direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Ossendijk 4 en Bornsedijk 9 Deurningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie Ossendijk 4 staat een gebouw dat sinds medio de jaren 80 van de vorige eeuw ononderbroken wordt bewoond. Het perceel had in het verleden een agrarische bestemming. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2010, op 18 februari 2010, heeft het perceel een recreatieve bestemming gekregen en is bestemd als "Recreatie – Recreatiewoningen". Het betreffende gebouw met bijbehorende opstal(len) is nooit in gebruik geweest voor recreatieve doeleinden. De langdurig bestaande situatie met permanente bewoning is niet in overeenstemming met de toegekende recreatieve bestemming. De eigenaren willen door middel van deze bestemmingsplanherziening de bestemming (Recreatie) in overeenstemming brengen met het daadwerkelijke gebruik (Wonen). Daarvoor is een investering nodig in de ruimtelijke kwaliteit, welke plaatsvind aan de Bornsedijk 9.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het perceel Ossendijk 4 in Deurningen. Dit perceel ligt net ten westen van de kern Deurningen. Het plangebied grenst aan de dorpsrand maar wordt daar van gescheiden door de provinciale weg N738. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Weerselo, Sectie V, nummer 591. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Daarnaast is er voor dit plan een tweede plangebied aan de Bornsedijk 9 in Deurningen. Dit perceel ligt ten westen van het perceel aan de Ossendijk 4 en wordt omsloten door agrarische percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebieden

1.3 Geldende bestemming

Voor het perceel Ossendijk 4 geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010.

Het perceel is in dat plan opgenomen met de enkelbestemming "Recreatie – Recreatiewoningen". De voor "Recreatie – Recreatiewoningen" aangewezen gronden zijn op grond van artikel 29.1 bestemd voor recreatiewoningen en aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Binnen de bestemming is ten hoogste één recreatiewoning toegestaan. De inhoud (inclusief kelders) bedraagt maximaal 250 m3 dan wel de bestaande grotere inhoud. Er gelden maximale goot- en bouwhoogtematen van 3, respectievelijk 4 meter. Er is maximaal één aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping toegestaan met een maximale oppervlakte van 6 m2. Als er een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping met een grotere oppervlakte aanwezig is dan geldt die grotere oppervlaktemaat in plaats van 6 m2.

Tot strijdig gebruik van de van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor permanente bewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan wordt permanente bewoning aangemerkt als gebruik dat in strijd is met de bestemming "Recreatie – Recreatiewoningen". De feitelijk sedert medio de jaren 80 bestaande situatie met bewoning van de opstal aan de Ossendijk 4 is derhalve in strijd met de woonbestemming.

Om de situatie met permanente bewoning planologisch te formaliseren is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

Voor de Bornsedijk 9 geldt de enkelbestemming "Agrarisch - 1" met een functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf". Hier is een gemengd agrarisch bedrijf mogelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, Ossendijk 4 en Bornsedijk 9 Deurningen' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting

In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt na deze inleiding eerst in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt zowel ingegaan op de huidige situaties ter plaatse van de deelgebieden, als op de ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het van toepassing zijnde nationale, provinciale en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de toets van het bestemmingsplan aan de omgevingsaspecten als bodem, geluid, luchtkwaliteit, etc. In Hoofdstuk 5 wordt een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop de regels zijn vormgegeven. Tot slot bevat Hoofdstuk 6 informatie over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Ossendijk 4

In het hoofdgebouw, de "recreatiewoning", wordt nog (permanent) gewoond. Het terrein rondom is ingericht als tuin, behorend bij de woonruimte. In de tuin is een vijver met wandelbruggetje aanwezig. Op afbeelding 2.1 is de woonruimte met aanbouw te zien. De inhoud is ca. 490 m3. Afbeelding 2.2 geeft een impressie van de tuininrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: woonruimte met aanbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: tuininrichting

Op het perceel zijn een aantal opstallen aanwezig. Deze opstallen waren in het verleden in gebruik ten behoeve van werkzaamheden als elektricien. De opstallen worden voor een deel nog gebruikt als bijgebouwen voor het wonen en voor onderhoudswerkzaamheden door de huidige eigenaar.

