Plan: | Rijnbandijk 8-16 Opheusden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpOPrijnbandijk816-vst1 |
In Opheusden is nabij de kruising Rijnbandijk-Dorpsstraat de voormalige meubelwinkel Van Dam gesitueerd. In het kader van een kwaliteitsverbetering van de dorpsentree zal dit gebied en de directe omgeving getransformeerd worden. Tegelijkertijd doet zich een ontwikkeling voor met betrekking tot het dijkversterkingsproject Rijswijk - Opheusden. Ten gevolge van de dijkversterkingsmaatregelen zullen enkele dijkwoningen verdwijnen. De dijkwoningen zullen naast de locatie Van Dam gerealiseerd worden.
Omdat deze ontwikkeling strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar wel past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Rijnbandijk, ten noorden van het centrum van Opheusden. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: Openstreetmap) |
Voor het plangebied wordt de bestemming herzien, nieuwe bouwvlakken vastgelegd en wordt voorzien in een regeling voor de nieuwe functies. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en hoe wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening (Wro). De nieuwe bestemming, inclusief de nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden, zijn vastgelegd in de regels en aangeduid op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied gelden meerdere bestemmingsplannen. Bijgevoegd is een screenshot van ruimtelijkeplannen.nl, dat een beeld geeft van het bestemmingsregime.
Uitsnede ruimtelijkeplannen met bestemmingsregime en globale ligging plangebied
Het gaat om de volgende bestemmingsplannen en bijbehorende regelingen:
Bestemmingsplan - Kern Opheusden (vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2013)
De locatie Van Dam maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Hierbij geldt het volgende:
Bestemmingsplan - Dijkverbetering Hagestein - Opheusden (vastgesteld door het Ministerie I&M op 22 mei 2013)
In dit bestemmingsplan, opgesteld om de beoogde dijkverbetering mogelijk te maken, is het volgende van belang:
Bestemmingsplan Witte Vlekken (vastgesteld door de gemeenteraad op 12 september 2013)
In dit bestemmingsplan is de locatie Van Noort (de vrijstaande woning die direct noordelijk van de panden van Van Dam is gesitueerd) meegenomen. Hiervoor geldt het volgende:
Bestemmingsplan - Dijkverbetering Hagestein - Opheusden (vastgesteld door het Ministerie van I&M op 20
september 2013)
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het mogelijk maken van een profielwijziging van de dijk en bevat voor het plangebied enkele aanvullende voorwaarden.
Partiële herziening van het Rijksinpassingsplan Dijkverbetering Hagestein - Opheusden (planstatus: ontwerp, ter inzage vanaf 24 februari 2015)
Omdat het Rijksinspassingsplan niet toereikend was om de beoogde dijkverbetering uit te voeren, is er ter hoogte van het plangebied een nieuwe partiële herziening opgesteld. Deze herziening heeft nog de ontwerpstatus en is nog niet vigerend.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het plan voor de locatie. Hoofdstuk 4 omvat een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 is het project inhoudelijk op uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
De locatie Van Dam is gesitueerd aan de Rijnbandijk, op een prominente plek in Opheusden. De slingerende dijk tussen uiterwaarden en oeverwallen is kenmerkend voor het Betuwse landschap in de omgeving. Opheusden ligt niet direct tegen de dijk, de kern ligt enigszins ten zuiden van deze dijk. Ten noorden van de dijk liggen de uiterwaarden, de afstand tot de rivier zelf is op deze plek relatief groot. De gebouwen op de locatie Van Dam liggen feitelijk tussen Opheusden en de uiterwaarden in. Ze blokkeren in die zin de relatie tussen het dorp en de rivier.
Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: Bing Maps)
De route Dorpsstraat - Rijnbandijk is een belangrijke doorgaande route in Opheusden. De Rijnbandijk richting het oosten is een erftoegangsweg die van belang is voor lokaal verkeer.
Luchtfoto met globale ligging plangebied bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op de luchtfoto is het globale plangebied van dit bestemmingsplan aangegeven. Het gaat om de locaties Van Dam (het gebouwencomplex aan de westelijke zijde van het plangebied) en Van Noort (de woning met tuin aan de oostelijke zijde van het plangebied). Westelijk van de voormalige meubelzaak is recent een tweetal woningen gerealiseerd. Het dijkprofiel van de Rijnbandijk gaat veranderen, als onderdeel van het dijkverbeteringsproject van het Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat.
Vogelvlucht van het deels gesloopte gebouwencomplex Van Dam (bron: Mix architectuur)
De locatie Van Dam bestond uit een aaneenschakeling van gebouwen, direct aan de dijk op een opgehoogd terrein gesitueerd. Het betrof een vrij fors bouwvolume van een voormalige meubelzaak dat inmiddels voor een deel gesloopt is. De gebouwen waren gedateerd en nauwelijks meer geschikt voor het gebruik als winkel. Het geheel maakte een verwaarloosde indruk en had een negatieve uitstraling op de ruimtelijke kwaliteit van de entree tot het dorp. Het complex vormde, zoals eerder gemeld, een barrière tussen het centrum van Opheusden en het zicht op de uiterwaarden en de Nederrijn.
Ten oosten van de gebouwen van Van Dam zijn de gronden in gebruik als tuin (locatie van Noort); de bijbehorende woning bevindt zich enigszins verscholen achter de meubelzaak en is nog net te zien aan de rechterzijde van de afbeelding.
Het plangebied kan gezien worden als de oorsprong van Opheusden. Vroeger stroomde de Nederrijn direct achter de Rijnbandijk. De Dorpsstraat was destijds een kanaal, dat ter plaatse van Van Dam aansloot op de Nederrijn. Rond 1300 is hier een sluis gebouwd, en tegelijkertijd een herberg (de herberg van Swaen). De herberg heeft uiteindelijk nog tot ca. 1950 als zodanig gefunctioneerd. Daarna is het pand verkocht aan Van Dam, dat is begonnen als kleine meubelzaak ter plaatse. Door de jaren heen is het bedrijf echter uitgebreid, waardoor de restanten van de herberg nu onherkenbaar zijn en volledig opgegaan zijn in de recentere bebouwing. Sinds enkele jaren werd de meubelzaak hoofdzakelijk gebruikt voor opslag en stond het grotendeels leeg. Van Dam heeft aan de Tielsestraat een nieuw bedrijfspand gerealiseerd en is vertrokken uit het plangebied.
