Plan: | Father Raatgerstraat 1 Rossum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.ROSBPFATRAASTR1-VG01 |
Voor het perceel aan de Father Raatgerstraat 1 in Rossum is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op de voormalige locatie van het warenhuis 'Vos' negen woningen en vijf appartementen realiseren. Het perceel kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd'.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het perceel is gelegen aan de Father Raatgerstraat 1 en de Thijstraat in het noordwesten van de kern Rossum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, nummers 391, 843 en 844. Het plangebied wordt aan de noordzijde omringd door weilanden waarop een kleine uitbreidingswijk met 24 woningen gepland is. Aan de overige zijden wordt het plangebied omringd door woningen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Father Raatgerstraat 1 te zien is. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de naastgelegen woning, aan de oostzijde door de Father Raatgerstraat, aan de zuidzijde door de Thijstraat en in het westen door het plangebied behorend tot het bestemmingsplan 'Rossum-Noord'. Op de verbeelding is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Ter plaatse van het betreffende perceel aan de Father Raatgerstraat 1 te Rossum geldt het bestemmingsplan 'Rossum locatie Vos' van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2009. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Rossum locatie Vos' (bron: gemeente Dinkelland)
Binnen dit bestemmingsplan kent het perceel de bestemming 'Gemengd', de bestemming 'Groen' en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een woongebouw en detailhandel, kantoren en/of dienstverlening. In een woongebied zijn meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen toegestaan indien het qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en bouwwerken ten dienste van de bestemming. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om negen woningen en vijf appartementen te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Father Raatgerstraat 1 Rossum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Rossum is een kerkdorp gelegen in het zuiden van de gemeente Dinkelland en kenmerkt zich door de ruimtelijke opzet. Het dorp ligt ten noorden van Oldenzaal en ten zuidwesten van Denekamp. De naam Rossum heeft in het verleden verschillende kleine naamsveranderingen gehad. Zo werd het in de 10e eeuw aangehaald als Rohthem. Op de grens van lagere en hogere gronden werden de boerderijen gebouwd en ontstonden de nederzettingen. Het vestigingspatroon werd bepaald door de vorm van de zuidelijk gelegen Rossumer Esch en de aan de oostzijde gelegen Volther Esch. Ook de verbindingswegen zoals Thijstraat, de Oldenzaalsestraat en de Grotestraat hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de vorming van Rossum.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Rossum aan de Father Raatgerstraat en de Thijstraat. Dit betreft de locatie van voormalig warenhuis Vos, welk gebouw reeds gesloopt is. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, nummers 391, 843 en 844. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2530 m2.
Aan de westkant van het plangebied is een plan ontwikkeld voor de realisatie van 24 woningen. Op basis van het bestemmingsplan 'Rossum-Noord' zijn de gronden direct aangrenzend aan het plangebied aan de Father Raatgerstraat 1 in gebruik als bergbezinkbassins. Deze strook grond is vrij van beplanting en wordt als grasstrook extensief beheerd.
Aan de overzijde van de Father Raatgerstraat bevindt zich aan de Father Raatgerstraat 2 sportcentrum 'Bossink'. Hierin bevindt zich onder andere een verwarmd zwembad en enkele fitness zalen. Het plangebied aan de Father Raatgerstraat 1 maakt deel uit van het woongebied van Rossum. in Figuur 2.1 is een aanzicht opgenomen van de voormalige situatie van het plangebied. Het pand is reeds gesloopt.
Figuur 2.1: Voormalige situatie plangebied vanaf Thijstraat (bron: Google Maps, 2016)
Figuur 2.2: Voormalige situatie plangebied vanaf Father Raatgerstraat (bron: Google Maps, 2016)
Zoals beschreven is voor het plangebied een plan ontwikkeld voor de realisatie van negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. Deze zijn onderverdeeld in vier deelgebieden (A, B, C en D). Daarnaast wordt er een toegangsweg in het plangebied aangelegd met binnen in het plangebied een gezamenlijke parkeerplaats. Tevens worden er aan de uiteinden van de rijtjeswoningen parkeerplaatsen aangelegd. Het totaal aantal parkeerplaatsen bedraagt 21. In onderstaande figuur is de toekomstige situatie voor het nieuwbouwplan 'plan Vos' weergegeven.
Figuur 2.3: nieuwbouwplan 'plan Vos' (bron: Niehof b.v. & Scholten Bouwadviseurs)
De grote boom aan de Thijstraat is een zeer bepalend ruimtelijk element. De gemeente Dinkelland heeft aangegeven dat deze boom ten alle tijden dient te worden gehandhaafd. Bij de planvorming is rekening gehouden met de boom. De kruin van de boom is op de inrichtingstekening uit Bijlage 5 ingetekend. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is met de kruin van de boom rekening gehouden. Ter plaatse van de kruin van de boom is geen bouwvlak opgenomen.
Het appartementencomplex wordt gerealiseerd op deelgebied A. Het betreft een appartementengebouw met in totaal drie verdiepingen (begane grond, eerste- en tweede verdieping). Op de begane grond en de eerste verdieping worden beide twee appartementen gerealiseerd. Op de tweede verdieping wordt één appartement gerealiseerd. De oppervlakte van de appartementen varieert van circa 65 m2 tot 116 m2. Tevens wordt er ten behoeve van het appartementencomplex een gezamenlijke fietsenstalling gerealiseerd. Op onderstaande afbeelding is een weergave van het appartementencomplex weergegeven.
Figuur 2.4: tekening appartementengebouw (bron: Niehof b.v. & Scholten Bouwadviseurs)
Op locatie B worden drie aaneengesloten grondgebonden woningen van twee verdiepingen gerealiseerd. Op onderstaande afbeelding is een tekening van de aaneengesloten grondgebonden woningen weergegeven.
Figuur 2.4: tekening woningen deellocatie B (bron: Niehof b.v. & Scholten Bouwadviseurs)
Tot slot worden op deellocatie C en D elk drie aaneengesloten grondgebonden gezinswoningen gerealiseerd voorzien van drie verdiepingen. Op onderstaande afbeelding is een tekening van deze woningen weergegeven.
