bij de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor het 'fokken en houden van rundvee' (SBI-2008: 0141, 0142) een richtafstand van 100 meter voor geur, 30 voor stof en 30 voor geluid. Voor het aspect geur geldt de grootste richtafstand (100 meter). Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (zoals een grondgebonden agrarisch bedrijf / rundveehouderij) een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
De nieuwe woningen in Rossum-Noord maken na realisatie deel uit van de bebouwde kom van Rossum. Ook het erf aan de Thijstraat 34 kan door de ligging na realisatie van Rossum-Noord worden gezien als bebouwde kom. Hierdoor geldt voor alle woningen in het plangebied dat er een afstand van ten minste 100 meter tussen de woningen en de agrarische bouwvlakken te worden aangehouden. Zoals te zien in bovenstaande tabel wordt aan de vereiste afstand van 100 meter voldaan.
Geconcludeerd wordt dat er zowel op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) sprake is van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de geurgevoelige objecten en de omliggende bedrijven.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu, d.d. 22 februari 2016, projectcode 16006923) om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 3).
Toets
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden
op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de
locatie als onverdacht kan worden beschouwd. In totaal zijn er 24 inspectiegaten gegraven. Gebleken is dat de bodem tot een diepte van circa 0.5 m-mv bestaat uit uiterst fijn tot zeer fijn zand dat zwak humeus en zwak tot sterk siltig is. De zandlaag wordt in diverse boringen afgewisseld met (danwel onderbroken door) leem of kleilagen. In de boringen zijn roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn zintuiglijk geen bodemvreemde materialen waargenomen, die duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde zeer lichte verontreiniging in de bovengrond geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidnormen en richtlijnen opgenomen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan wanneer een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien dat plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron. In de direct omgeving van het plan is geen sprake van railverkeerslawaai en/of industrielawaai. Daarom wordt hieronder specifiek ingegaan op het onderdeel wegverkeerslawaai.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De gemeente hanteerd de nota 'gebiedsgericht gebluidsbeleid gemeente Dinkelland' voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het beleid is het gemeentelijk grondgebied opgedeeld in zeven gebiedstypen om zodoende een passende geluidskwaliteit vast te stellen. Zoals te zien is op onderstaande figuur maakt de locatie van de nieuwe woningen deel uit van het gebiedstype 'woonwijk'. Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie in het woongebied is 'redelijk rustig' (43 dB - 48 dB voor verkeerslawaai). Het verkeerslawaai als gevolg van de ontsluiting van deze gebieden is dominant.
Toets
Ten behoeve van voorliggend plan is door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 28 april 2016). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidsbelasting LDEN op de gevels van de geplande woningen maximaal 47 dB bedraagt. Daarmee overschrijdt de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet en voldoet de geluidsbelasting tevens aan de ambitieklasse uit het geluidbeleid van de gemeente Dinkelland. Voor het bouwplan is er ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed leef- en woonklimaat.
Figuur 4.1: Kaart Rossum Geluidbeleid Dinkelland
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Uit het verkeersonderzoek is gebleken dat voorliggend bestemmingsplan ongeveer voorziet in een verkeersgeneratie van 180 motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdag. Van vrachtverkeer is in de regel geen sprake. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 180 extra voertuigbewegingen. Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (Atlas Overijssel) blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Overijssel
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Voor voorliggend plan is aan de hand van de Risicokaart Overijssel geïnventariseerd welke risico's er binnen een straal ruim 1 km van het plangebied aanwezig zijn, zie ook onderstaande figuur. Binnen deze straal bevindt zich één risicovolle inrichting, het benzineservicestation Van der Aa - Lammerink aan de Oldenzaalsestraat 2. Bij het benzineservicestation is ook een LPG-vulpunt, -reservoir, en -afleverinstallatie aanwezig. De grootste plaatsgebonden risicocontour (het vulpunt) bedraagt 45 meter. De contour waarbinnen verantwoording van het groepsrisico vereist is bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt op ca. 450 meter afstand, waardoor de beoogde woningen ruimschoots buiten de risicocontouren van deze inrichting bevinden. Uit deze inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Figuur 4.3: Risicokaart Overijssel
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Door adviesbureau Geofoxx is een waterhuishoudingsplan opgesteld (d.d. 25 april 2016). Daarin wordt aangegeven op welke wijze de waterstructuur in het plangebied wordt vormgegeven. Doel van het waterhuishoudingsplan is om te komen tot een duurrzaam afvalwater- en hemelwatersysteem dat aan de huidige regelgeving voldoet en in samenhang met woningen, infrastructuur en het groen in het plangebied kan worden aangelegd. Voor de inhoudelijke afwegingen en uitwerking van de waterhuishouding wordt verwezen naar Bijlage 5 waarin het waterhuishoudingsplan is opgenomen.