Het stedenbouwkundig principe omvat de volgende aspecten:
Met deze uitgangspunten is bijgevoegd plan uitgewerkt. Aan de westzijde is het appartementengebouw te zien. De bestaande woning Van Noort zal blijven bestaan en worden ingepast in het plan. Dit is de woning die direct ten oosten van het appartementencomplex ingetekend staat.
Schetsontwerp nieuwbouw (bron: Mix architectuur)
Het te realiseren appartementencomplex ter hoogte van de kruising Dorpsstraat/Rijnbandijk is het meest opvallende element van de ontwikkeling. Het gebouw rijst uit boven de dijk en accentueert hiermee de dorpsentree van Opheusden. Het gebouw omvat vier woonlagen met appartementen, waarvan de vierde laag grotendeels in de kappen zit. Het verder teruggelegen middengedeelte van de vierde laag heeft een plat dak. Onder de appartementen is een parkeerkelder aanwezig, die ten opzichte van de bovenkant van de dijk lager ligt. De schetsen geven een impressie van de situering en opzet van het gebouw.
Impressie appartementencomplex nieuwbouw (bron: Mix architectuur)
Door het toepassen van kappen op het appartementencomplex krijgt het geheel een vriendelijke uitstraling, passend bij het dorpse karakter van Opheusden. Vanuit de bovenste lagen van het complex ontstaat er een fraai zicht op de kom van Opheusden en op de uiterwaarden.
De parkeerkelder die gesitueerd is onder het pand, biedt plaats aan één parkeerplaats per woning. Door de constructie loopt deze niet onder water. Op het terrein naast het complex zijn de parkeerplaatsen voor bezoekers gesitueerd. Ook is er aan de achterzijde van het appartementencomplex ruimte voor een kleinschalige parkeerplaats. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm (zie paragraaf 5.4).
De naastgelegen vrijstaande woningen liggen tegen het dijkprofiel en zijn door gezamenlijke inritten geclusterd in groepjes van 2. Door de tussenliggende ruimtes met doorzichten en de gevarieerde gevellijn en kaprichting ontstaat er geen wandvorming langs de dijk.
Vanaf de kruising Dorpsstraat - Rijnbandijk ligt een pad voor voetgangers richting de uiterwaarden. Het pad, in de vorm van een struinpad/klompenpad, biedt een meerwaarde voor het dorp en zorgt voor een betere binding van de kern met de rivier. Het pad blijft in eigendom van de toekomstige Vereniging van eigenaren van het complex.
Het appartementencomplex verwijst door de vormgeving met samengestelde zadelkappen naar het beeld van gekoppelde dijkhuizen en heeft hierdoor een vriendelijke uitstraling. Door deze kapvormen en de uitkragende balkons wordt ongewenste massaliteit van het gebouw voorkomen. Het gebouw heeft een alzijdige oriëntatie en kent aan alle zijden een representatieve gevel. De maximale hoogte van het gebouw is 16 meter. De onderzijdes van de kappen liggen op een hoogte van circa 9 meter. Er zijn 4 woonlagen in het pand beoogd. Onder de woonlagen ligt een parkeerkelder, die ten opzichte van het dijkprofiel onder het maaiveld ligt. De balkons zijn ofwel door de stapeling ofwel door de overkragende kap overdekt en maken zo onderdeel uit van de bouwmassa. Aan de oostelijke gevel zijn geen balkons gesitueerd, vanwege de nabije ligging van de bestaande woning Rijnbandijk 12 (die onderdeel is van dit bestemmingsplan). Wel moet hier voldoende aandacht zijn voor de geleding van de gevel, zodat een te massief beeld voorkomen wordt. De entree ligt op het maaiveldniveau van het dijkprofiel en wordt daarmee verbonden.
De vrijstaande woningen die ten oosten van het appartementengebouw worden gerealiseerd, kenmerken zich door één of twee lagen met kap. De maximale bouwhoogte is 9 meter, de maximale goothoogte 5 meter. De kaprichtingen zijn zoveel mogelijk ten opzichte van elkaar verdraaid, de nok ligt in de richting van de langste zijde van het bouwvlak. De bestaande woning is hierbij leidend, deze heeft de kaprichting evenwijdig aan de Rijnbandijk. Op deze manier ontstaat een gevarieerd bebouwingsbeeld, dat recht doet aan de oorspronkelijke dijkbebouwing die ook varieerde in verschijningsvorm.
Hierna is een afbeelding opgenomen die een impressie geeft van het beeld dat langs de dijk ontstaat.
Impressie van ensemble dijkhuizen (bron: MIX architectuur)
Ter ondersteuning van de beschreven uitgangspunten voor de architectuur zijn bijgevoegde referentiebeelden opgenomen.
Referentiebeelden voor de architectuur van de appartementen (bron: MIX architectuur)
Referentiebeelden voor de architectuur van de grondgebonden woningen (bron: MIX architectuur)
Voor wat betreft het materiaalgebruik van de gevels van het appartementengebouw wordt een combinatie aangehouden van baksteen en hout(look) in wit en antraciet. Voor de kappen wordt gebruik gemaakt van riet of donkergrijze pannen.
De grondgebonden woningen worden voorzien gevels die bestaan uit rood en/of bruin genuanceerde baksteen en/of een combinatie van baksteen en hout(look) in wit en antraciet. De woningen zijn voorzien van kappen met roodbruine of donkergrijze pannen of riet.
Bij zowel het appartementencomplex als de grondgebonden woningen zijn details in hout(look) en/of glas mogelijk. De beelden hieronder geven een impressie van het materiaalgebruik.