Figuur 2.5: tekening woningen deellocatie C en D (bron: Niehof b.v. & Scholten Bouwadviseurs)
Het plangebied ligt in de kern van Rossum. De kernvorming van Rossum dateert uit van na de Tweede wereldoorlog. Van het oorspronkelijke verkavelingspatroon (kansesdorp) is maar weinig over. Deze heeft plaatsgemaakt voor een rationele structuur. Het centrumgebied rond de kern ligt aan de Thijstraat. De bebouwing is traditioneel van aard.
De bebouwing aan de Thijstraat en de Father Raatgerstraat kenmerkt zich door variatie. De Thijstraat en de Father Raatgerstraat worden in de Nota Omgevingskwaliteit grotendeels gewaardeerd met een 'midden' niveau. De Nota Omgevingskwaliteit richt zich hier op het behoud en/of versterken van de bestaande bebouwingskarakteristieken. Het bouwplan sluit aan op het welstandsniveau 'midden' zoals dit is opgenomen in de welstandsnota 2016. In paragraaf 3.3.4 wordt de toetsing aan de Nota Omgevingskwaliteit verder uitgewerkt.
Ten aanzien van de architectonische uitwerking heeft de gemeente Dinkelland in haar principebesluit d.d. 15 februari 2018 geadviseerd om de stadsbouwmeester te raadplegen over de uitgangspunten. Hierbij zijn onder meer belangrijk: accent op de hoek van het gebouw, dorpse uitstraling, hoek van het blokje van 3 aan de Father Raatgerstraat dat voor het appartementengebouw uitsteekt verdiend bijzondere aandacht. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zullen de architectonische uitgangspunten in overleg met de stadsbouwmeester bepaald worden
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien het plan geen of een kleinschalige toename doet op het ruimtebeslag.
Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. Er worden totaal 14 wooneenheden aan het woningbouwprogramma toegevoegd. De bestaande bebouwing op het perceel wordt gesloopt. Op basis van jurisprudentie van 25 maart 2015 (ABRvS ECLI:NL:RVS:2015:953) wordt de realisatie van 12 woningen aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):
Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.
De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
In onderhavig plan is er sprake van functiewijziging door sloop en nieuwbouw waarbij meer dan 12 woningen/wooneenheden worden gerealiseerd. Onderhavig plan kan dan ook worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toetsing trede 1: actuele behoefte
In deze trede moet worden beoordeeld of er concreet behoefte bestaat aan voorgenomen ontwikkeling. Daarbij moet de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Bij aanbod elders kan worden gedacht aan al geplande woningbouw- of werklocaties, een binnenstedelijke herstructurering, of bijvoorbeeld leegstand.
De woningbouwprogrammering moet ondanks de gemeente afspraken tussen de provincie en de gemeente in regionaal verband worden afgestemd. Daarbij moet de woningbehoefte passen binnen de actuele regionale behoefte. Twente is daarbij onderkend als een woningmarkt. In afstemming met de provincie is in Twents verband gewerkt aan een gezamenlijke woonvisie. In december 2014 is door de gemeenteraden van de Twenste gemeenten ingestemd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 "Natuurlijk Wonen in Twente". Onderdeel van deze regionale woonvisie is een actieprogramma waaruit een vijftal onderwerpen is geselecteerd voor het maken van regionale afspraken. In dit kader is van belang het thema "Programmeren en zuinig ruimtegebruik". Daarnaast hebben op 29 januari 2016 de provincie en de Twentse gemeenten de Woonafspraken 2016 t/m 2020 ondertekend. Uitgangspunt van de regionale woonvisie en de woonafspraken is dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk.
Medio 2015 hebben er onder begeleiding van STEC-groep inventarisaties plaatsgevonden van harde en zachte plannen, sloopopgaves etc. De regionale Woonspraken zijn zoals beschreven op 29 januari 2016 bekrachtigd. Belangrijk onderdeel daarbij is ook het regionale programmeringsdocument, inhoudende de bouwopgave per gemeente in relatie tot de huishoudensontwikkeling. In de 'Woonvisie 2016+' geeft de gemeente Dinkelland aan dat zij de komende jaren te maken krijgt met enige bevolkingskrimp. Wel blijft tot 2035 het aantal huishoudens toenemen, waarvoor aanvullende nieuwbouw nodig is. Dit is gebaseerd op de werkwijze van de provincie Overijssel, gebaseerd op de Primosprognose. Op basis hiervan geldt voor de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar (2015-2024) een woningbouwprogramma van ruim 800 woningen. Daarbij vindt de gemeente Dinkelland het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte.
Voor de kern Rossum geldt voor de periode 2015-2024 een woningbehoefte van 38-58 woningen. Daarbij hanteert de gemeente Dinkelland onder andere het afwegingskader dat de nieuwe plancapaciteit invulling geeft aan de gemeentelijke beleidsdoelen zoals beschreven in haar woonvisie (onder meer versterking wonen in centrumgebieden, aanpak verpauperde plekken, etc). Daarnaast vindt zij het belangrijk dat er levensloopbestendige woningen of woningen voor starters gerealiseerd worden.
In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouw-programmering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Dat kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen.
Op 2 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland de 'Uitvoeringsnota woningbouw' vastgesteld. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Feitelijk gaat het om een kwaliteitshandvest op basis waarvan de gemeente per kern:
Na een offertetraject is aan bureau Stec opdracht verstrekt om een adviesrapport op te stellen, waarbij wordt ingegaan op de hiervoor genoemde opgaven. Daarbij is door Stece een woningmarktanalyse uitgevoerd en zijn er participatiegesprekken met kernraden respectievelijk werkgroepen wonen gehouden.
In de 'Uitvoeringsnota Woningbouw' wordt aangegeven dat er in gemeente Dinkelland ruimte is voor de toevoeging van 600 woningen. Van deze 600 woningen mogen er 300 in de verzorgingskernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo gerealiseerd worden. Als gevolg van transformatie en herstructuring van locaties mogen er 60 woningen gerealiseerd worden. Daarnaast mogen er verdeeld over de overige kernen (niet zijnde Denekamp, Ootmarsum en Weerselo) 100 woningen toegoevoegd worden.
