Plan: | Kernen Neder-Betuwe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpNBkernen-vst2 |
Het voorliggende bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' vormt een actualisering van de thans vigerende bestemmingsplannen in de kernen Dodewaard, Opheusden, Echteld, Kesteren, Ochten en IJzendoorn. Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het vastleggen van een actueel juridisch-planologisch kader voor de voorgenoemde kernen, waardoor één integraal bestemmingsplan ontstaat.
Voor de kernen Dodewaard, Opheusden, Echteld, Kesteren, Ochten en IJzendoorn geldt momenteel een groot aantal bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen zijn in de afgelopen jaren geactualiseerd en gedigitaliseerd. Om het huidige juridisch-planologische kader actueel te houden en met het oog op de komende Omgevingswet, is het wenselijk om de plannen in één bestemmingsplan onder te brengen. Dit vormt tevens aanleiding om enkele ondergeschikte wijzigingen aan te brengen. Het gaat daarbij om het doorvertalen van nieuw beleid, het vereenvoudigen en aanscherpen van de regels en het verwerken van kleine wijzigingen op locatie/perceelsniveau om de planologische situatie beter aan te laten sluiten op de feitelijke situatie. Bij de samenvoeging zijn de bestaande planologische rechten gerespecteerd.
Door het samenvoegen van de verschillende bestemmingsplannen ontstaat een uniforme regeling voor de kernen binnen de gemeente. De in het betrokken gebied gerealiseerde (en vergunde) bouwplannen, waarvoor door middel van afwijkingsprocedures of zogeheten postzegelplannen onherroepelijk medewerking is verleend, zijn eveneens in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Er zijn in het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' geen (of slechts marginaal) nieuwe ruimtelijke initiatieven meegenomen. In principe worden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen afzonderlijke planologische procedures gevoerd. Ongeacht het consoliderende karakter van het voorliggende bestemmingsplan kan de gemeente gedurende de planperiode medewerking verlenen aan ruimtelijk gewenste (kleinschalige) ontwikkelingen.
Het plangebied omvat de kernen Dodewaard, Opheusden, Echteld, Kesteren, Ochten en IJzendoorn, alsmede het buurtschap Wely. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden gelden thans diverse bestemmingsplannen en wijzigingsplannen:
Kern Dodewaard/Wely
Opheusden
Echteld
Kesteren
Ochten
IJzendoorn
Overige vigerende plannen
Naast de voorgenoemde bestemmingsplannen zijn er diverse (uitgebreide) omgevingsvergunningen verleend. Deze zijn allemaal meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Samenhang tussen de diverse planologische procedures / ruimtelijke plannen
Voor de verschillende kernen binnen de gemeente Neder-Betuwe geldt een groot aantal bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen zijn in de afgelopen jaren geactualiseerd en gedigitaliseerd. Om het huidige juridisch-planologische kader actueel te houden en met het oog op de komende Omgevingswet, is het wenselijk om de verschillende plannen zoveel mogelijk in één gebiedsdekkend bestemmingsplan onder te brengen. Enkele geldende bestemmingsplan zijn buiten het voorliggende bestemmingsplan gelaten, omdat deze nog niet (helemaal) gerealiseerd zijn. Dat geldt onder meer voor het bestemmingsplan 'Aldi Opheusden'.
Door het samenvoegen van de verschillende bestemmingsplannen ontstaat een uniforme regeling voor de kernen binnen de gemeente. De in het betrokken gebied gerealiseerde (en vergunde) bouwplannen, waarvoor door middel van afwijkingsprocedures of zogeheten postzegelplannen onherroepelijk medewerking is verleend, zijn eveneens in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
Er zijn in het bestemmingsplan “Kernen Neder-Betuwe” geen (of slechts marginaal) nieuwe ruimtelijke initiatieven meegenomen. In principe worden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen afzonderlijke planologische procedures gevoerd. Ongeacht het consoliderende karakter van het voorliggende bestemmingsplan kan de gemeente gedurende de planperiode wel medewerking verlenen aan ruimtelijk gewenste (kleinschalige) ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De gemeente Neder-Betuwe is gelegen in het rivierengebied en in de gelijknamige regio. De gemeente wordt aan de oostzijde begrensd door de gemeente Overbetuwe en aan de westzijde door de gemeenten Buren en Tiel. In het noorden vormt de rivier de Rijn de grens, in het zuiden de rivier de Waal. De meest oostelijk gelegen kern betreft Dodewaard, de meest westelijk gelegen kern is Echteld. Aan de Rijn liggen de dorpen Kesteren en Opheusden, aan de Waal de dorpen Dodewaard, IJzendoorn en Ochten. Daarnaast zijn er in het buitengebied nog enkele verspreid liggende buurtschappen gelegen.