Referentiebeelden materiaalgebruik (bron: MIX architectuur)
De tuinen en semi-openbare ruimte om de verschillende gebouwen heen zullen op een informele wijze worden ingericht. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van groene erfafscheidingen. De parkeerplaatsen bij het appartementengebouw worden voorzien van grasbetonblokken of gefundeerd gras, zodat een groen karakter ontstaat. Het dijktalud zal worden voorzien van gras.
Referentiebeelden voor de onbebouwde ruimte (bron: MIX architectuur)
Door de realisatie van de appartementen en de vrijstaande woningen krijgt het plangebied een woonfunctie. Ondergeschikte functies zijn erf en parkeren. Op het achterliggende terrein zal de natuurfunctie de belangrijkste functie zijn, met daaraan ondergeschikt extensief agrarisch gebruik.
In het vigerende bestemmingsplan was een meubeltoonzaal met enkele woningen mogelijk. Het initiatief past met haar woonfunctie niet binnen deze detailhandelsbestemming. Ook wijkt het plan af qua hoogte, diepte en woningaantallen. Onderhavig bestemmingplan maakt dit wel mogelijk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek: gebiedsgericht
Het plangebied ligt buitendijks en daarmee in een van de aangewezen gebieden van Nationaal belang. Het is gelegen in de volgende gebieden:
Het initiatief levert voor de meeste gebieden geen beperkingen op. De bepalingen omtrent de ligging in de ecologische hoofdstructuur en de Limes worden op provinciaal niveau geregeld (zie paragraaf hierna).
Voor wat betreft de ligging in het stroomvoerend deel rivierbed en rivierbed geldt dat dit plan wordt afgestemd met Rijkswaterstaat. Daarbij zijn artikel 2.4.3 en 2.4.4 van het Barro van belang. De effecten op de waterstand in de rivier en de afname van het bergend vermogen ten opzichte van het RIP marginaal zullen kunnen worden geacht. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.4.3 van het barro. Er is sprake van herstructurering: de bestaande panden van Van Dam worden gesloopt en vervangen door een appartementencomplex. Hierdoor is het mogelijk om de gewenste dijkverbetering te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan de opsomming in artikel 2.4.4 van het barro en kan ook worden voldaan aan de SNIP3 besluitvorming over de dijkverbetering van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu . Tevens worden 3 woningen gerealiseerd ter compensatie van woningen die elders worden gesloopt ten behoeve van diezelfde dijkverbetering.
Voor de realisatie van het plan is een waterwetvergunning noodzakelijk, afstemming hierover vindt reeds plaats. Voor wat betreft de ligging bij de waterkering geldt dat dit plan tegelijk met de beoogde dijkverbetering en in samenspraak met het Waterschap Rivierenland is opgepakt.
Gezien de aard van het plan (herstructurering) en de afstemming met Rijkswaterstaat en waterschap, wordt dit plan uitvoerbaar geacht ten aanzien van het gebiedsgerichte Rijksbeleid.
Planspecifiek: Ladder duurzame verstedelijking
Ten aanzien van het plan kan gesteld worden dat het plan voldoet aan de regionale behoefte. Het plan is reeds opgenomen in de regionaal afgestemde woningbouwprogramma's alsook in de Woonagenda van de provincie. Hiermee is de regionale behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede 1 van de ladder.
De ontwikkeling vindt verder plaats in bestaand stedelijk gebied: er is sprake van herstructurering van een leegstaand pand. Hiermee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder.
Gezien bovenstaande aspecten wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en past het plan binnen de uitgangspunten van het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 treden de Omgevingsvisie en –verordening in werking en vanaf dat moment wordt ervaring opgedaan met het nieuwe beleid.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De provincie zet daarbij in op het waarborgen en het verder ontwikkelen van de kwaliteiten van Gelderland waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De Omgevingsverordening geeft aan dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Planspecifiek
Bestaand bebouwd gebied
Het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied, waarbinnen stedelijke uitbreidingen zijn toegestaan. In die zin past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de Omgevingsverordening.
Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied ligt ook binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO). In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
De locatie maakt onderdeel uit van het gebied "Uiterwaarden Neder-Rijn Heteren - De Spees". Hiervoor gelden de volgende kernkwaliteiten:
Naast deze kernkwaliteiten worden de volgende ontwikkelingsdoelen gesteld:
In onderhavige situatie wordt de bestaande bebouwing van de voormalige meubelwinkel van Van Dam verwijderd en in plaats daarvan wordt een nieuw appartementengebouw gerealiseerd. Tevens worden enkele woningen mogelijk gemaakt ter compensatie van woningen die elders door dijkverbetering moesten verdwijnen. In die zin is per saldo sprake van een substantiële verbetering van de kernkwaliteiten van het gebied. De oppervlakte aan bebouwing neemt af. Door de tussenruimtes tussen bebouwing wordt het contact tussen dorp en rivier verder verbeterd. De grondgebonden woningen zijn mede het gevolg van sloop van woningen t.b.v. van dijkverbetering elders. Er komen door het plan geen ontwikkelingsdoelen in gevaar.
Limes
Het plangebied maakt tevens onderdeel uit van de Romeinse Limes. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn te omschrijven als : de Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt naast de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
Ook hiervoor geldt dat deze kernkwaliteiten niet worden aangetast. De nieuwbouw maakt meer doorzichten richting de Nederrijn mogelijk en biedt daardoor kansen om de Limes beter beleefbaar te maken.
Woonprogramma
Op dit moment is de regio Rivierenland, waar Neder-Betuwe onderdeel van uitmaakt, druk doende met het opstellen van de regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het opstellen van een kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 12 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd.
In het plangebied worden maximaal 21 woningen mogelijk gemaakt. Nieuwe woningen zijn op grond van de omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het regionaal woningbouwprogramma van de regio Rivierenland.
Gezien de bovenstaande aspecten staat het provinciaal beleid uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Regionaal Woningbouwprogramma regio Rivierenland
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren - actueel houden - van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd. Alle projecten worden getoetst op drie punten:
I. Planstatus
Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'. Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt `groen`.