Uit de woningmarktanalyse van Stec . Hieronder worden enkele belangrijke conclusies uit de bevinden van Stec en de participatiegesprekken beschreven:
In de bijlage van de 'Uitvoeringsnota Woningbouw' zijn kernenfoto's opgenomen. Deze kernenfoto's geven naast de algemene uitgangspunten zoals hierboven beschreven, duidelijkheid over de behoefte per kern. Aandachtspunten na de participatiegesprekken van de kern Rossum zijn:
Stec heeft in haar rapport de volgende afweging/advies gegeven over de woningbehoefte in Rossum:
Gezinswoningen
De woningvoorraad bestaat voornamelijk uit gezinswoningen. De doelgroep neemt in de toekomst niet toe, dus kwantitatief is er geen opgave. Dit beeld is tijdens het gesprek met de kern bevestigd. Kwalitatief kan renovatie, vervanging of verdunning van d ebestaande voorraad nodig zijn, deze is relatief oud.
Starterswoningen
Het aantal jonge huishoudens blijft gelijk, maar uit het gesprek met de kern kwam een vraag naar starterswoningen naar voren, omdat de huidige voorraad kwalitatief niet altijd voldoende is. Zoek naar mogelijkheden om de bestaande voorraad aantrekkelijker te maken. Anders beperkt starterswoningen toevoegen, dit kan volgens de kernraad ook zeker op inbreidingsplekken en op kavels met incourante woningen.
Ouderenwoningen
Het aantal 65+ huishoudens verdubbelt tot 2037. Er zijn in Rossum relatief weinig levensloopbestendige woningen. Uit het gesprek met de kern blijkt dat deze gewenst zijn. Transformeer de bestaande voorraad of voeg meer seniorenwoningen toe. Uitgangspunt: nultreden (appartement of patio) en betaalbaar (mogelijk huur).
Het woningbouwplan betreft de realisatie van 9 grondgebonden woningen en vijf appartementen. Deze zijn met name gericht op starterswoningen en tevens grotendeels geschikt als seniorenwoningen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de geplande negen grondgebonden woningen en vijf appartementen voor het nieuwbouwplan 'plan Vos' passen binnen de actuele regionale behoefte.
Toetsing trede 2: bestaand stedelijk gebied
In deze trede moet worden beoordeeld of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Het plangebied betreft een voormalig leegstaand pand welke reeds gesloopt is. Onderhavig plan heeft betrekking op de herstructurering van een bestaand stedelijk gebied. Onder herstructurering wordt verstaan: "het vernieuwen van verouderde verloederde gebieden zodanig dat zij voldoen aan de huidige eisen op het gebied van wonen, werken, recreëren en mobiliteit. Dit kan bijvoorbeeld door sloop, renovatie en/of herbestemming."
Onderhavig plan betreft de herstructurering van een verouderd leegstaand pand. Als gevolg van de herstructurering worden negen nieuwe grondgebonden woningen en vijf appartementen gerealiseerd. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het plan binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt.
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en voorziet in een actuele behoefte. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.
artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 2
In de bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
Onderhavig plan betreft de herstructurering van een bestaand bebouwd gebied waarbij een leegstaand gebouwencomplex gesloopt wordt en vervangen door negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 21 juni 2016 de Woonvisie 2016+ vastgesteld. Over het woningbouwprogramma dat is opgenomen in de woonvisie is intensief overleg gevoerd met zowel de provincie als de overige gemeenten in Twente. Dit programma is onderdeel van de woningbouwafspraken tussen beide overheden. Voor de gemeente Dinkelland geldt voor de periode 2015 tot 2024 een bouwopgave van 820 woningen. Voor de periode 2015-2024 voorziet het woningbouwprogramma voor de kern Rossum in 38 tot 58 woningen. Het toevoegen van 14 wooneenheden als gevolg van dit plan past binnen het woningbouwprogramma.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot de 'woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieu versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De plannen van de initiatiefnemer voor het realiseren van negen grondgebonden woningen en vijf appartementen door de herstructurering van een bestaand bebouwd gebied draagt bij aan het ontwikkelingsperspectief voor woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. Het voornemen voorziet in de lokale behoefte. Door de herstructurering wordt de aantrekkelijkheid en vitaliteit van Rossum versterkt.
Gebiedskenmerken
Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Figuur 3.2: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Met het realiseren van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. Qua bebouwing wordt er aangesloten bij de bebouwing van de Father Raatgerstraat en de Thijstraat. Er wordt aangesloten bij de bouwmogelijkheden zoals deze gelden in het vigerende bestemmingsplan voor het woongebied van Rossum. De invulling van het plangebied is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'laag van beleving' aangeduid met het gebiedstype 'Donkerte'. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend te zijn met verlichting van wegen etc. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden.
Figuur 3.3: Laag van de beleving, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In voorliggend plan is sprake van woningbouwontwikkeling op een locatie in de bestaande kern van Rossum. Bij de inrichting van het woongebied zal enerzijds sprake zijn van kunstlicht in de openbare ruimte (straatverlichting) en anderzijds van verlichting vanaf woonpercelen. Bij de uitvoering wordt bezien op welke wijze met minimale verlichting het gebied passend verlicht kan worden. Voorliggend plan en de toename van de genoemde lichtbronnen doet geen afbreuk aan het onthaaste karakter en het contrast tussen drukke en stille gebieden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.
Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. In de Structuurvisie heeft de gemeente Dinkelland vijf hoofdkeuzes opgesteld:
In de structuurvisie is voor de kern Rossum de volgende visie op hoofdlijnen opgenomen:
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven. Het plangebied wordt aangemerkt als 'centrumgebied' en 'ontwikkellocatie'. In de structuurvisie wordt aangegeven dat de voorkeur uit gaan naar inbreiding en herstructurering voordat er uitbreiding plaats vindt. Daarnaast wordt voor het thema wonen de woonvisie aangehaald.
Figuur 3.4: structuurvisiekaart Rossum (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Onderhavig plan betreft de herstructurering van een leegstaand gebouw door de sloop van het bestaande pand en de realisatie van negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. Binnen de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als ontwikkellocatie. Voor het thema wonen vindt nadere toetsing plaats in de hierna volgende paragraaf over de Woonvisie 2016+. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan uitvoering geeft aan het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.
Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.