De inrichting van het perceel en de daarop aanwezige bebouwing worden grotendeels aan het zicht onttrokken door de (groenblijvende) erfbeplanting langs de Ossendijk. Op afbeelding 2.3 is die erfbeplanting, ter weerszijden van de inrit van het perceel, goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Inrit Ossendijk 4 met aan weerszijden groenblijvende erfbeplanting

De achterzijde van het perceel grenst aan de provinciale weg N738, de Deurningerstraat met vrij liggende fietspaden aan weerszijde. De kortste afstand tussen de woning en het hart van de N738 bedraagt 25 meter. Ook vanaf deze straat is de terreininrichting van de Ossendijk 4 en de aanwezige bebouwing niet zichtbaar door de erfbeplanting achter op het perceel.

Bornsedijk 9

Aan de Bornsedijk 9 is een agrarisch bedrijf gevestigd, volgens het bestemmingsplan is er een gemengd bedrijf mogelijk. De daadwerkelijk aanwezige kuilvoerplaten bevinden zich niet binnen het huidige bouwperceel.

2.2 Gewenste situatie

De gewenste eindsituatie is een woonbestemming conform artikel 36 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" Zo kan de eigenaar aan de Ossendijk 4 in Deurningen gaan wonen en geldt voor deze locatie de regels voor wonen die overal in het buitengebied van de gemeente Dinkelland gelden.

Daarvoor is een kwaliteitsimpuls nodig. Deze vindt plaats aan de Bornsedijk 9 door middel van het saneren van de intensieve tak en de sloop van een asbesthoudende schuur.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
3.1.1.1 Algemeen

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan periodes van droogte, afgewisseld met extreme regenval, de zeespiegelstijging, de overgang naar duurzame energie en de ruimte die nodig is voor windmolens en zonnepanelen. Of de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen om het woningtekort op te lossen, de groei en het bereikbaar houden van steden en plekken voor distributiecentra. Denk ook aan het versterken van onze natuur en biodiversiteit, het behoud van ons landschap en de vitaliteit van onze landbouw. Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken

3.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de NOVI heeft het Rijk keuzes gemaakt. De belangrijkste zijn hieronder genoemd:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

aan de NOVI is de ladder voor duurzame verstedelijking gekoppeld. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke ontwikkelingen. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI geraakt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen in ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een planologische toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 2.1.3, lid 2 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) is het volgende bepaald:Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toets

In onderhavig plan is sprake van het veranderen van de bestemming Recreatie naar Wonen. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand erf. Het voornemen voldoet aan een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.1.5 is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toets

Voorliggend plan heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming Recreatie naar Wonen. Door middel van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is dit te realiseren. De kwaliteitsimpuls zit in het slopen van een voormalige agrarische schuur met asbestdak aan de Bornsedijk 9. De huidige recreatiewoning is reeds op een landschappelijk passende wijze ingepast. De toets aan de gebiedskenmerken vindt plaats verderop in deze paragraaf.

Solitair gelegen recreatiewoningen

In artikel 2.12.9 is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een solitair gelegen recreatiewoning in afwijking van artikel 2.12.5 een andere passende functies kan krijgen, als:

  • a. de recreatiewoning geen bijdrage meer levert aan het recreatief product van het gebied;
  • b. de nieuwe functie passend is op de locatie;
  • c. de impact op de omgeving in voldoende mate is gecompenseerd;
  • d. de nieuwe functie geen afbreuk doet aan omliggende functies;
  • e. voldaan wordt aan de overige van toepassing zijnde regels in deze verordening.

Toets

De recreatiewoning wordt al vanaf de jaren 80 bewoond en maakt dan ook geen onderdeel uit van het recreatief product van de omgeving. Woningen zijn een passende functie in het buitengebied en komen veelvuldig voor. De impact van de nieuwe functie wordt door middel van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gecompenseerd en doet geen afbreuk aan omliggende functies. Daarmee voldoet de functiewijziging aan het gestelde in dit artikel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang.