II. Urgentie
Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project. De ontwikkeling op de locatie Van Dam betreft herstructurering van bestaand bebouwd gebouw. Hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.
III. Woonmilieu, prijs en woningtype
In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.
Het realiseren van appartementen sluit aan bij de vraag in Opheusden en zorgt ervoor dat er doorstroming plaatsvindt. De vrijstaande woningen worden deels gebouwd ter compensatie van afgebroken dijkwoningen in het kader van de dijkverzwaring. Hiermee scoort de ontwikkeling ´groen`.
Alle bekende projecten zijn getoetst en ingedeeld in drie categorieën.
1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorg gerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2.
2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving. Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen plannen in categorie 2A waarvan verwacht wordt dat de oplevering gepland is voor de middellange termijn (2020-2025) en plannen in categorie 2B met aandachtspunten of belemmeringen.
3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder)
Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen.
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen gezamenlijk het regionale woningbouwprogramma Rivierenland. De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 2. Op urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed.
De herontwikkeling van de locatie Van Dam is al in verschillende beleidsnota's van de gemeente opgenomen. De verschillende beleidsnotities die van belang zijn, worden hierna besproken.
Structuurvisie Opheusden
De Structuurvisie Opheusden is in 2001 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze structuurvisie gaat uit van het amoveren van de voormalige meubelwinkel (van Dam), sloop van de bestaande panden en de twee woningen aan weerszijden (van Noort en Bos-Klaassen). Ter compensatie hiervan worden er appartementen gerealiseerd.
Het uitgangspunt van het nieuwe voorstel is realisatie van twee bouwmassa's in de vorm van appartementen met een zichtlijn en wandelpad in het verlengde van de Dorpsstraat tussen deze massa's op de uiterwaarden.
Structuurvisie Kernen gemeente Neder-Betuwe
De Structuurvisie Kernen gemeente Neder-Betuwe is vastgesteld door de gemeenteraad op 30-10-2003. De structuurvisie gaat uit van sloop van de locatie Van Dam en de twee woningen aan weerszijden en nieuwbouw van 20 appartementen.
Uitsnede structuurvisiekaart rondom plangebied
Het voorstel is om twee bouwmassa's van 3 lagen met kap met ieder 10 appartementen te realiseren. De gebouwen zijn gelegen ter hoogte van de dorpsentree. Er is een voorkeur voor twee kleinschalige gebouwen, waarbij rekening wordt gehouden met de zichtlijn vanuit de Dorpsstraat. De ontsluiting vindt plaats via de Rijnbandijk en er wordt geparkeerd onder de gebouwen. Er is een wandelpad gesitueerd in het verlengde van de Dorpsstraat en er wordt een relatie gelegd met de uiterwaarden in het kader van de passieve recreatie. Het nu voorliggende plan sluit in hoofdlijnen aan bij de ideeën uit de Structuurvisie Kernen gemeente Neder-Betuwe.
Structuurvisie Neder-Betuwe 2015
De Structuurvisie Neder-Betuwe 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 maart 2015. In de structuurvisie streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied.
Fragment Structuurvisiekaart Neder-Betuwe 2010-2020 rond Opheusden
Voor wat betreft het dorp Opheusden wordt gesteld dat de ligging aan de Nederrijn met bijbehorende uiterwaarden en dijk bepalend is voor de identiteit van het dorp. Het uiterwaardengebied biedt karakteristieke uitzichten en fungeert als uitloopgebied voor Opheusden. Het zicht op Opheusden vanaf de Rijnbandijk wordt nu mede bepaald door de achterkanten van de bebouwing langs de Dorpsstraat en Hamsestraat. De overgang naar het landelijk gebied is hier een aandachtspunt. De relatie met de uiterwaarden kan worden versterkt door vanuit het dorp aan te sluiten bij de padenstructuur, zoals opgenomen in natuurontwikkelingsplannen voor de uiterwaarden. Voorts is het van belang de waardevolle, karakteristieke linten te versterken. Het gaat hier met name om de Dorpsstraat, de Rijnbandijk, de Burgemeester Lodderstraat en de Smachtkamp.
Planspecifiek
In de Structuurvisie visie wordt de locatie Van Dam niet specifiek benoemd als herstructureringslocatie. Wel wordt er aangegeven dat de entree van het dorp op deze plek verbeterd moet worden. Tevens geldt er een algemene visie op wonen en op uiterwaarden. De Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020 staat daarmee uitvoering van dit initiatief niet in de weg.
Woonvisie 2016-2021 Vitale kernen in een sterke gemeente 2.0
Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.
De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met professionals en de raad:
1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen
De vergrijzing van Neder-Betuwe zet zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. De veranderende bevolkingssamenstelling vraagt om een aanpassing van de woningvoorraad. Levensloopgeschiktheid is daarin een belangrijk criterium. Binnen de ambitie om tot een gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen, worden enkele doelgroepen iets meer ondersteund: starters en senioren. Naast de bovengenoemde grote doelgroep zijn er een aantal kleine doelgroepen die ook aandacht vragen: mensen in scheiding, statushouders/vluchtelingen en mensen met een lichte zorgvraag.
2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie
Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van het regionale woningbehoefteonderzoek wordt tot 2025 uitgegaan van een jaarlijkse productie van 60 tot 80 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.
3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen
Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een grotere woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden. Binnen de woonvisie is het geplande woningbouwprogramma van de verschillende kernen gecategoriseerd in plannen die goed aansluiten bij de marktvraag voor de korte/middellange termijn (tot 2020) en plannen die minder goed aansluiten of op een langere termijn spelen. Deze zijn afgewogen tegenover de ontwikkeling van afgelopen jaren en de wensen van de gemeente. Hiermee is gekomen tot een 'streefprogramma 2015-2025' per kern.