De visie is vertaald in drie ambities:
Dinkelland krijgt de komende jaren te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens nog wel toenemen, waarvoor nog aanvullende nieuwbouw nodig is. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.
Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.
Toets
Voor de periode 2015-2024 is de woningbehoefte voor de kern Rossum 38 tot 58 woningen. In bijlage 2 van de woonvisie wordt aangegeven dat de plancapaciteit van zowel harde- als zachte plannen 47 woningen bedraagt. De woningbehoefte voor de periode 2015-2024 bedraagt 38 tot 58 woningen. Op basis hiervan is nog ruimte voor het toevoegen van enkele woningen.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. Deze woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen; starters, senioren en gezinnen. Het plan betreft de herstructurering van een leegstaand gebouw. Geconcludeerd kan worden dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+.
In de 'Uitvoeringsnota Woningbouw' wordt aangegeven dat er in gemeente Dinkelland ruimte is voor de toevoeging van 600 woningen. Van deze 600 woningen mogen er 300 in de verzorgingskernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo gerealiseerd worden. Als gevolg van transformatie en herstructuring van locaties mogen er 60 woningen gerealiseerd worden. Daarnaast mogen er verdeeld over de overige kernen (niet zijnde Denekamp, Ootmarsum en Weerselo) 100 woningen toegoevoegd worden.
Uit de woningmarktanalyse van Stec . Hieronder worden enkele belangrijke conclusies uit de bevinden van Stec en de participatiegesprekken beschreven:
In de bijlage van de 'Uitvoeringsnota Woningbouw' zijn kernenfoto's opgenomen. Deze kernenfoto's geven naast de algemene uitgangspunten zoals hierboven beschreven, duidelijkheid over de behoefte per kern. Aandachtspunten na de participatiegesprekken van de kern Rossum zijn:
Stec heeft in haar rapport de volgende afweging/advies gegeven over de woningbehoefte in Rossum:
Gezinswoningen
De woningvoorraad bestaat voornamelijk uit gezinswoningen. De doelgroep neemt in de toekomst niet toe, dus kwantitatief is er geen opgave. Dit beeld is tijdens het gesprek met de kern bevestigd. Kwalitatief kan renovatie, vervanging of verdunning van d ebestaande voorraad nodig zijn, deze is relatief oud.
Starterswoningen
Het aantal jonge huishoudens blijft gelijk, maar uit het gesprek met de kern kwam een vraag naar starterswoningen naar voren, omdat de huidige voorraad kwalitatief niet altijd voldoende is. Zoek naar mogelijkheden om de bestaande voorraad aantrekkelijker te maken. Anders beperkt starterswoningen toevoegen, dit kan volgens de kernraad ook zeker op inbreidingsplekken en op kavels met incourante woningen.
Ouderenwoningen
Het aantal 65+ huishoudens verdubbelt tot 2037. Er zijn in Rossum relatief weinig levensloopbestendige woningen. Uit het gesprek met de kern blijkt dat deze gewenst zijn. Transformeer de bestaande voorraad of voeg meer seniorenwoningen toe. Uitgangspunt: nultreden (appartement of patio) en betaalbaar (mogelijk huur).
Geconcludeerd kan worden dat het plan dan ook past binnen de Woonvisie 2016+ van de gemeente Dinkelland.
De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 26 januari 2016 de 'Beleidsnota inbreidingslocaties 2016' vastgesteld. De gemeente Dinkelland werd en wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen is door de gemeenteraad van Dinkelland in 2011 de "Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland" vastgesteld. Geconcludeerd is dat er in de hfgelopen jaren in hoofdzaak is getoetst op stedenbouwkundige randvoorwaarden en de omvang van het aantal te bouwen woningen. Er zijn meerdere redenen om het huidige toetsingkader te herijken en tegelijkertijd demogelijkheid te benutten tot harmonisatie van beleid met de gemeente Tubbergen.
Het vastgestelde beleid schept kaders en geeft meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden. De doelstelling van deze beleidsnota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand gebied.
De 'Beleidsnota inbreidingslocaties 2016' bevat een toetsingskader om ervoor te zorgen dat het beleid toepasbaar is in de praktijk. Door dit toetsingskader wordt de beoordeling van de ontwikkeling beter en sterker beargumenteerd en onderbouwd.
Onderstaand wordt de voorgenomen ontwikkeling aan het stappenplan getoetst:
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid. Geconcludeerd is dat de ontwikkeling past binnen het bestaande beleid.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herstructurering van een leegstand gebouw binnen het bestaand stedelijk gebied. De bebouwing sluit aan bij de omgeving. Het plan voldoet aan de stedenbouwkundige aspecten en de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland 2016.
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onderhavig plan betreft het vernieuwen van een verouderd gebied door sloop van een gebouw en nieuwbouw van woningen waardoor voorzien wordt in een lokale behoefte.
Toets
Het plan voor de realisatie van negen grondgebonden woningen is getoetst aan de 'Beleidsnota inbreidingslocaties 2016'. Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met deze beleidsnota.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Het plangebied ligt daarin binnen het deelgebied 'Kernen: niveau midden'. De ambitie in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de bebouwingskarakteristiek en het respecteren van de stedenbouwkundige structuur.
De kernvorming van Rossum dateert van na de Tweede Wereldoorlog. Van het oorspronkelijke verkavelingspatroon is maar weinig over. Deze heeft plaatsgemaakt voor een rationele structuur. Het centrumgebied rondom de kern ligt aan de Thijstraat. De gebieden met een woonfunctie, vaak aan of tussen de invalswegen, zijn minder bepalend voor de karakteristiek van Rossum. De kwaliteit van de bebouwing in woongebieden en gebieden met bedrijfsbebouwing (o.a. in de 'schil') varieert en vormt een doorsnee van de stedenbouwkundige stromingen en de Nederlandse architectuur van de periode 1940 tot heden. Veelal ruime verkaveling met daarop twee-onder-een-kappers en vrijstaande woningen met traditionele bouwstijl.