Op 26 april 2016 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Het waterhuishoudingsplan is daarom ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen. In haar reactie d.d. 5 augustus 2016 geeft het waterschap aan dat zij kan instemmen met de wijze waarop in het plan invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten van het waterschap.
Het waterschap kan derhalve instemmen met de voorgenomen ontwikkeling en geeft een positief wateradvies af.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Quickscan natuurwaardenonderzoek (Natuurbank Overijssel, 21 maart 2016), zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Het plangebied ligt niet in de EHS, maar behoort gedeeltelijk tot de zone ‘ondernemen met natuur en water (strook rondom Rossumerbeek). Gronden die tot de EHS behoren liggen op minimaal 1,2 kilometer afstand van het plangebied. Er is sprake van herontwikkeling van een perceel buiten de EHS met een lokale invloedsfeer. Er vindt geen areaalverlies van de EHS plaats en de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS worden niet aangetast. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Het plangebied ligt niet in of direct naast een Natura2000-gebied. Het plangebied ligt 1,5 kilometer ten zuiden van het Natura 2000-gebied Achter de Voort, het ligt 2,4 kilometer ten oosten van het Natura 2000-gebied Lemselermaten en het ligt 3,1 kilometer van het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal. Het plangebied ligt daarmee niet in, of direct naast Natura 2000-gebied en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op Natura 2000-gebied. De instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel-, amfibieën- en vleermuissoorten. Het is aannemelijk dat er vogels nestelen in de beplanting en gebouwen in het plangebied. Van de in het gebied nestelende soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Met uitzondering van sommige grondgebonden zoogdiersoorten, benutten de amfibieën en vleermuizen het plangebied uitsluitend om te foerageren. De inrichting heeft geen negatief effect op de functie van het plangebied voor deze soorten. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit worden mogelijk sommige grondgebonden zoogdiersoorten verstoord, verwond of gedood. Deze grondgebonden zoogdiersoorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Vanwege het schaarse voorkomen en de levenswijze van de grondgebonden zoogdieren met een vaste verblijfplaats in het plangebied, hoeven er in het kader van de algemene zorgplicht geen nadere maatregelen genomen te worden. Met inachtneming van de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequentie. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In het plangebied vinden specifiek op de plaats van de beoogde woningen en de infrastucturele en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk bodemingrepen plaats. Dit deel van het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland grotendeels gelegen in het gebiedstype 'beekdalen en overige laagten'. Een strook langs de Thijstraat is gelegen in het gebiedstype 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Daarnaast ligt het plangebied in een bufferzone rond een erf. In onderstaande figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Voor het gebiedstype 'beekdalen en overige laagten' geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Het beleidsadvies bij dit gebiedstype luidt "vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten".
Voor het gebiedstype 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde voor resten uit alle perioden. Eventuele archeologische resten zijn afgedekt door een plaggendek (>50 cm) en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten wroden daardoor goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dit gebiedstype luidt "archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Binnen een bufferzone rond een erf, adellijk huis of watermolen geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het beleidsadvies voor dergelijke zones is "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Toets
Ter voorbereiding op het plan Rossum-Noord is voor het plangebied in augustus 2005 door BAAC BV te Deventer (05.189) een onderzoek gedaan naar archeologische resten, zie ook Bijlage 7. Het onderzoeksgebied was destijds aanzienlijk ruimer en omvatte meer gronden dan enkel het plangebied. Op basis van de resultaten van het onderzoek is voor het onderzoeksterrein een archeologische verwachtingskaart opgesteld (zie bijlage 3 van het onderzoek). Het bijbehorende advies luidde dat in de delen met een hoge verwachting een vervolgonderzoek plaats te vinden. Zoals blijkt uit de kaart liggen deze delen waarvoor een hoge verwachting geldt buiten het huidige plangebied.
Het huidige stedenbouwkundig ontwerp is aan de regioarcheoloog Twente voorgelegd met de vraag of aanvullend archeologisch onderzoek gewenst is op basis van het eerdere onderzoek en de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart. In reactie daarop heeft de regioarcheoloog aangegeven dat het bouwplan waar mogelijk bodemingrepen gaan plaatsvinden in een zone met een lage archeologische verwachting ligt. Dit wordt door de archeologische verwachtings- en advieskaart en het onderzoek uit 2005 bevestigd. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt daarmee niet nodig geacht. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 4.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Het erf aan de Thijstraat 34 betreft wel een oud erf, welke reeds op de Topografisch Militaire Kaarten (TMK) uit 1840 staat aangegeven. Het gedeelte van het plangebied waarop woningbouw is gepland bestaat uit agrarische gronden welke onbebouwd zijn en nooit bebouwd zijn geweest. Bij deze gronden is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermde regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is door BonoTraffics bv een verkeersonderzoek uitgevoerd (d.d. 20 april 2016). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.