Voor de gemeente Neder-Betuwe zijn de volgende segmenten als kansrijk benoemd: grondgebonden sociale huurwoning, tweekamer huurappartement in de vrije sector, goedkope grondgebonden koopwoning, rij-/hoekwoning in het middensegment (levensloopbestendig) en luxe grondgebonden koopwoning in dure segment.
4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad
De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houden we vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit. De belangrijkste opgave ligt in de bestaande voorraad. Daar wil de gemeente eigenaar-bewoners stimuleren om hun woning te verduurzamen. Om ervoor te zorgen dat mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, is het belangrijk dat alle nieuwbouw 'maximaal aanpasbaar te ontwikkelen.
5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen
Er zal voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen moeten worden gerealiseerd. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens (sociale huur). Om de voorraad de komende jaren te consolideren moeten er minimaal 75 woningen in de periode 2015-2020 gebouwd worden om aan de verwachte vraag te voldoen (ter compensatie van sloop en verkoop).
Planspecifiek
Onderhavig initiatief gaat uit van realisatie van (maximaal) 18 appartementen en 3 nieuwe woningen in het hogere segment. De te realiseren vrijstaande woningen worden ter compensatie van enkele ten behoeve van de dijkverbetering gesloopte woningen gerealiseerd. De appartementen zijn levensloopbestendig en sluiten daarmee aan bij de toegenomen behoefte aan woningen voor senioren. Uit de woonvisie komt tevens naar voren dat er behoefte is aan luxe grondgebonden koopwoningen in het dure segment. Het plan sluit daarmee aan op de uitgangspunten van de Woonvisie 2016-2021.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Daarom is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Opheusden binnen de geluidzone van de Rijnbandijk en de Dorpsstraat.
De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt op de voorgevels ten hoogte 57 dB en op de zijgevels ten hoogste 54 dB. De invallende geluidbelasting wordt voor de Wet Geluidhinder getoetst voor wegen met een geluidzone in de zin van deze wet. Alle wegen liggen in een 30 km zone en hebben daardoor geen geluidzone in de zin van de Wet Geluidhinder. Toetsing aan de Wet Geluidhinder blijft daardoor achterwege, evenals het doorlopen van een procedure om te komen tot een hogere grenswaarde. Wel wordt getoetst of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting door alle wegen samen ligt op de voorgevels en (een deel van) de zijgevels daarmee boven de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh (zijnde 53 dB zonder aftrek van 5 dB). De geluidbelasting ligt ruim beneden de maximale hogere waarde. Er zal voor het aspect geluid pas sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voldaan wordt aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
De maatgevende hoogste geluidbelasting op de gevels bedraagt zonder aftrek 57 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 24 dB. Geluidwerende voorzieningen zijn noodzakelijk aan de voorgevels en een deel van de zijgevels van de woningen. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB, dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn daarom geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van geluid.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen is in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
In onderhavig plan worden per saldo maximaal 21 woningen toegevoegd aan het plangebied. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarbij niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit ter plaatse wordt voldoende geacht. Hiermee is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zicht met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
uitsnede risicokaart
Op de risicokaart is te zien dat er zich in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen bevinden. Wel is de ligging van transportroutes van belang. De Nederrijn is een transportroute voor gevaarlijke stoffen, evenals de A15 en de Betuweroute. Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van de A15 en de Nederrijn. Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van de Betuweroute (4 km). Het ligt echter ruimschoots buiten de 200 meter zone van de Betuweroute.
De Veiligheidsregio wordt in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen. Verwacht wordt dat een eventueel advies van de Veiligheidsregio geen aanbevelingen zal bevatten, die aanleiding zijn voor het opnemen van beperkingen in het bestemmingsplan. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de grote afstand tot de risicobron en de zeer kleine kans op gevolgen vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen naburige transportroutes.
Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor de beoogde functie, zijn een verkennend bodemonderzoek (incl. asbest) alsook een nader onderzoek uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de sterk verhoogde concentraties (koper, lood, zink) aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader onderzoek in het kader van Wet bodembescherming, gericht op het vaststellen van de aard en omvang van de bodemverontreiniging met koper, lood en zink;
In zowel de boven- als ondergrond is analytisch asbest aangetroffen in de grondmonsters. Analytisch is asbest in zowel boven- als ondergrond aangetoond. Het betreft hierbij middelmatige tot lichte en verwaarloosbare concentraties. Gelet op de gemeten concentraties, de richtlijnen uit de ontwerpversie van de nieuwe NEN 5707 en dat de locatie gelegen is binnen de kern- en beschermingszone van een primaire waterkering, waarbij impact en risico van een nader asbest in bodemonderzoek middels het graven van sleuven, met name in de diepere bodemlagen aanzienlijk is, wordt geadviseerd om nader onderzoek te verrichten.
Uit het nader onderzoek blijkt dat in de bodemlaag vanaf 0,4 á 0,5 meter minus maaiveld een sterke verontreiniging met koper, lood en zink horizontaal en verticaal aanwezig is. Deze houdt verband met de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal. De omvang is niet volledig horizontaal en verticaal afgeperkt; het betreft een heterogene verontreiniging. De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin een belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen). De concentratie asbest overschrijdt de interventiewaarde niet.
Geadviseerd wordt om in overleg met het bevoegd gezag een saneringsambitie te bepalen en op basis daarvan na te gaan of en zo ja welk aanvullend onderzoek gewenst is. Hierbij spelen de volgende factoren een rol:
Gelet op bovenstaande wordt geadviseerd om de saneringsopzet zodanig in te richten dat:
De BUS-melding is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat er in de diepere bodemlagen van een dijk sprake is van bodemverontreiniging die niet volledig is afgeperkt. Bij de afweging van een saneringsvariant mag de stabiliteit van deze primaire waterkering niet in gevaar komen. De saneringsambitie voor de aan bodemvreemd materiaal gerelateerde zware metalenverontreiniging moet daarom nog afgestemd te worden met het bevoegd gezag de provincie. Deze afstemming zal in het vervolg van de procedure worden uitgevoerd. Bij de aanvraag Omgevingsvergunning voor bouwen, dient van het bevoegd gezag een beschikking te worden overgelegd waaruit blijkt wat de saneringsambitie is in relatie tot de stabiliteit van de dijk.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is ten aanzien van bodemkwaliteit.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Bekeken dient te worden of de realisatie van de beoogde woningen gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering voor de omliggende bedrijven en dat er ter plaatse van de te realiseren woning sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Ten zuidwesten van de te realiseren woningen is een bedrijfsbestemming aanwezig waar een autobedrijf is gevestigd (Dorpsstraat 19). Het autobedrijf beschikt conform de VNG-brochure over milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen en andere hindergevoelige functies, vanwege het aspect 'geluid'. De kortste afstand tussen de bestemmingsgrens van de bedrijfsbestemming en de toekomstige woningen is ca. 30 m. Dit betreft het voorterrein waar de auto's worden geparkeerd. Ter plaatse van de toekomstige woningen is dus geen sprake van geluidhinder en is er een goed woon- en leefklimaat.