Figuur 4.5: Verbeelding Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland 2016 (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
De nieuw te bouwen woningen sluiten aan op de stedenbouwkundige stijl van de Thijstraat en de Father Raatgerstraat. Deze wordt gekenmerkt door de tradionele bouwstijl en kleur en materiaalgebruik die aansluit bij de directe omgeving. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het welstandsbeleid van de gemeente Dinkelland, verwoord in de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het plan betreft de realisatie van negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. In de huidige situatie is er op het perceel een leegstaand gebouw aanwezig. Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Met voorliggend plan wordt binnen bestaand stedelijk gebied negen grondgebonden woningen en vijf appartementen gerealiseerd. Het plan wordt niet gezien als m.e.r.-plichtige activiteit. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoende is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plangebied is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen negatieve milieugevolgen voor de omgeving, waardoor deze ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het plangebied worden negen grondgebonden woningen en vijf appartementen mogelijk gemaakt. Dit zijn gevoelige functies waarbij sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied ligt binnen de bestaande kern van Rossum. Het gebied kan aangemerkt worden als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Het is niet mogelijk om de richtafstand met een afstandsstap te verminderen.
In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal milieubelastende objecten aanwezig. In onderstaande tabel worden de meest nabijgelegen bedrijven benoemd, het type bedrijf aangegeven en de afstand tot het bouwvlak van de beoogde woningen in 'plan Vos'. De onderlinge afstand wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming van het milieubelastende object tot aan de situering van het bouwvlak van het bouwplan 'plan Vos'.
Type bedrijf | Adres | Richtafstand | Gemeten afstand |
Kinderdagverblijf | Thijplein 8 | 30 meter | 41 meter |
Cafetaria | Thijplein 6 | 10 meter | 75 meter |
Kerk | Thijplein 3 | 30 meter | 16 meter |
Figuur 4.2: Tabel gemeten richtafstanden
Zoals in bovenstaande tabel te zien is bedraagt de afstand tussen het bouwvlak voor de nieuwe woningen en de bestemmingsgrens van de kerk 16 meter. De afstand tussen het bouwvlak van de nieuwe woningen en het bouwvlak van de kerk bedraagt circa 60 meter. Daarbij kan worden aangegeven dat het aannemelijk is dat de afstand tussen het bouwvlak van de nieuwe woningen en het bouwvlak waarbinnen de kerk is gerealiseerd bepalend is aangezien het aannemelijk is dat het geluid als gevolg van de kerk voornamelijk wordt voortgebracht vanuit het kerkgebouw, dat uitsluitend binnen het bouwvlak gesitueerd mag worden. De afstand van het kerkgebouw tot het bouwvlak van de nieuwe woningen bedraagt ten minste 60 meter, waardoor aan de richtafstand uit de VNG-brochure kan worden voldaan. In zoverre kan worden geconcludeerd dat aan alle richtafstanden van de VNG-brochure worden voldaan en dat onderhavig plan voorziet in een goed woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Rossum. Binnen een straal van ten minste 100 meter bevinden zich geen geurgevoelige objecten. De dichtsbijzijnde agrarische bedrijven aan de Reimerweg 2 en de Haarstraat 54/54a bevinden zich op een afstand van respectievelijk 205 meter en 312 meter gemeten vanaf de grens van het plangebied tot aan de dichtsbijzijnde grens van het agrarisch bedrijfsperceel.
Geconcludeerd kan wordan dat er op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) sprake is van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de geurgevoelige objecten en het plangebied. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend- en nader bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 18037416, november 2018) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het te onderzoeken terrein werd, met uitzondering van deellocatie A, beschouwd als onverdacht met betrekking tot de chemische componenten en als verdacht ten aanzien van asbest. Het bodemonderzoek is in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 14 inspectiegaten gegraven, waarvan er 3 zijn doorboord tot in de ondergrond. Eén diepe boring is doorgeboord tot 3.8 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. In het kader van het (nader)bodemonderzoek bij deellocatie A en boring 37 zijn 10 boringen vericht. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materiale waargenomen (zie tabellen 2 en 9 uit het bodemonderzoek). Visueel zijn geen asbestverdacht materialen waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op 2.30 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende wordne geconcludeerd:
overig terrein:
Resultaten asbestanalyse
Resultaten separate zinkanalyses (uitsplitsing bovengrond BG III)
Resultaten nader bodemonderzoek zinkverontreiniging boring 37
Resultaten nader bodemonderzoek koper-, zink- en PAK-verontreiniging boring 20, Tebodin
Conclusies en aanbevelingen
Overig terrein
De bovengrond (BG III), MM01, MM02, Boring A5 (0.75-0.9) zijn licht tot matig verontreinigd met enkele zware metalen en/of PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De bovengrond BG I, BG II en de ondergrond zijn niet verontreinigd. In de 3 mengmonsters van de fijne fractie is geen asbest aangetoond.
Het matig verhoogde zinkgehalte in de bovengrond BG III gaf aanleiding om de 8 deelmonsters separaat te laten analyseren. Hieruit blijkt dat boring 37 sterk verontreinigd is met zink. Om inzicht te krijgen in de omvang van de zinkverontreiniging is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie hoofdstuk 5 en 6 van het bodemonderzoek).
Uit de analyseresultaten blijkt dat de omvang van de sterke zinkverontreiniging, ter plekke van boring 37, in verticale en horizontale richting in voldoende mate is vastgelegd. Er is geen eenduidige relatie tussen de visuele waarnemingen en de gemeten zinkgehalten.
Op basis van de beschikbare gegevens wordt de omvang van de sterke zinkverontreinigd bij boring 37 geschat op circa 10 m3 (20 m2 x 0,5 meter).
Mogelijk is sprake van een toevalstreffer, waarbij sprake is van een puntbron of een verontreinigingskern van (zeer) beperkte omvang. De geschatte interventiewaardecontour is weergegeven in het boorplan in bijlage I van het bodemonderzoek.
Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, aangezien het omvangscriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden. Sanering is noodzakelijk om het terreindeel geschikt te maken voor toekomstig gebruik (wonen met tuin). Voorafgaande aan de bouw van de woningen dient een saneringsplan te worden opgesteld, dat door bevoegd gezag dient te zijn goedgekeurd.