De kernen in de gemeente Neder-Betuwe zijn omstreeks het einde van de 10e eeuw ontstaan als agrarische gemeenschappen: smalle dorpen op de oeverwallen. Achter de eerste dijken ontstonden de oudste wegen, in de dorpen vaak nog bekend onder de naam 'de Voorstraat'. De dorpen groeiden uit rond de plaats waar de eerste kerk werd gebouwd. Echteld, Kesteren, Opheusden en IJzendoorn hebben dit beeld behouden en worden nog steeds gekenmerkt door hun middeleeuwse kerken en torens. Dodewaard heeft door het oprukken van de Waal en het terug nemen van de bedijking dit beeld niet meer zo sterk. Ochten is in de Tweede Wereldoorlog nagenoeg geheel verwoest en daarna opnieuw aangelegd.
De oorspronkelijke dorpen zijn in de loop der jaren planmatig uitgebreid met wijken uit verschillende perioden. Daarnaast zijn kleine of iets grotere bedrijventerreinen ontstaan. In de kernen zijn de oudste wegen - met de daaraan gelegen oudere bebouwing - nog goed herkenbaar.
Voor een beknopte gebiedsbeschrijving van de afzonderlijke kernen wordt verwezen naar de gemeentelijke structuurvisie. Daarin is per kern een beschrijving gegeven van de bestaande structuur, de aanwezige kwaliteiten en de voorzieningenstructuur. De gebiedsbeschrijving is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting.
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitgangspunten voor het voorliggende bestemmingsplan verwoord. De uitgangspunten volgen uit de analyse van de bestaande situatie en het beleid ten aanzien van het plangebied. Bij elk uitgangspunt is aangegeven hoe het uitgangspunt is vertaald in het bestemmingsplan.
Zoals al in de inleiding is aangegeven, is het verkrijgen van een actueel bestemmingsplan de belangrijkste aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Onderdeel van deze actualisatieslag is het doorvertalen van nieuwe beleid (o.a. de detailstructuurvisie), alsmede het integreren van de paraplubestemmingsplannen voor archeologie en parkeren. Bovendien moet voldaan worden aan de digitaliserings- en standaardiseringseisen die aan bestemmingsplannen worden gesteld. Het standaardiseren van bestemmingsplannen heeft een aantal belangrijke voordelen:
Het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' is opgesteld om te voorzien in een actuele, eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen de kernen Dodewaard, Opheusden, Echteld, Kesteren, Ochten en IJzendoorn. De regeling die is opgenomen in het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en is gericht op het vastleggen van de bestaande rechten.
In het vervolg van deze paragraaf worden de belangrijkste uitgangspunten voor voorliggend bestemmingsplan beknopt verwoord. De uitgangspunten volgen uit de analyse van de bestaande situatie en het beleid ten aanzien van het plangebied. Bij elk uitgangspunt is aangegeven hoe het uitgangspunt is vertaald in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibel zijn. De verschillende bestemmingen bieden voldoende flexibiliteit voor kleinschalige toekomstige ontwikkelingen, zonder aantasting van ruimtelijke en functionele kwaliteiten. Zo is voor alle woningen een uniforme bijgebouwenregeling opgenomen en biedt de verkeersbestemming de ruimte om ook groenvoorzieningen te realiseren. Door middel van diverse afwijkingsmogelijkheden wordt flexibiliteit geboden voor ontwikkelingen die niet zonder meer overal toelaatbaar zijn, maar die om een extra afweging vragen.
De vigerende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden moeten zoveel mogelijk worden gerespecteerd. In het voorliggende plangebied vormt wonen de hoofdfunctie. De meeste bebouwing in het plangebied heeft daarom een woonbestemming gekregen. Alle bestaande woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De woningen in het bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk bestemd conform de gemeentelijke standaard. Dit houdt in dat elke woning een bouwvlak heeft gekregen, strak om de bestaande bebouwing getrokken. Voor zover de bebouwing nog niet gerealiseerd is, is het bouwvlak zoveel mogelijk overgenomen conform de vergunde situatie.