In de huidige situatie moest het bedrijf met haar bedrijfsvoering reeds rekening houden met dichterbij gelegen woningen. De toekomstige woningen komen op grotere afstand te staan dan deze woningen. De beoogde ontwikkeling beperkt het bedrijf dus niet meer in haar bedrijfsvoering dan in de huidige situatie al het geval is.
Op basis van de hiervoor beschreven aspecten wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het autobedrijf wordt niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven1. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
Zoals hiervoor staat aangegeven is de in de praktijk gegroeide vuistregel van 50 meter indicatief. Dat betekent dat er onder omstandigheden gemotiveerd van kan worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per dossier te worden onderzocht en afgewogen. Dat is maatwerk. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en onderzoek komen de volgende aandachtspunten naar voren:
Planspecifiek
Omdat het plan uitgaat van realisatie van woningen (gevoelige objecten), dient onderzocht te worden of het bestemmingsplan uitvoerbaar is ten aanzien van spuitzonering. De meest dichtstbijzijnde boomgaard ligt op circa 100 meter ten zuidwesten van het plangebied. Dit is verder dan de gehanteerde vuistregel 50 meter afstand. De agrarische gronden die dichterbij liggen, zijn alle onderdeel van de uiterwaarden. De plannen van Rijkswaterstaat omvatten naast de dijkverbetering ook verbetering van capaciteit aan bergend vermogen. Dit is ook in het Barro geregeld: het is belangrijk dat geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier wordt opgeworpen (Artikel 2.4.3 van het Barro). In die zin zijn nieuwe boomgaarden, boomkwekerijen of andere agrarische activiteiten waarbij spuiten noodzakelijk is, niet mogelijk. Er zijn in dit kader dus geen belemmeringen te verwachten. Ten aanzien van het aspect spuitzonering is het plan uitvoerbaar.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
De gemeente Neder-Betuwe heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke normen. De gemeenteraad heeft een geurverordening vastgesteld op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. De vaststelling van de geurverordening is onderbouwd in de herziening van de Gebiedsvisie, behorende bij de geurverordening N-B 2011, vastgesteld 15 september 2011.
In de gebiedsvisie zijn kaarten opgenomen met achtergrondbelasting, waarbij rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen van de veehouderijen. Uit deze kaart (maximale geursituatie) is af te leiden dat ter plaatse van het plangebied de leefsituatie 'goed' is.
De veehouderijen in de gemeente Neder-Betuwe zitten op een ruime afstand (meer dan 1 km), het meest dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt in de uiterwaarden (gemeente Wageningen) op circa 800 meter ten noordoosten van het plangebied. Door deze ruime afstanden zijn er geen belemmeringen voor gevoelige functies te verwachten met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het plan. Ook worden er geen agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd door het initiatief. Verder onderzoek naar het aspect 'geur' is dan ook niet nodig.
Ten aanzien van het aspect geur is het plan uitvoerbaar.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid Waterschap
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Neder-Betuwe heeft het Waterplan II opgesteld wat geldt van 2014 tot en met 2018, als logisch vervolg op het waterplan 2008-2012. In dit Waterplan II ligt het accent op oppervlaktewater en ruimtelijke ordening. Het zet in op een robuust en schoon watersysteem en een goed functionerend rioleringssysteem in de gemeente. Er wordt een overzicht van die systemen gegeven en de knelpunten worden benoemd. In het uitvoeringsprogramma dat in dit Waterplan is opgenomen worden oplossingen gegeven. Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:
Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van 'overstort' uit de riolering). De essentie van het waterbeleid in de komende periode is: ruimte maken voor water. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht.
Water maakt een belangrijk onderdeel uit van de beleving van het landschap in de gemeente. Bij het werken aan de waterdoelstellingen wordt het belang van landschap, natuur en ecologie meegewogen. Slim onderhoud en de aanleg van bijvoorbeeld natuurvriendelijke oevers maken daar onderdeel van uit.
Waterplan II sluit af met een aantal concrete maatregelen. Deze zijn opgenomen in Gemeentelijk Rioleringsplan. Een belangrijk onderdeel is de aanleg van waterbergingen. Een gedeelte daarvan is al in voorbereiding, voor de meeste waterbergingen zijn de locaties nog niet gevonden.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2018 van de gemeente Neder-Betuwe is verwoord hoe de gemeente invulling geeft aan zorgtaken rondom afval-, hemel- en grondwater. Dit plan hangt sterk samen met het Waterplan Neder-Betuwe. Bijzonder is de vernieuwde zorgplicht voor hemelwater. Sinds 2005 wordt al aan de basisinspanning voldaan. Voor nieuwbouwprojecten is 100% afkoppeling voorgeschreven, waarbij vuil en schoon water wordt gescheiden. Ten aanzien van grondwater wil de gemeente allereerst zo veel mogelijk inzicht verkrijgen, gelet op het complexe stelsel met sterke fluctuaties door rivierwaterstanden in verschillende seizoenen. Voor het plangebied betekent dit dat het afvalwater op het bestaande gemengde rioleringsstelsel moet worden gebracht. De kosten voor de aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel komen voor rekening van de ontwikkelaar. Het hemelwater dient apart te worden opgevangen en te worden hergebruikt, gebufferd of geïnfiltreerd.