Deellocatie A
De slakhoudende laag, die vermoedelijk de bron was van de matige koper- en zinkverontreiniging in boring 20 (Tebodin, 2008), is niet aangetroffen in boring A1. De verdachte laag in de boringen A2 en A3 is niet verontreinigd met koper en zink. De verdachte laag (sporen kolengruis) van boringen A4 en A5 is licht verontreinigd met koper, zink en PAK. De matig kolengruishoudende laag in boring A5 is eveneens licht verontreinigd met koper, zink en PAK.
Vermoedelijk waren de matig verhoogde gehalten met koper en zink in boring 20 piekmetingen. Aangezien in dit nader bodemonderzoek geen tussenwaarde overschrijdingen zijn aangetoond, is verder nader bodemonderzoek niet nodig. Er is geen saneringsnoodzaak op dit terreindeel, aangezien er geen sterk verhoogde gehalten met koper, zink en PAK zijn aangetoond.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt zijn er naar aanleiding van het uitgevoerde verkennend- en nader bodemonderzoek, na de sanering van de verontreiniging geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In de anterieure overeenkomst kan de gemeente Dinkelland een verplichting jegens de initiatiefnemer opnemen waarin wordt geregeld dat vóór het bouw- en/of woonrijp maken van de grond de vastgestelde verontreiniging zoals beschreven in het bodemonderzoek gesaneerd wordt.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Toets
Het plangebied bevindt zich aan de Father Raatgerstraat en de Thijstraat in Rossum. Ter plaatse is sprake van een 30 km/u zone. Wettelijk gezien betekent het dat er vanuit de Wgh geen geluidszone ligt. Wel zitten de Thijstraat en de Father Raatgerstraat in de VMK. Er is sprake van een verkeersbelasting van ca 1000 mvt/etmaal. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het geluidbeleid geeft dat ook aan.
Door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering is de akoestische situatie onderzocht (kenmerk 18.082, d.d. 30 april 2018). Het akoestisch onderzoek is in Bijlage 2 bijgevoegd.
Grenswaarden
De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting Lden op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan het college van B&W een ontheffing verlenen tot een hogere grenswaarde van maximaal 63 dB in stedelijk gebied voor nog niet geprojecteerde woningen.
De gemeente Dinkelland heeft het beleid ten aanzien van de voorkeursgrenswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting opgenomen in de "Nota hogere grenswaarde" d.d. 5 mei 2008 van het gebiedsgericht geluidbeleid. De woningen liggen in het gebiedstype "woonwijk" met een ambitieklasse "redelijk rustig 48 dB" en een bovengrens "onrustig 53 dB".
Berekend is de invallende geluidbelasting Lden op de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag-, avond- en nachtperiode. Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 100g van de Wet geluidhinder worden verminderd met 5 dB voor wegen met een wettelijk maximum snelheid tot 70 km/uur.
Conclusie
De geluidbelasting Lden op de gevels van de geplande woningen ten gevolge van de Thijstraat en de Father Raatgerstraat bedraagt maximaal 48 dB waarmee de ambitiewaarde/voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor het bouwplan is er ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed leef- en woonklimaat.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plennen worden bepaald of deze in betekende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers en verkeersgeneratie' kan het plangebied worden aangemerkt als woonmilieutype 'Centrum-dorps'. Voor dit woonmilieu geldt een verkeersgeneratie van 6,3 per weekdagetmaal. Voor de realisatie van in totaal 14 wooneenheden geldt een totale verkeersgeneratie van circa 88 extra voertuigbewegingen (mvt) per weekdag. Van vrachtverkeer is in principe geen sprake. In onderstaande figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 88 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Voor voorliggend plan is aan de hand van de Risicokaart geïnventariseerd welke risico's binnen een straal van 1 km van het plangebied aanwezig zijn, zie figuur 4.4. Binnen deze straal bevindt zich één risicovolle inrichting, het benzineservicestation Van der Aa - Lammerink aan de Oldenzaalsestraat 2. Bij het benzineservicestation is ook een LPG-vulpunt, -reservoir, en-afleveringinstallatie aanwezig. De grooste plaatsgebonden risicocontour (het vulpunt) bedraagt 45 meter. De contour waarbinnen verantwoording van het groepsrisico vereist is bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt op circa 375 meter afstand, waardoor de beoogde woningen zich ruimschoots buiten de risicocontour van deze inrichting bevinden. Uit deze inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 3 mei 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is.
Bij het ontwerp van het plangebied is rekening gehouden met de waterhuishouding. Het plan gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Bij de inrichting en realisatie van het plan wordt rekening gehouden met vervuiling van schoon water en wordt voorkomen dat schoon water vervuild wordt. Waardevol en/of schoon water mag dus niet belast worden met (schadelijke) verontreinigingen. Hierbij kan worden gedacht aan het scheiden van het schone landelijke oppervlaktewater met het stedelijke water van mindere kwaliteit.
Binnen het plangebied vinden geen vervuilende activiteiten plaats. Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater niet in aanraking komt met vervuild water.
Voor de afvoer van het binnen het plangebied vrijkomende afvalwater wordt een ondergronds leidingsysteem aangelegd (vuilwaterriolering/dwa-leidingen). Het afvalwater stroomt via dit leidingstelsel af naar het gemengde rioolsysteem van Rossum verpompt. Het hemelwater wordt oppervlakkig, via goten en bergingsvoorzieningen, afgevoerd. Binnen het plangebied wordt geen hemelwater aangesloten op het vuilwaterriool. Hemelwater kan tevens via goten worden afgevoerd richting de wadi aan de westzijde van het plangebied.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Wel ligt het plangebied in de nabijheid van de Natuurnetwerk Nederland zone 'ondernemen met natuur en water buiten de NNN'. Hier is het beleid gericht op ruimte te creëren voor economische ontwikkelingen zoals landbouw, recreatie en natuurgebonden woon- en werklocaties.
Figuur 4:5: Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van minimaal 1,5 kilometer (Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek).
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
In de huidige situatie is het voormalig leegstaande gebouw gesloopt. Voorafgaand aan de sloop van het gebouw is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om te bepalen of de sloop van het leegstaande gebouw nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige flora en fauna, is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
De voorgenomen activiteiten (sloop bestaande woning, bouw- en woonrijpmaken, bouwen van woningen) worden gezien als een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd (zie bijlage 2 van de quickscan natuurwaardenonderzoek). Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden dodden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, en vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied, vermoedelijk bezetten sommige grondgeboden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingslocatie, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de beplanting aan de bebouwing (klimop). Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek kan de aanwezig van een verblijfplaats van vleermuizen in de te slopen bebouwing niet uitgesloten worden. Van de vogelsoorten die in het plangebied die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels is niet beschermd. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soorten zijn niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogel-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten is niet beschermd.