De bouwvlakken hebben een bouwaanduiding gekregen, afhankelijk van de woningtypologie. Voor vrijstaande woningen is de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen, twee-aaneengebouwde woningen zijn voorzien van de aanduiding 'twee-aaneen' en aaneengebouwde woningen hebben de aanduiding 'aaneengebouwd' gekregen. Gestapelde woningen zijn voorzien van de aanduiding 'gestapeld'. Voor enkele specifieke woonvormen is evenwel een aanduiding opgenomen. Indien een bouwvlak van meerdere aanduidingen is voorzien, zijn alle aangeduide woningtypen toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte van elke woning is op de verbeelding weergegeven.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen zijn standaardbepalingen opgenomen in de regels. Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht, op een minimale afstand van 1 meter achter de voorgevelrooilijn. Hierbij geldt dat maximaal 50% van het achtererf mag worden bebouwd, waarbij het maximum aantal vierkante meters bebouwing afhankelijk is gesteld van de perceelsgrootte. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen 3 en 5 meter. Bebouwing vóór de voorgevelrooilijn is enkel toegestaan in de vorm van een erker. Hiervoor geldt dat de voorgevelbouwgrens met ten hoogste 1,5 meter mag worden overschreden. Een erker mag daarnaast over maximaal 50% van de breedte van de voorgevel gebouwd worden, met dien verstande dat de breedte niet meer dan 4 meter mag bedragen. De afstand van de erker tot het openbare gebied mag niet minder dan 3 meter bedragen.
De aanwezige bedrijven en voorzieningen zijn in beginsel positief bestemd.
Bedrijven
De verspreid liggende bedrijven in het plangebied hebben een bedrijfsbestemming gekregen. Binnen deze bestemming is - overeenkomstig de vigerende rechten - bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Bestaande bedrijven in hogere milieucategorieën (3.1 of hoger) zijn voorzien van een maatwerkbestemming. Dat betekent dat de huidige functies voortgezet mogen worden, maar dat andere bedrijvigheid in dezelfde (hogere) milieucategorie is uitgesloten. De aanwezige nutsvoorzieningen in het plangebied zijn eveneens positief bestemd en ondergebracht in een afzonderlijke bestemming (Bedrijf - Nutsvoorziening).
Centrum
De centra van de kernen Kesteren en Opheusden zijn overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen voorzien van een centrumbestemming. Hetzelfde geldt voor enkele percelen in Dodewaard. Voor de kernen Kesteren, Opheusden en Dodewaard is de bestemming Centrum' opgenomen. Met de centrumbestemming wordt uitvoering gegeven aan de Detailhandelsstructuurvisie gemeente Neder-Betuwe, waarin wordt aangestuurd op het concentreren van voorzieningen in de centra, zodat winkels en overige voorzieningen zoveel mogelijk van elkaars nabijheid kunnen profiteren. Binnen de centrumbestemming zijn verschillende functies toegestaan, die bovendien onderling uitwisselbaar zijn. Hierdoor ontstaat veel flexibiliteit en zijn er mogelijkheden om het bestaande voorzieningenniveau in stand te houden of - mocht hier behoefte aan zijn - uit te breiden. Binnen de centrumbestemming wordt onder meer ruimte geboden aan de functies detailhandel, dienstverlening, (ondersteunende) horeca, maatschappelijke activiteiten, kantoren en wonen. Andere aanwezige functies binnen de verschillende bestemmingen zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Uitgangspunt is dat wonen op de verdieping plaatsvindt. Daar waar wonen tevens op de begane grondlaag is toegestaan is een aanduiding 'wonen' opgenomen. De verschillende niet-woonfuncties zijn in beginsel alleen op de begane grond toegestaan. Bestaande (legaal aanwezige) niet-woonfuncties op de verdieping zijn met een aanduiding mogelijk gemaakt.
Niet alle percelen en/of panden in de centrumgebieden - zoals deze zijn aangewezen in de detailhandelsstructuurvisie - zijn voorzien van de bestemming 'Centrum'. De percelen die nog geen centrumbestemming hebben zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid'. Aan deze aanduiding is een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld, die het mogelijk maakt de bestemming van de betreffende percelen te wijzigen naar 'Centrum'.