Het plangebied is grotendeels gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig landschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

De voorgenomen ontwikkeling beperkt de mogelijkheden voor landbouw niet. De ontwikkeling vindt op het huidige erf plaats, beperkt omliggende bedrijven niet en sluit aan op bestaande bebouwing en infrastructuur. De voorgenomen ontwikkelingen passen dan ook in de geldende ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Voor het plangebied geldt de volgende van belang zijnde gebiedskenmerk de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap - Essenlandschap'. De kenmerken van dit landschap zijn in de omgeving van het plangebied waar te nemen. De kenmerkende structuren vanuit het essenlandschap zijn ter plaatse (in de omgeving) wel zichtbaar. De bestaande structuren vanuit het agrarische cultuurlandschap is aanwezig en wordt ook in stand gehouden. De voorgenomen ontwikkeling tast de landschappelijke structuur ter plaatse niet aan en is dan ook passend binnen de gebiedskenmerken.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Mijn Omgevingsvisie Dinkelland 2030

De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijke ruimtelijk beleid. De nota vormt daarmee een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2030. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de wij, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat willen we behouden, versterken en ontwikkelen.

Buitengebied in balans

Wij willen een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen.

Ons Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In ons buitengebied komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. We zien landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.

Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. We streven naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt ons buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit doen we samen met onze inwoners, onze partners en de gebruikers.

Onze speerpunten voor het buitengebied zijn:

  • toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
  • goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
  • kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen het gestelde in de omgevingsvisie. De functie wonen maakt onderdeel uit van het buitengebied en er vindt een verbetering plaats van de ruimtelijke kwaliteit door de KGO investering.

3.3.2 Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen werken op het gebied van recreatie en toerisme samen hebben hiervoor in 2014 voor het eerst gezamenlijk beleid opgesteld. Om adequaat te kunnen inspelen op trends in ontwikkelingen in de sector is het van belang om te beschikken over actuele beleidskaders. Dit om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector zich ontwikkelt en waar kansen liggen om de vitaliteit van de sector te versterken. De vier Noordoost Twentse gemeenten hebben samen met de sector (Koninklijke Horeca Nederland en de Recron) een verdiepingsslag gemaakt met het onderzoek 'Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente. Onderzoek naar de vitaliteit van de sector (juni 2015). De uitkomsten van deze verdiepingsslag zijn verwerkt in een nieuwe nota 'Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018', waarmee de vier NOT-gemeenten weer over een actueel beleidskader beschikken, waarmee duidelijke kaders naar ondernemers worden geboden op welke wijze de verblijfsrecreatieve sector zich kan ontwikkelen.

De visie van de gemeenten is gericht op het versterken van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. In de nota zijn per verblijfsvorm definities en uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen geformuleerd.

Een solitaire recreatiewoningen die sinds de jaren 80 bewoond wordt, levert geen bijdrage aan het verblijfstoerisme in Noordoost Twente.

3.3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Als hoofdregel voor de toepassing van KGO geldt dat de waardestijging die het bedrijf ondervindt als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingsplannen geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de gemeentelijke beleidsnota is bepaald welk bedrag gehanteerd moet worden voor de waardebepaling en welk bedrag dus in de ruimtelijke kwaliteit moet worden geïnvesteerd.

Er is een KGO plan opgesteld, waarin alleen de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit is vertaald. Dit KGO plan is aan deze toelichting gekoppeld. Hieruit blijkt dat de benodigde investeringen worden gedaan. De basisinspanning is niet noodzakelijk, de inpassing is conform de kenmerken van het omliggende landschap. Tenslote wordt ook een bedrag geinvesteerd in het slopen van een asbesthoudende schuur aan de Bornsedijk 9 in Deurningen.

