Plan: | Mölnbekke, Ootmarsum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.OOTBPOUDEHENGEL-0401 |
Algemeen
Een maalvaardige molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om een molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. Bomen en boomgroepen veroorzaken een extra nadeel voor de windvang, omdat zij met hun bladerkroon de wind enige tijd vasthouden, waardoor er grotere turbulentie optreedt en de wind met grotere kracht en met vlagen op de molen afkomt. Molenaars vrezen dit 'hollen en stilstaan' verschijnsel.
Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap of stedelijk gebied en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van de omgeving. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is, blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.
Biotoopformule
Door het verwijderen van de huidige opstallen van de zagerij en het voormalige silogebouw ontstaat er een betere biotoop rond de molen. De bestaande molenhoge silo (ruim 15 meter hoog) staat op een afstand van nog geen 20 meter van de molen en neemt hierdoor de molen de wind uit de zeilen.
De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet ‘te hoog’ is. De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels.
Deze biotoopformule luidt als volgt:
Hx=X/n+cxz of X=n(HX-cxz)
Waarin:
H = hoogte obstakel
X = afstand obstakel tot molen
n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied
c = constante = 0,2
z = askophoogte (helft van lengte vlucht + de eventuele hoogte van de stelling)
Wanneer de omgeving van de beschouwde molen voldoet aan de eisen uit de formule is er sprake van een toelaatbare situatie. Zoals aangegeven gelden binnen de zone van de molenbiotoop andere beperkende maatregelen ten aanzien van de hoogte van de bebouwing en beplanting. Om de berekening te kunnen maken is gebruikgemaakt van de volgende basisgegevens voor de molen in Ootmarsum:
stellinghoogte = 6,80 meter
vlucht = 22,40 meter
z = (½ x 22,40) + 6,8 = 18,00 meter
n = 50 (de omgeving rond de molen is grotendeels gesloten).
Aan de hand van de biotoopformule is de biotoop van Molen Oude Hengel bepaald. De hoogte van de woningen zou binnen 100 meter van de woning in ieder geval niet meer mogen bedragen dan 6,80 meter (stellinghoogte).
Nu is er overleg geweest met de biotoopdeskundige van De Hollandsche Molen. De woningen direct rond de molen hebben een bouwhoogte van 6,80 meter. De te realiseren vrijstaande woningen hebben, vanuit de molen gezien, een bouwhoogte van 9,80 meter. deze hoogten zijn gerekend vanaf maaiveldhoogte ter plaatse van de molen.
De Hollandsche molen is van mening dat de nieuwe biotoop door de beoogde ontwikkeling van woningen rondom de molen, weliswaar een verbetering laat zien ten opzichte van de huidige situatie, maar dat er nog wel bedenkingen zijn met betrekking tot de positionering ende hoogte van een aantal woningen op de eschrand. In dat kader is een aanvullend onderzoek naar de windvang noodzakelijk. Wel bestaat de verwachting dat door de sloop van de huidige, hoge bebouwing aan de westzijde van de molen de situatie zal verbeteren. Door de nieuwe ontwikkelingen rondom de molen, gaat de molen bovendien een meer markante positie innemen en komt hij beter tot zijn recht. Het is echter wel van belang dat de aanplant van beplanting in het plangebied, zowel bij de woningen als bij de beek, tot maximaal stellinghoogte mag groeien.
Nu is met de gemeente de volgende molenbiotoop overeengekomen.
Windvangonderzoek
DHV heeft in september 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de bouw van enkele woningen binnen de molenbiotoop (zie bijlage Windvangonderzoek molen). Hiertoe zijn met behulp van het CFD programma Fluent twee numerieke modellen gemaakt van de windmolen en zijn omgeving, één model voor de bestaande situatie en één model voor de nieuwe situatie.
Uitgangspunt voor de berekeningen vormden de molenbiotoop en de biotoopformule. De molenbiotoop is een landelijke standaard, die criteria biedt waarmee kan worden beoordeeld of de functie van een windmolen, als werktuig en monument, behouden blijft als gevolg van ingrepen in de omgeving. Met de biotoopformule kan een inschatting worden gemaakt van de maximaal toe te laten bouwhoogte rond de molen.
De numerieke modellen zijn doorgerekend op de windrichtingen zuid, zuidwest en west. Bij wind uit deze richtingen wordt de windvang van de molen door de nieuwe woningen belemmerd. Het onderzoek heeft geresulteerd in datareeksen en histogrammen die de windvang op de wieken van de molen inzichtelijk maken.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de windvang van de molen vanwege de sloop van bestaande (hoge) bebouwing en de bouw van de nieuwe woningen zal toenemen.
De maximaal toelaatbare afname van de windvang wordt door de molenbiotoop gesteld op 5%. De sloop van bestaande opstallen en de bouw van enkele woningen rond de molen zal daarom geen belemmering zijn voor het in stand houden van de molen als werktuig.