Waterplan Neder-Betuwe
De gemeente beschikt over het Waterplan Neder-Betuwe 2014- 2018. Dit beleidsplan geldt voor alle gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Het waterplan heeft geen directe planologische doorwerking. De waterdoelstellingen dienen een belangrijke rol te spelen in de toekomstige ruimtelijke afwegingen: het waterplan is een belangrijke bouwsteen voor het tot stand komen van een gezond watersysteem in de toekomst. In het waterplan is een cluster van maatregelen opgenomen dat bepaald is aan de hand van de bevindingen uit een analyse. In dit “uitvoeringsplan” zijn alle opgestelde maatregelen ingepland. Geen van de genoemde maatregelen hebben een directe invloed op de gronden binnen het voorliggende (bestemmings)plangebied.
Planspecifiek: watertoets
Het projectgebied ligt ten noorden van de Rijnbandijk en bestaat in de huidige situatie uit grasland aan de rand van de Rijnbandijk. Er wordt een voormalige meubelwinkel gesloopt en er worden appartementen en vrijstaande woningen gerealiseerd.
Het gebied ligt buitendijks. Het buitendijkse gebied is een gereglementeerde buitenpolder (de watergang achter het plangebied heeft een C-status en er is een zomer en winterpeil van NAP+6,30 m vastgesteld voor dit gebied). Het plan bevindt zich in de beschermingszone en deels kernzone en wordt buiten het profiel van vrije ruimte aangelegd. Het initiatief is in samenwerking met het Waterschap Rivierenland opgesteld, omdat er tegelijkertijd een dijkverhoging- en verbreding wordt gerealiseerd. Het plan is uitvoerig besproken en doorgerekend in verband met de sterkte van het dijklichaam. Het waterschap is akkoord met de plannen.
Het verhard oppervlak zal ten opzichte van de bestaande situatie nauwelijks toenemen en in elk geval onder de grens van een toename van 500 m2 blijven (dit geldt als vrijstellingsgrens voor watercompensatie). Bij de nieuwbouw zal een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd worden. In overleg zal bekeken worden in hoeverre er nog aanvullende maatregelen nodig zijn om het af te koppelen hemelwater te bergen. Dit geldt ook voor de aan te leggen parkeerplaats aan de overzijde van de Rijnbandijk. Hierbij zullen ook kabels en leidingen worden meegenomen. Ter voorkoming van verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.
Tijdens het vooroverleg zal het waterschap om een wateradvies gevraagd worden. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal tevens een Waterwetvergunning worden aangevraagd. Gezien de hiervoor beschreven aspecten en de samenwerking met het waterschap, wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van water.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Wel is de locatie van cultuurhistorisch belang. Vroeger stroomde de Nederrijn hier direct langs de Rijnbandijk. De Dorpsstraat was destijds een kanaal, dat ter plaatse van Van Dam aansloot op de Nederrijn. Rond 1300 is hier een sluis gebouwd, en tegelijkertijd een herberg (de herberg van Swaen). Ten westen en oosten van deze herberg hebben daglonerswoningen gestaan. Deze locatie kan gezien worden als de oorsprong van Opheusden. De sluis is rond 1600 gesloopt in verband met de constante ophoging van de dijk. Dit had te maken met de ontbossing in Duistland, waardoor de Rijn steeds hoger kwam te staan. De herberg heeft uiteindelijk nog tot ca. 1950 als zodanig gefunctioneerd. Daarna is het pand verkocht aan Van Dam, dat is begonnen als kleine meubelzaak ter plaatse. Door de jaren heen is het bedrijf echter uitgebreid, waardoor de (voormalige) herberg nu volledig opgegaan is in de recentere bebouwing. De nieuwe bebouwing en dan vooral het appartementencomplex zal een markant object vormen op deze plek. In die zin doet het recht aan de historische plek. Bovendien zal de relatie met het uiterwaardengebied versterkt worden, omdat er een route voor voetgangers wordt gerealiseerd.
Het plangebied heeft binnen het vigerend bestemmingsplan een dubbelbestemming voor behoud van Archeologische Waarde (waarde 4). Uit de onderzoeken welke zijn verricht in het kader van de voorbereiding van het project Dijkverbetering wordt geconcludeerd dat de locatie gelegen is binnen een historische kern. Gelet op de reeds aangetroffen resten in de directe omgeving lijkt het aannemelijk dat binnen het plangebied eveneens archeologische resten uit de vroege middeleeuwen – nieuwe tijd aangetroffen kunnen worden. Naar aanleiding hiervan is een archeologische quick scan uitgevoerd, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
Uit de quick scan blijkt dat het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) voor nadere beoordeling van het plangebied in dit geval een minder geschikte methode is om archeologische resten op te sporen. Archeologische begeleiding bij de sloop en aanleg van het plan is de meest voor de hand liggende aanpak. Deze aanpak is in lijn met de werkwijze voor het dijkverbeteringsproject wat grenzend aan het plan gaat plaatsvinden. Het akkoord van deze archeologische begeleiding is net als het evaluatierapport van de archeologische begeleiding als bijlage toegevoegd.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het terrein van cultuurhistorie en archeologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Door onderhavig plan wordt een voormalige meubelzaak gesloopt en worden er appartementen en vrijstaande woningen gerealiseerd. De hierdoor veroorzaakte verkeersgeneratie is volgens publicatie 317 van het CROW het volgende:
Hier staat tegenover dat er een meubelzaak verdwijnt. De schatting van het aantal verkeersbewegingen (waaronder vrachtverkeer) dat de meubelzaak (ca. 1000 m2) veroorzaakte, was circa 100. (categorie woonwinkel, 10,1 verkeersbewegingen/100 m2). Per saldo is er dus sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van ca. 40 verkeersbewegingen. Deze toename is niet van dien aard dat dit problemen zou opleveren op bestaande wegen. Via de Rijnbandijk en Dorpsstraat is het plangebied aangesloten op doorgaande wegen. Het kruispunt Rijnbandijk/Dorpsstraat zal worden heringericht, mede naar aanleiding van de dijkverzwaring. Met de herinrichting zal er ook aandacht zijn voor een veilige oversteek van fietsers/voetgangers. Het aantal inritten op de dijk wordt zoveel mogelijk beperkt, naast elkaar gelegen inritten worden zoveel mogelijk gecombineerd. Er worden zoveel mogelijk rechtstanden creëren aan de bovenkant van de helling van de inrit. Zodoende ontstaat een veilige en overzichtelijke situatie bij het oprijden van de Rijnbandijk.