Conform het KGO-beleid is de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan om de uitvoering van de kwaliteitsimpuls te borgen. Daarnaast wordt de uitvoering van de maatregelen via een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.

3.3.4 Woonvisie 2016+/ Uitvoeringsnota woningbouw 2018

De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De centrale ambitie van de woonvisie is daarin vastgelegd als wensbeeld voor Dinkelland in 2025:

Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt.

Kwalitatief en kwantitatief moeten er voldoende (passende) woonruimte beschikbaar zijn voor de verschillende doelgroepen. In de Uitvoeringsnota Woningbouw 2018 heeft hebben B&W de Woonvisie 2016 geëvalueerd. Het overeengekomen regionale woningbouwprogramma voor Twente (RWP-T) heeft daarbij als uitgangspunt gediend. Op basis van de Uitvoeringsnota worden voor het hele buitengebied van Dinkelland 60 (in plaats van 35) woningen gereserveerd voor de periode 2018-2027.

De Uitvoeringsnota Woningbouw 2018 biedt ruimte voor een extra woning in het buitengebied.

3.3.5 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De gemeenteraad van Dinkelland heeft in zijn vergadering van 10 juli 2012 de beleidsnota 'Casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Deze nota bevat een generieke methode om vorm te geven aan het behoud en de ontwikkeling van het Nationaal-Landschap in Noordoost-Twente. Hiertoe is in het beleid een instrument opgenomen waarmee gemeenten en initiatiefnemers op voorhand duidelijkheid kunnen verkrijgen over het verwijderen, verplaatsen of ontwikkelen van landschapselementen bij toekomstige ontwikkelingen. Daartoe is per landschapstype bepaald of een daarin voorkomend landschapselement onderdeel is van de kenmerkende structuur van dat landschap, het casco, of niet. Daarnaast zijn richtlijnen geformuleerd voor de versterking van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.2: Ligging deelgebieden op Casco-kaart

Ten noorden van het plangebied en aan de noordwestkant van het plangebied van de Ossendijk 4 bevindt zich een casco element. Dit element wordt in stand gelaten.

Conclusie

Onderhavig plan is niet in strijd met het beleid uit de beleidsnota 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt bij een bestemmingsplan een toelichting gegeven op de relatie tussen de voorgenomen ontwikkeling en relevante milieuaspecten. Voor het merendeel van de diverse milieuaspecten is specifieke regelgeving opgesteld (bodem, geluid, water, flora- en fauna, etc.). Toch is er bij de vaststelling van een bestemmingsplan sprake van een aanvullende werking, omdat met het bestemmen van gronden ook richting gegeven kan worden aan de uitvoering van het milieubeleid. Uiteraard geldt ook hier het uitgangspunt dat er sprake dient te zijn van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zal daarom per milieuaspect de relatie tot de voorgenomen ontwikkeling worden beschreven.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

De planlocatie Ossendijk 4 is ingericht, bebouwd en wordt feitelijk gebruikt voor bewoning. Dit plan voorziet in de legalisatie van die situatie door de geldende bestemming "Recreatie – recreatiewoning" te wijzigen in "Wonen". Feitelijk wijzigt er niets in de inrichting, bebouwing en het gebruik binnen de planlocatie.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Het onderhavige project is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

"Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen."

Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. Als er geen sprake is van een "stedelijke ontwikkeling" zoals bedoeld in het Besluit mer dan is dat Besluit m.e.r. ook niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Omdat de terreininrichting, bebouwing en het gebruik niet worden gewijzigd is er sprake van een puur formele en milieuneutrale ontwikkeling. De ruimtelijke uitstraling wijzigt niet. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.

4.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'.

Toets

Bij het voorliggende plan is er in beginsel sprake van het omgevingstype "rustige woonwijk/buitengebied". Er is sprake van een "rustige woonwijk/buitengebied" indien het een gebied betreft met overwegend verspreid liggende woningen en een beperkte mate van functiemeningen met bedrijvigheid/bedrijven. Rondom de planlocatie is bijna uitsluitend sprake van verspreid liggende woningen. In dit geval is in de nabijheid een autoherstelbedrijf gevestigd. Net zoals de planlocatie is het autobedrijf gevestigd langs de doorgaande provinciale weg N738. In dat geval worden de gebieden getypeerd als "gemengd gebied".

