direct naar inhoud van 4.2 Bodem
Plan: Wonen Holten, Reilinksweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPHW2010001-0401

4.2 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Omdat bij het voorgenomen plan sprake is van nieuwbouw van woningen, is door Ecoreest bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit het onderzoek dat uitgevoerd is in november/december 2009 blijkt dat:

  • Tijdens de visuele inspectie geen asbest verdacht materiaal is waargenomen.
  • In de bovengrond een gehalte aan PAK gemeten is boven de achtergrondwaarde, maar beneden de tussenwaarde. Verhoogde gehalten aan PAK worden vaker aangetoond in de omgeving van bewoond gebied en zijn veelal veroorzaakt door lokale depositie van deze stoffen.
  • In de ondergrond het gehalte aan PCB verhoogd is weergegeven als gevolg van een rekencorrectie. De rekencorrectie geeft de maximaal aanwezige concentratie weer bij deze stof als de detectiegrens niet wordt gehaald.
  • In de grondmonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten zijn boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
  • In het grondwater van peilbuis 1 gehalten aan barium en zink zijn gemeten boven de streefwaarden maar beneden de tussenwaarden voor nader onderzoek.
    Verhoogde gehalten aan metalen worden vaker aangetoond in de omgeving van Holten, en zijn veelal veroorzaakt door verzuring en natuurlijke oorzaken. De gehalten aan barium en zink kunnen geheel of ten dele worden beschouwd als achtergrondconcentraties.
  • Het gehalte aan dichloorethenen verhoogd wordt weergegeven. Hierbij wordt opgemerkt dat het gehalte niet als zodanig wordt aangetoond, maar dat het gehalte een rekencorrectie betreft welke de minimale hoeveelheid van de betreffende parameter weergeeft indien de detectiegrens niet wordt bereikt.
  • Verder in de grondwatermonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters zijn gemeten boven de streefwaarden en/of detectiegrenzen.

Aanvullend bodemonderzoek
Na beoordeling van het verkennende bodemonderzoek door bevoegd gezag is de noodzaak voor een aanvullend bodemonderzoek duidelijk geworden. In het verkennende bodemonderzoek is namelijk de huidige parkeerplaats van het uitvaartcentrum, dat ook onderdeel is van het plangebied, niet onderzocht. Door Ecoreest bv is in september 2010 voor dit gebied een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit dit aanvullende onderzoek blijkt dat in de bovengrond geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.

Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er in de bovengrond en het grondwater op sommige locaties overschrijdingen van de achtergrondwaarden (grond) en streefwaarden (grondwater) uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. De verhogingen in het grondwater worden beschouwd als achtergrondconcentraties.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu t.g.v. de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende grond op het terrein zelf acht het onderzoeksbureau milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Het aspect bodemkwaliteit vormt gezien het onderzoek geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.