Vanaf de kruising Dorpsstraat - Rijnbandijk wordt een pad voor voetgangers richting de uiterwaarden aangelegd. Het pad, in de vorm van een struinpad/klompenpad, blijft in eigendom van de toekomstige Vereniging van eigenaren van het complex maar wordt wel openbaar toegankelijk. Dit zal in de koopovereenkomsten worden geregeld.
Bewoners van de vrijstaande woningen parkeren op eigen terrein, op elke kavel zijn 3 parkeerplaatsen aanwezig en dit voldoet aan de gestelde parkeernorm (Nota Parkeernormen: 2,7 parkeerplaatsen per woning). De bewoners van het appartementencomplex parkeren onder het gebouw in een parkeerkelder. Voor elk appartement is hier één parkeerplaats aanwezig. Bezoekers parkeren op twee plekken, op het naastgelegen terrein en een parkeerruimte aan de achterzijde van het gebouw. Het naastgelegen terrein, dat lager ligt, biedt plaats aan 16 parkeerplekken. Het terrein aan de achterzijde van het gebouw, ontsloten via de inrit naar de parkeerkelder, biedt plaats aan 7 parkeerplekken. In totaal zijn er (parkeerkelder en buitenterreinen) voor 18 appartementen 41 parkeerplaatsen aanwezig. Dit voldoet aan de gestelde parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van verkeer.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die site waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
In de afbeelding is te zien dat het plangebied onderdeel uit maakt van het Nationaal Landschap 'Rivierengebied', dat het grenst aan het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' en dat het in de nabijheid ligt van EHS is gelegen.
Het plan voor de nieuwbouw komt mede voort uit het dijkversterkingsbesluit. Hierin is toestemming gegeven voor de bouw van verschillende woning als compensatie voor de noodzakelijke sloop. Zolang het plan beperkt blijft tot de huidige bouwpercelen is in eerste instantie geen negatief effect op de beschermde gebieden te verwachten. Dit is het geval.
Om de gevolgen van soortsbescherming te beoordelen is er een onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen bedreigde of beschermde plantensoorten zijn aangetroffen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.
De ingreep heeft kan een negatief effect hebben op tabel-1-soorten uit de groepen zoogdieren en amfibieën. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen in geval van ruimtelijke ontwikkelingen. In de gebouwen zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen (tabel 3/bijlage IV HR) gevonden. Het belang van het terrein voor vliegroutes en als foerageergebied is te verwaarlozen.
In de gebouwen en de opgaande begroeiing zijn broedsels van vogels zonder vaste nestplaats te verwachten. Broedvogels met een vaste nestplaats zijn niet binnen het plangebied vastgesteld. Het plan is niet van invloed op strikter beschermde zoogdieren, reptielen, strikter beschermde amfibieën, vissen en ongewervelden.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het plan – wat de strikter beschermde soorten betreft – een negatief effect kan hebben op broedvogels zonder vaste nestplaatsen. Het is verboden broedsels van vogels te verstoren of te vernielen. Daarom dient de sloop van de gebouwen ten minste buiten de periode half maart – half juli te gebeuren of voor aanvang van het broedseizoen ongeschikt te zijn gemaakt. Eerdere en met name latere nestgevallen zijn mogelijk. In de periode november-februari is de kans op verstoring van broedsels nihil.
Bij uitvoering van de werkzaamheden zal aan de hiervoor beschreven adviezen gevolg worden gegeven. De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Planspecifiek
In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op eventueel in het projectgebied aanwezige risicorelevante leidingen. Doordat de aanwezige leidingen op ruime afstand zijn gelegen beïnvloeden deze de uitvoerbaarheid van het plan niet. De bebouwing zal op dezelfde wijze als naastgelegen bebouwing worden aangesloten op gas, water en elektriciteit. Hierbij worden geen belemmeringen verwacht.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Ten aanzien van de dijkverbetering langs de Nederrijn zijn verschillende onderzoeken naar mogelijk explosieven verricht. Op basis van deze rapporten is een quick scan naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. Deze quick scan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Uit de quick scan blijkt dat binnen de gemeentelijke explosievenkaart het gebied rondom het plangebied gemarkeerd is als verdacht voor explosieven en wordt detectieonderzoek geadviseerd. In het kader van het project Dijkverbetering Dijkvak Ravenswaaij – Opheusden is een nadere analyse verricht. Op basis hiervan wordt de conclusie getrokken dat het plangebied niet verdacht is op het voorkomen van niet gesprongen explosieven en derhalve de uitvoerbaarheid van het project niet beïnvloedt.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe wordt voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in samenspraak met Rijkswaterstaat, Provincie en het Waterschap opgesteld, vanwege de gezamenlijke belangen. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming. Tevens is het plan besproken met de welstandscommissie. Naar aanleiding van het vooroverleg zijn enkele aspecten van dit bestemmingsplan aangepast. In bijlage 11 zijn de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 31 maart 2016 tot en met 11 mei 2016 ter inzage gelegen. Hierop zijn 3 inspraakreacties ingediend. In bijlage 11 zijn de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 17 november 2017 tot en met 28 december 2016 ter inzage gelegen. Hierop is één zienswijze ingediend, maar deze is later weer ingetrokken. Wel zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Voor deze ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar het Raadsbesluit.