Dat het plangebied in "gemengd gebied" gelegen is betekent dat de richtafstand met één stap kan worden terug gebracht. Dit betekent dat voor bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 een richtafstand van 30 meter (in plaats van 50 meter) kan worden aangehouden.

De bedrijvigheid die aan de overzijde van de Deurningerstraat planologisch is toegestaan betreft bedrijvigheid tot en met categorie 2. Ook is (middels een aanduiding) een garagebedrijf toegestaan. Een autoherstelinrichting kan gecategoriseerd worden in milieucategorie 3.1. De kleinste afstand tussen die bedrijfsbestemming en de woonbestemming aan de Ossendijk 4 bedraagt circa 20 meter. Op basis van de tabel "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bedraagt de richtafstand buiten de bestemming "Bedrijf" waarbinnen mogelijk geluidhinder kan optreden, 30 meter. De woning Ossendijk 4 ligt op een grotere afstand uit de rand van de bedrijfsbestemming, op ruim 35 meter. De woning ligt dus buiten het aandachtsgebied waar milieuhinder (in dit geval geluidhinder) ten gevolge van het autoherstelbedrijf mogelijk is. In het bestemmingsplan is, afgestemd op ligging van de woning, een bouwvlak opgenomen binnen de bestemming "Wonen" waarbinnen de woning is toegestaan. Regeltechnisch is het daarmee uitgesloten dat de woning tot binnen de milieuzone van het autoherstelbedrijf verplaatst wordt.

Dat de woning niet dichterbij gesitueerd kan en mag worden houdt overigens met name ook verband met het verkeerslawaai ten gevolge van Deurningerstraat. Op dat aspect wordt hierna afzonderlijk ingegaan in 4.5 Geluid.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet in nader onderzoek bepaald worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Er is geen sprake is van wijzigingen in het feitelijke gebruik, terreininrichting en bebouwing. De bodem wordt niet geroerd en er wordt geen grond verzet. Er heeft daarom verkennend bureauonderzoek plaatsgevonden naar mogelijke (historische) bodemverontreinigingen, hieronder de bevindingen.

Het perceel is van oudsher in gebruik geweest als weiland. Daarop waren enkele opstallen aanwezig, waaronder een kippenschuur en een stalletje voor kalveren. Vanaf medio de 80-er jaren is het perceel in gebruik genomen voor woondoeleinden. Daarvoor is de kalverstal verbouwd en uitgebreid en zijn een aantal bijgebouwen gerealiseerd. Ook is er een tuin met vijverpartij aangelegd en zijn bomen en struiken aangeplant. Een van de opstallen is een tijdlang in gebruik geweest als opslag/magazijn en werkplaats. Voor langere tijd (tot ongeveer 2012) was er sprake van opslag van antiek en 2e hands goederen. Momenteel is een deel van de bijgebouwen niet meer als zodanig in gebruik. De overige bijgebouwen zijn in gebruik ten behoeve van de woonfunctie. Vanuit het historisch gebruiksperspectief is er geen reden om aan te nemen dat ter plekke sprake is van bodemverontreiniging. Ook in de praktijk en tijdens het gebruik is niet gebleken van bodemverontreinigingen.

De planlocatie staat niet geregistreerd als potentieel van bodemverontreiniging verdachte locatie op de Bodemkwaliteitskaart Twente.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de herziening van de bestemming ter plekke. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Deze bescherming komt tot stand door middel van zonering. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet bekeken worden of er een geluidsgevoelige bestemming wordt ontwikkeld en er sprake is van een acceptabel geluidsniveau. De gemeente Dinkelland heeft hiervoor ook geluidbeleid opgesteld met de nota 'Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Dinkelland'. Daarin staan per gebiedstype nadere ambitiewaarden- en bovengrenzen opgenomen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dienen deze grenswaarden in acht te worden genomen.