Verspreid liggende voorzieningen
In de verschillende kernen zijn diverse verspreid liggende voorzieningen gelegen, waaronder meerdere horecagelegenheden, kantoren, dienstverlenende en detailhandelsbedrijven. Deze voorzieningen zijn met name langs de historische bebouwingslinten en uitvalswegen gelegen en zijn typerend voor de organisch gegroeide karakter van de verschillende kernen. Om het levendige karakter van de bebouwingslinten en het voorzieningenpeil in de kernen te waarborgen, zijn de verschillende verspreid liggende voorzieningen - overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan - voorzien van een passende bestemming. Uitgangspunt is het behoud van de bestaande rechten.
Maatschappelijke voorzieningen
Uitgangspunt is het behoud van de bestaande voorzieningen. De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied, waaronder de aanwezige kerken, begraafplaatsen en basisscholen, hebben een maatschappelijke bestemming gekregen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een veelheid aan maatschappelijke voorzieningen toegestaan, waardoor er ruimte is om (maatschappelijke) functies onderling uit te wisselen, mocht daar behoefte aan zijn.
Sportvoorzieningen
Uitgangspunt is het behoud van de bestaande sportvoorzieningen binnen de verschillende kernen. De verschillende sportvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming zijn naast sportvoorzieningen tevens niet-commerciële maatschappelijke voorzieningen toegestaan, waardoor de mogelijkheid bestaat om functies te combineren.
Alle wegen en verblijfsgebieden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Daarnaast is de bestaande groenstructuur geïnventariseerd. Belangrijke groenplekken hebben de bestemming 'Groen' of 'Groen - Landelijk groen' gekregen. Hier zijn ook de speelplekken onder gerekend. De kleinere of minder belangrijkere groengebieden c.q. groenvoorzieningen vallen onder andere bestemmingen, zoals 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Wonen'.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Afbeelding 3.1: uitsnede Barro
De gebieden ten noorden van de Rijnbandijk in Opheusden en ten zuiden van de Waalbandijk in Dodewaard, Ochten en IJzendoorn zijn in het Barro aangemerkt als (stroomvoerend deel van het) rivierbed. De betreffende gronden zijn buiten het voorliggende plangebied gelegen.
Tevens zijn delen van de kernen Opheusden en Kesteren voorzien van de aanduiding 'Romeinse Limes'. De gronden met deze aanduiding zijn in het Barro aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Om de aanwezige waarden te beschermen zijn in het voorliggende bestemmingsplan archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (zie paragraaf 4.10).
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Omdat het voorliggende bestemmingsplan een conserverend karakter heeft en geen nieuwe ontwikkelingen (of slechts marginaal) mogelijk (worden) (ge)maakt, hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Voorliggende bestemmingsplan is conserverend en maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Om het voorzieningenniveau in de kernen op peil te houden heeft de gemeente een detailhandelsstructuurvisie opgesteld (zie paragraaf 3.4.3), die in ruimtelijke vertaling heeft gekregen in het voorliggende bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in lijn met de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Het plangebied is aangemerkt als bestaand bebouwd gebied, waarbinnen nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe zijn toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hier niet of slechts marginaal in en continueert hoofdzakelijk de bestaande rechten.
Romeinse Limes
In de Omgevingsverordening zijn delen van de kernen Opheusden en Kesteren voorzien van de aanduiding 'Romeinse Limes'. Een bestemmingsplan voor gronden met deze aanduiding mag geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aantasten. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Om de aanwezige (archeologische) waarden te beschermen heeft de gemeente Neder-Betuwe een parapluplan opgesteld, waarin de gronden met een archeologische verwachting zijn voorzien van een dubbelbestemming.
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
In 2014 is deze regionale detailhandelsvisie opgesteld vanuit de gedachte dat een eenduidige gezamenlijke visie op de detailhandelsstructuur de voorwaarde is om een toekomstbestendig aantrekkelijk regionaal winkelvoorzieningenniveau in Rivierenland te waarborgen. De regionale visie moet leiden tot versterking van de koopkrachtbinding binnen Rivierenland en een omgeving waarin marktpartijen en overheid durven en kunnen investeren. De visie is opgesteld vanuit de vraag hoe de optimale toekomstige detailhandelsstructuur van de regio eruit ziet, waarbij ingespeeld wordt op structurele ontwikkelingen in de detailhandel en regio. De visie is op 5 maart 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.