Toets
In het onderzoek is de verkeersgeneratie van het bestemmingsplan bepaald aan de hand van CROW-kerncijfers voor verkeersgeneratie van woongebieden. Het geraamde aantal verkeersbewegingen komt voor 24 woningen neer op 180 motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdag. De extra motorvoertuigbewegingen zullen worden afgewikkeld via de Thijstraat. Daarom zijn in maart 2016 op een tweetal locaties aan de Thijstraat verkeerstellingen uitgevoerd. Daarnaast zijn de capaciteit en de wegbreedte beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat de Thijstraat geschikt is om een toename met 180 motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdag te kunnen verwerken. De verkeersintensiteit ligt ook dan nog ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde. Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren' wordt toegepast bij de beoordeling van ontwikkelingen die niet binnen de vigerende bestemming passen. Het beleid is uitsluitend van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de bebouwde kommen van Dinkelland. De parkeerbehoefte van een bouwplan wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Daarbij wordt de rekensystematiek uit de bijlage (IV) van de beleidsnotitie IV in acht genomen. Het berekende aantal parkeerplaatsen is dan de parkeerbehoefte van het bouwplan.
Bij voorliggend bestemmingsplan worden 24 woningen mogelijk gemaakt. Het gaat globaal om 6 rijtjeswoningen, 12 twee-onder-een-kap woningen en 6 vrijstaande woningen. Qua gebiedstype kan Rossum-Noord worden beschouwd als 'rest bebouwde kom'. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:
De totale parkeerbehoefte in het plangebied bedraagt daarmee 52,2 parkeerplaatsen.
Bij de vrijstaande, twee-onder-een-kap en aaneengebouwde hoekwoningen wordt uitgegaan van een enkele oprit (minimaal 5,0 meter diep) met garage. Dit telt per woning mee voor 1,0 parkeerplaats, zodat er in totaal 20 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De resterende 33 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de openbare ruimte. In het stedenbouwkundig ontwerp is hier reeds rekening mee gehouden. Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Aan de agrarische gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Deze bestemming ziet dan ook primair toe op het agrarisch gebruik. Binnen deze bestemming zijn in principe geen gebouwen toegestaan, waarbij een uitzondering is opgenomen voor een bestaande kapschuur/veldschuur ten noorden van het erf aan de Thijstraat 34. Deze is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' en mag worden gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen.
De bestaande én nieuw te realiseren groenstructuren in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. De gronden mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, beeldende kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, evenementen en verkeersvoorzieningen. Daarbij is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting' een noodontsluiting mogelijk. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Aan de infrastructuur in het plangebied is de bestemming 'Verkeer' toegekend. De gronden zijn daarmee primair bestemd voor wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen, maar bijvoorbeeld ook voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Aan de Rossumerbeek is de bestemming 'Water' toegekend. De gronden zijn daarmee bestemd voor water, oevers, beeldende kunstwerken, extensieve dagrecreatie, waterstaatkundige kunstwerken, bruggen, duikers en/of dammen. Uiteraard zijn daarbij ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishoudkunde, waterafvoer en waterberging toegestaan. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De bestemming 'Wonen - 1' ziet toe op de uitbreidingswijk Rossum-Noord. De gronden zijn primair bestemd voor woondoeleinden met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
Binnen deze bestemming mogen maximaal 24 woningen worden gebouwd. Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het woningtype vrijstaand en twee-aaneen-gebouwd zijn overal binnen deze bestemming toegestaan, rij-woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’. De voorgevel is middels de aanduiding 'gevellijn' op de verbeelding aangegeven. Een hoofdgebouw dient ter plaatse van een gevellijn in of achter de gevellijn te worden gebouwd. De goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 10 meter. De dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden. Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn.
De bestemming 'Wonen - 2' ziet toe op het bestaande erf aan de Thijstraat 34. De gronden zijn primair bestemd voor woondoeleinden met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
Binnen deze bestemming mogen maximaal 2 woningen worden gebouwd. Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het toegestane woningtype is vrijstaand. De voorgevel is middels de aanduiding 'gevellijn' op de verbeelding aangegeven. Een hoofdgebouw dient ter plaatse van een gevellijn in of achter de gevellijn te worden gebouwd. De goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3,5 meter bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 10 meter. De dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden. Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Voor de ontwikkeling van de uitbreidingswijk Rossum-Noord heeft de gemeenteraad een financieël sluitende grondexploitatie vastgesteld.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Voorliggend plan valt gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling daar niet onder. Daarom is het plan in het kader van vooroverleg aan de provincie voorgelegd.
In haar reactie van 23 mei 2016 laat de provincie weten dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het provinciale beleid en dat er vanuit dat perspectief geen beletselen zijn om het plan in procedure te brengen. Daarmee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het vooroverleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Waterschap Vechtstromen
Op 26 april 2016 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Uit de digitale watertoets volgt dat er sprake is van een normale procedure, daarom is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven op het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 juli tot en met 18 augustus 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 3 zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijke reactie in de reactienota zienswijzen welke is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.