In het gemeentelijke geluidbeleid liggen alle onderhavige deelprojecten in het gebiedstype 'Buitengebied'. Hiervoor geldt voor geluidsgevoelige objecten voor het aspect verkeerslawaai de ambitiewaarde 'redelijk rustig, 43-48 dB' en de bovengrens 'onrustig, 48-53 dB'.

Onderzoek

Voor de bepaling van de geluidbelasting door het wegverkeer zijn berekeningen uitgevoerd conform Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. In het rekenmodel (Geomilieu, versie 20.1) zijn de gebouwen, bodemgebieden bronnen (wegen) ingevoerd.

Berekend is de 57 dB –geluidcontour binnen het perceel Ossendijk 4 op een hoogte van 1,5 m als op 4,5 m. Voor de berekende 57 dB-contour mag namelijk de gebruikelijke wettelijke aftrek conform art. 110g Wgh van 4 dB worden afgetrokken.

Deze contour bepaald derhalve de maximale grens voor het vaststellen van een hogere grenswaarde van 53 dB en dient als uitgangspunt voor het bestemmingsplan. De rekenresultaten exclusief 4 dB aftrek ex artikel 110g Wgh, zijn opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek.

Conclusie

Door het opnemen van een bouwvlak kan er niet binnen de geluidscontouren van de weg worden gebouwd. Daarmee is er voor het aspect geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn kaders opgenomen om een goede luchtkwaliteit te bevorderen en ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. In de algemene maatregelen van bestuur: en de bijbehorende ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate' is een lijst van gevallen opgenomen die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het gaat om plannen die zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd kunnen worden. Daarbij gaat het onder meer om woningbouwlocaties waar minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een rekentool ontwikkeld waarmee voor kleinere ruimtelijke planen getoetst kunnen worden. "Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht" (Kenniscentrum Infomil). Zie onderstaande afbeelding voor de uitkomst van de rekentool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0008.png"

Afbeelding 4.1: Rekentool NIBM

Bij voorliggend plan worden er maximaal 10 extra voertuigbewegingen verwacht. Dit plan is aan te merken als een plan dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Daarmee is er voor het aspect luchtkwaliteit sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De raad van de gemeente Dinkelland heeft een Geurverordening vastgesteld waarbij de afstandsmaten van 100 en 50 meter zijn verkleind naar respectievelijk 50 en 25 meter. Daarbij geldt de voorwaarde dat de bedrijven niet hebben uitgebreid binnen de oorspronkelijke zone door daarbinnen meer dieren te houden. De Wet Geurhinder laat ruimte om de afstanden te beperken.

Toets

Het perceel Ossendijk 4 wordt formeel een woonerf. Het bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt hemelsbreed op een afstand van circa 240 meter van de rand van de nieuwe woonbestemming. Ruim buiten de geurhinderzone rond het betreffend bedrijf . Het maakt daarbij geen verschil of de zoneafstand 25 of 50 meter bedraagt. Het bedrijf wordt niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden, waardoor aannemelijk kan worden gemaakt dat vanuit het aspect geur het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Het plan voorziet in het toekennen van een woonbestemming. Een woning is een kwetsbaar object. Er is onderzocht of er in het plangebied of in de omgeving van het plangebied risico's op het gebied van externe veiligheid aanwezig zijn.

Uit de inventarisatie blijkt dat op ongeveer 300 meter afstand van de woonbestemming een risicovolle BEVI-inrichting aanwezig is. Het betreft tankstation "De Witte Beer" aan de Deurningerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart

Er zijn een drietal risicofactoren aanwezig. Het LPG-vulpunt, het LPG-reservoir en de LPG-afleverinstallatie. Uit het bij de risicokaart horende attribuutrapport (zie afbeelding 4.3) blijkt dat de maximale afstand van het invloedsgebied rondom, 150 meter bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0010.png"

afbeelding 4.3; attribuutrapport BEVI-inrichting tankstation "De Witte Beer"

De woonbestemming Ossendijk4 ligt op 300 meter afstand en dus buiten het risicoinvloedsgebied rond BEVI-inrichting tankstation "De Witte Beer". Andere risicofactoren (vervoer gevaarlijke stoffen, buisleidingen, vuurwerk, etc.) zijn niet aanwezig binnen een straal van 1 km rondom de woonbestemming.