Door het slopen van de bebouwing worden mogelijk vleermuizen verstoord, verwond of gedood en worden mogelijk verblijfplaatsen beschadigd en vernield. Vleermuizen en hun verblijfplaatsen zijn strikt beschermd. Om verblijfplaatsen te mogen beschadigen en te vernielen dient een ontheffing aangevraagd te worden. Nader onderzoek is verplicht om vast te stellen welke functie de bebouwing heeft als verblijfplaats voor vleermuizen. Op basis van nader onderzoek wordt bekend welke soorten eventueel een verblijfplaatst in het plangebied bezetten, welke functie de verblijfplaats heeft voor vleermuizen en hoeveel dieren gebruik maken van de verblijfplaats. Het plangebied heeft geen functie als vliegroute en vanwege de geringe betekenis van het plangebied als foerageergebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van deze aspecten van het functionele leefgebied van vleermuizen.
Daarnaast geldt de zorgplicht voor alle in ons land voorkomende planten en dieren. In het kader van de zorgplicht dienen de voorgenomen activiteiten uitgevoerd te worden op een wijze die het minst schadelijk is voor de in het plangebied voorkomende planten en dieren. Om geen jonge, hulpeloze grondgebonden zoogdieren te verwonden en te doden dient de beplanting gerooid te worden en dient het plangebied bouwrijp gemaakt te worden buiten de voortplantingsperiode van grondgebonden zoogdieren. Om geen amfibieën in winterrust te verstoren (met dood tot gevolg) dient de beplanting gerooid te worden en dient het plangebied bouwrijp gemaakt te worden buiten de winterrustperiode van amfibieën. Gelet op wettelijke consequenties (vogels) en de zorgplicht, kan de beplanting in het plangebied het beste gerooid worden en kan de bebouwing het beste gesloopt worden in de maanden augustus-september.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde veldbiologische onderzoek waren de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten nog niet volledig inzichtelijk. Als gevolg hiervan heeft de veldbioloog - de heer Leemreise - de locatie twee avonden gedurende 2 uur per bezoek onderzocht (18 juni 2018 en 8 juli 2018. Tijdens dit bezoek tijdens de kraamperiode zijn de zomerverblijfplaatsen onderzocht. Ten tijde van deze bezoeken is niets aangetroffen. Het is dan ook niet aannemelijk dat vleermuizen het gebouw benutten als winter- of paarverblijfplaats. Per mail d.d. 24 augustus 2018 is door de veldbioloog gerapporteerd dat er geen vleermuizen aanwezig zijn in het gebouw. Nader onderzoek naar de verblijfplaats van vleermuizen is derhalve niet noodzakelijk. Tot slot is het gebouw reeds gesloopt.
Daarnaast geldt dat bezette vogelnesten niet beschadigd of vernield mogen worden en in het kader van de zorgplicht dienen de voorgenomen activiteiten afgestemd te worden op de ecologie van de grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte binnen de 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Daarnaast ligt een klein deel van het plangebied binnen de 'dekzandhoogten en -ruggen met plaggendek'.
Figuur 4.6: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Op basis van de Archeologische verwachtingskaart Dinkelland geldt voor de dekzandwelvingen en -vlakten dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Voor de gebieden behorend tot de dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m2 geldt vrijstelling.
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 2523 m2. Geconcludeerd kan worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Figuur 4.7: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: provincie Overijssel)
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich wel een rijksmonument. Dit betreft de kerk van Rossum. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de waarden van de in de nabijheid van het plangebied gelegen monumenten.
Verkeer
Binnen het plangebied aan de Father Raatgerstraat en de Thijstraat worden 14 nieuwe wooneenheden gerealiseerd, waarvan negen grondgebonden woningen en vijf appartementen. Het plangebied wordt ontsloten via een toegangsweg aan de Thijstraat. Op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' kan de verwachte verkeersgeneratie als gevolg van het plan berekend worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en landelijk wonen. Het plangebied in Rossum kan worden aangemerkt als landelijk omdat de kern Rossum minder dan 10.000 huishoudens (woningen) heeft. Het plangebied kan worden aangemerkt als centrum-dorps. Voor dit woonmilieutype bedraagt het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal 6,3. Als gevolg van onderhavig plan valt een gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen van 89 te verwachten. De Thijstraat kan worden aangemerkt als ontsluitingsweg van en naar Rossum. Geconcludeerd kan worden dat de toename van het aantal verkeeresbewegingen via de huidige weg kan worden afgewikkeld. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'verkeer' geen belemmeringen oplevert voor dit plan.
Parkeren
Om het parkeren ook na 1 juli 2018 te kunnen reguleren is het ontwerpbestemmingsplan "Facetbestemmingsplan Parkeren Dinkelland" opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan voorziet in een regeling op basis waarvan het parkeren gereguleerd kan worden voor alle geldende bestemmings-, wijzigings- en uitwerkingsplannen. Vanwege dat bestemmingsplan moet de oude beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2014' worden aangepast. De beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018' betreft enkel een technische wijziging. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen aan de parkeernormen aangebracht.
De beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren' wordt toegepast bij de beoordeling van ontwikkelingen die niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Het beleid is uitsluitend van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de bebouwde kom van Dinkelland. De parkeerbehoefte van een bouwplan wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Daarbij wordt gerekend met de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage I van de beleidsnotitie.
Parkeren op eigen erf
Uitgangspunt is dat het parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Als een aanvrager alle parkeergelegenheid voor het bouwplan op eigen erf realiseert, wordt er een positief parkeeradvies gegeven. Als een aanvrager van een bouwplan en/of een gebruikswijziging gemotiveerd kan aantonen waarom het parkeren op het eigen erf niet (of niet geheel) kan worden gerealiseerd, kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht om op eigen erf parkeerplaatsen aan te leggen. Maar altijd geldt dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.