Dat betekent dat het toekennen van de woonbestemming in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.9 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2021 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is met name verwoord in het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoets

Op 29 december 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. De toets had betrekking op het plan "Woonbestemming Ossendijk 4". Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

4.10 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op de provinciale archeologische verwachtingenkaart is nagenoeg het gehele perceel opgenomen met de aanduiding "lage verwachting". Een smal strookje langs de Ossendijk heeft een middelhoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.4: Uitsnede Archeologische verwachtingenkaart provincie Overijssel

De gemeente Dinkelland heeft een eigen meer getailleerde archeologische verwachtingskaart en bijbehorend beleid opgesteld. Hierin zijn verschillende archeologische zones met de bijbehorende archeologische verwachtingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.5 uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Dinkelland

Toets

Het plangebied is gelegen binnen 'beekdalen en overige laagten'. De archeologische verwachting is laag voor resten uit alle perioden. Het betreft hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijke archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Er geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek dieper dan 40 centimeter, met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terrein met waardevolle archeologische resten.

In dit geval is de vrijstelling voor archeologisch onderzoek van toepassing en is derhalve geen archeologisch onderzoek vereist. Overigens ook niet omdat er geen bodemingrepen plaatsvinden.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied of in de nabije omgeving daarvan geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle inrichtingen of voorzieningen aanwezig zijn. Het voorliggend plan heeft daarmee geen negatieve gevolgen voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Aangrenzend aan aan de planlocatie ligt een bosgebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Op onderstaande afbeelding weergegeven als "natuur". De op de kaart weergegeven "Zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN" maakt geen onderdeel uit van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOSSEN4BORNSE9-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.6: uitsnede kaartbeeld Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS)

Qua gebruik, terreininrichting, en bebouwing verandert er niets binnen het perceel Ossendijk 4. Het toekennen van de woonbestemming heeft daarmee geen negatief effect op het aangrenzende NNN-gebied.

De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland heeft geen externe werking. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer is op 2,8 kilometer afstand van het plangebied gelegen. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden in het kader van gebiedsbescherming.

Beschermde soorten

Het plangebied behoort, samen met het aangrenzende bosgebied, vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten de planlocatie hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de beplanting. De vijverpartij is een permanente verblijf- en rustplaats voor amfibieën, waaronder kikkers.

De planlocatie zelf behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Het opnemen van een woonbestemming heeft geen effect op het beschermde (natuur)gebied. Er wordt immers niets gewijzigd qua terreininrichting, bebouwing en gebruik.

De formele planherziening moet in beginsel wel aangemerkt worden als een "ruimtelijke ontwikkeling". Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen "doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties", als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden en de werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de minst kwetsbare periode voor amfibieën (half mei-september), dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming.

Omdat er geen fysieke ingrepen of wijzigingen binnen het plangebied zijn voorzien, hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden. Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd die een verstorend effect hebben op de beschermde fauna.

Vanuit ecologie zijn er, met inachtneming van bovenstaande, geen belemmeringen voor het toekennen van een woonbestemming.

4.12 Verkeer en parkeren

De gemeenteraad heeft in verband met parkeren de "Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018" vastgesteld. Die nota bevat parkeernormen voor met name de kernen, onderscheiden naar centrumgebied en over kerngebied. Voor het buitengebied zijn geen specifieke parkeernormen opgenomen. Deze beleidsregels zijn overgenomen in het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" dat op 29 mei 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland.

Verkeer

Het perceel Ossendijk 4 wordt ontsloten vanaf de Ossendijk. De Ossendijk sluit aan op de Deurningerstraat, een provinciale weg met een hoge verkeersintensiteit. De Ossendijk maakt ook deel uit van een binnendoorroute vanaf Deurningen richting Hertme/Borne maar kent een lage verkeersintensiteit. Het aantal verkeersbewegingen op de Ossendijk zal niet wijzigen omdat er feitelijk geen sprake is van een functiewijziging op het perceel Ossendijk 4. Er werd en wordt gewoond en dat blijft zo in de toekomst. Het perceel is goed bereikbaar via een bestaande inrit met poort. Voor de poort is opstelruimte voor een auto aanwezig zodat de verkeersdoorstroming op de Ossendijk niet wordt gehinderd. Ook het aangrenzende bos blijft via een bestaande inrit bereikbaar.

Het aspect verkeer en bereikbaarheid leveren geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende verharde parkeerruimte aanwezig is voor 3 à 4 auto's. De parkeersituatie is daarmee in overeenstemming met het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" en de onderliggende beleidsregels uit de "Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018".

Het aspect parkeren levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

Bij het wijzigen van de bestemming is aangesloten bij het beleid en de regels zoals dat is verwoord in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Hieronder staan deze bestemmingen benoemd:

Locatie Ossendijk 4

Bestemming 'Wonen'

De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en die van het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" worden overgenomen voor dit plan. Voor dit deel wordt de bestemming "Recreatie – Recreatiewoningen" gewijzigd in de bestemming "Wonen". Voor de nieuwe woonbestemming zijn de reguliere regels voor de bestemming "Wonen" uit het bestemmingplan "Buitengebied 2010" als uitgangspunt genomen.

De volgende specificatie is toegevoegd aan de reguliere regels:

- de realisatie van noodzakelijke kwaliteitsimpuls geborgd wordt door een kwalitatieve verplichting.

Ten behoeve van de woning zelf, het hoofdgebouw, is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. De woning is uitsluitend toegestaan binnen dit bouwvlak. Het bouwvlak is zodanig vormgegeven dat de woning niet verplaatst kan worden richting Deurningerstraat. Dat is namelijk niet mogelijk vanwege de verkeersgeluidsbelasting van die weg.

Voor het overige zijn alle planregels uit artikel 36 (de reguliere woonbestemming) zoveel mogelijk overgenomen.

Locatie Bornsedijk 9

Bestemming Agrarisch - 1

De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en die van het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" worden overgenomen voor dit plan. Voor dit deel wordt de bestemming niet gewijzigd. De reguliere regels voor de bestemming "Agrarisch - 1" uit het bestemmingplan "Buitengebied 2010" zijn als uitgangspunt genomen.

Bouwvlak

Bebouwing is alleen mogelijk binnen het bouwvlak. Het bouwvlak zal qua vorm (niet qua oppervlakte) beperkt worden aangepast, afgestemd op de aanwezige kuilvoeropslag.

Functieaanduiding specifieke vorm van Agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf

De intensieve tak stopt, vandaar dat de functieaanduiding wordt gewijzigd naar grondgebonden in plaats van gemengd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Aanvrager is bereid een planschadeovereenkomst aan te gaan met de gemeente waarbij wordt afgesproken dat eventuele planschade voor rekening van aanvrager komt. Aanvrager is in ieder geval bereid alle planschade ten gevolge van de vaststelling en inwerkingtreding van het onderhavige plan te betalen dan wel te vergoeden aan de gemeente Dinkelland. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zal het bestemmingsplan worden toegezonden aan het Rijk, de provincie Overijssel en het waterschap Vechtstromen. Het waterschap is via de digitale watertoets geïnifomeerd over en betrokken belangen bij het plan. Het Rijk en de provincie Overijssel heeft ten behoeve van het artikel 3.1.1 overleg een lijst opgesteld van categoriën van gevallen waarvoor het voeren van vooroverleg niet noodzakelijk is.

6.2.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen

Op 19 januari 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.