Bij voorliggend bestemmingsplan worden 14 wooneenheden mogelijk gemaakt. Het gaat globaal om 9 grondgebonden woningen en 5 appartementen. Qua gebiedstype kan het plangebied in Rossum worden beschouwd als 'rest bebouwde kom'. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:
In het plan wordt één appartement gerealiseerd met een oppervlakte van 116 m2. De oppervlakte van de overige appartementen bedraagt minder dan 100 m2. De totale parkeerbehoefte bedraagt 27 parkeerplaatsen.
Bij hoekwoningen wordt uitgegaan van een enkele oprit van (minimaal 5,0 meter diep) zonder garage. Dit telt per woning mee voor 0,8 parkeerplaats. Er zijn 5 hoekwoningen in het plan aanwezig met een oprit zonder garage. Het aantal parkeerplaatsen kan met 4 verminderd worden, zodat er in totaal 25 parkeerplaatsen (in de openbare ruimte moeten) worden gerealiseerd. De tussenwoningen op bouwlocatie C en D van het nieuwbouwplan 'plan Vos' (zie figuur 2.3) zijn tevens voorzien van een eigen parkeerplaats op de kavel. In de openbare ruimte zullen in totaal 23 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
Het plan voorziet in totaal, zowel in de (gemeenschappelijke) openbare ruimte als op het eigen erf in het plangebied, in de realisatie van 21 parkeerplaatsen. Het plan voldoet niet aan de eis dat de parkeerplaatsen in voldoende mate op het eigen erf worden gerealiseerd. Als gevolg van onderhavig plan moeten twee parkeerplaatsen in de openbare ruimte van Rossum worden aangewend.
Afwijken parkeren op eigen terrein
Het is niet mogelijk om alle parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. In de nota 'Bouwen & parkeren' zijn mogelijkheden opgenomen waarmee kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein gerealiseerd moet worden. De parkeernota kent de volgende afwijkingsmogelijkheid:
De bouwer dient dit aan te tonen met een recent parkeeronderzoek (niet ouder dan 2 jaar) of aan de hand van een uitgewerkte parkeerbalans. De methodiek is ter bepaling van de gemeente. Er wordt geacht voldoende parkeerruimte aanwezig te zijn indien de hoogste bezettingsgraad na de realisatie van het bouwplan onder de 85% blijft. De loopafstand tussen het plangebied en het onderzoeksgebied is maximaal 100 meter.
Parkeeronderzoek
Om aan de parkeernormen te voldoen dient de initiatiefnemer twee parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te wenden. Om aan te tonen dat de parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangewend kunnen worden, heeft de initiatiefnemer een parkeerbalans opgesteld om aan te tonen dat er binnen een redelijke afstand van het bouwplan aantoonbaar voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Het onderzoeksgebied van dit parkeeronderzoek bevindt zich binnen een afstand van 100 meter van het plangebied. Het betreft de volgende straten:
In Bijlage 5 is het onderzoeksgebied van het parkeeronderzoek bijgevoegd. Bijlage 6 bevat de parkeertellingen in de parkeerbalans en in Bijlage 7 is de rapportage beschreven. Hieronder worden de resultaten toegelicht.
Om de parkeerbalans aan te tonen heeft de initiatiefnemer op 11 verschillende dagen in oktober en november 2018 de parkeerbalans bekeken. Het tijdstip van het onderzoek verschilt in ochtend en middag. Daarbij heeft de initiatiefnemer per parkeerplaats genoteerd of deze vrij of bezet was. De parkeerbalans is in de bijlage bijgevoegd. Hieronder wordt per dag de bezettingsgraad van de 37 parkeerplaatsen weergegeven per onderzoeksdag. In onderstaande figuur 4.8 zijn de resultaten van de parkeerbalans weergegeven.
Figuur 4.8: Resultaten parkeerbalans (bron: Scholten Bouwadviseurs)
Geconcludeerd kan worden dat het plan voor het grootste gedeelte (78%) voorziet in haar eigen parkeerbehoefte. Daarnaast zijn er op redelijke afstand van het plangebied, binnen een straal van 100 meter, voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Het parkeeronderzoek heeft middels de parkeerbalans aangetoond dat de maximale bezettingsgraad van 85% geen enkele keer behaald is. De bezettingsgraad van de parkeerplaatsen ligt zelfs ruimschoots onder de 85% waardoor geconcludeerd kan worden dat er twee parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangewend kunnen worden om aan de parkeerbehoefte van het plan te voldoen. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmering op voor onderhavig plan. Tevens lijdt het plan ook niet tot onevenredige parkeerproblematiek in de nabije omgeving van het plangebied. Er zijn ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig om aan de parkeervraag van de omgeving te voldoen.
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Aan de infrastructuur in het plangebied is de bestemming 'Verkeer' toegekend. De gronden zijn daarmee primair bestemd voor wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen, maar bijvoorbeeld ook voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd' ziet toe op de aaneengebouwde woningen. De gronden zijn primair bestemd voor woondoeleinden met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
Binnen deze bestemming mogen maximaal 9 aaneengebouwde woningen gebouwd worden. Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het woningtype 'aaneengebouwd' is met een aanduiding aangegeven. De voorgevel is middels de aanduiding 'gevellijn' op de verbeelding aangegeven. Een hoofdgebouw dient ter plaatse van een gevellijn in of achter de gevellijn te worden gebouwd. De goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 6 meter bedragen en de maximale bouwhoogte 10 meter. De dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden. Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn.
De bestemming 'Wonen - Gestapeld' ziet toe op het appartementencomplex. De gronden zijn primair bestemd voor woondoeleinden met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
Binnen deze bestemming mogen maximaal 5 gestapelde woningen gebouwd worden. Het woningtype 'gestapeld' is met een aanduiding aangegeven. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 6 meter bedragen en de bouwhoogte 10 meter. Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.
Waterschap Vechtstromen
Op 3 mei 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap de normale procedure volgt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 23 mei 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is er één zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze heeft tot een aanpassing van het plan geleid. In de zienswijzennota, welke is als Bijlage 8 bij deze toelichting is opgenomen, staat beschreven welke wijzigingen ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan zijn doorgevoerd.