De dagelijkse winkelvoorzieningenstructuur in met name de kleine kernen staat onder druk. Het aanbod supermarkten in kernen kleiner dan 2.500 inwoners neemt al jaren af. Er dient rekening te worden gehouden met de verschillen tussen de kleine en grote(re) kernen. Binnen de regio streeft men naar het in stand houden van deze fijnmazige voorzieningenstructuur. Dit betekent dat er beperkte mogelijkheden zijn om substantiële toevoegingen in het dagelijks winkelaanbod te realiseren, mede gelet op de bestaande winkelplannen in de dagelijkse sector. Omdat de dagelijkse winkelvoorzieningen vooral een lokale verzorgingsfunctie hebben, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor primair bij de individuele gemeenten.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bestaande detailhandelsvoorzieningen in de verschillende kernen worden voorzien van een passende bestemming (Centrum of Detailhandel). De bestaande supermarkten zijn voorzien van de functieaanduiding 'supermarkt'. Buiten deze aanduiding zijn geen supermarkten toegestaan.
Het bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.
Op 31 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Afbeelding 3.2.: Structuurvisiekaart
De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Hoewel het voorliggende bestemmingsplan conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in de kernen gezocht te worden naar inbreidingsmogelijkheden.
Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.
Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt.
Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte. In 2018 is de actuele woningbehoefte geüpdatet met een onderzoek genaamd Thermometer Woningmarkt.
De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten:
1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen
Landelijk zijn er drie trends die van invloed zijn op de woningmarkt en het gewenste woningaanbod:
Net als de landelijke ontwikkeling zet ook in Neder-Betuwe de vergrijzing zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. Daarnaast kenmerkt Neder-Betuwe zich, in tegenstelling tot andere regiogemeenten, door het hoge aandeel grote gezinnen en een langer stijgende demografische ontwikkeling. De ambitie is om tot een meer gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen. Het gaat hier om woningen met alle primaire voorzieningen gelijkvloers bereikbaar (woonkamer, keuken, badkamer, 1 slaapkamer). De levensloopgeschiktheid is een belangrijk criterium bij nieuwbouwwoningen.
2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie
Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod in kwaliteit en kwantiteit goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van update Thermometer Woningmarkt en Primos prognose 2017 gaat de gemeente uit van een jaarlijkse nieuwbouwproductie van 97 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.
3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen
Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. De woningbehoefte wordt regelmatig onderzocht en het woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Nieuwe initiatieven worden beoordeeld op hun bijdrage aan het invullen van de vraag en realiseren van de woningbehoefte.
De gemeente streeft in het woningbouwprogramma vooral naar het toevoegen van woningen in de grotere kernen (Kesteren, Opheusden en Ochten), met een hoog voorzieningenniveau en een goede bereikbaarheid. Door vergrijzing, stagnerende huishoudensgroei en een krimpende bevolking is focus op deze grotere kernen van wezenlijk belang voor de leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe. De groeiende oudere doelgroep heeft doorgaans de voorkeur om dicht bij voorzieningen te wonen, op bereikbare plekken.
Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een groter woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden.
4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad
De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houdt de gemeente vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit.
5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen
Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men zich op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens. Het streven is dat in 2020 de gemeente 2.500 sociale huurwoningen telt (prestatieafspraak woningcorporatie SWB). Relatief veel huishoudens wonen in een relatief goedkope huur- of koopwoning. Door woningen in een duurder segment toe te voegen ontstaat er doorstroming in de woningmarkt.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Bij toekomstige woningbouwontwikkelingen dient het beoogde programma afgestemd te worden op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen binnen de verschillende kernen.
De detailhandelssector staat, ten gevolge van allerlei landelijke tendensen zoals de toename van internetaankopen, vergrijzing, groei van filialen (‘filialisering’) en schaalvergroting, al jaren onder druk. Ook in de gemeente Neder-Betuwe is deze druk merkbaar, hoewel er nog nauwelijks sprake is van leegstand. Dat betekent echter niet dat sommige winkeliers geen moeite zouden hebben hun hoofd boven water te houden. Daarom hebben de gemeente en ondernemers de handen ineen geslagen. Samen hebben zij een nieuwe visie op de detailhandelsontwikkelingen in de gemeente geformuleerd. Dit met het oog op het behoud van toekomstbestendige, vitale dorpskernen. Per kern zijn concrete (verbeter)maatregelen benoemd. De lokale ondernemers staan achter de inhoud van de visie. Deze kent daarmee een breed draagvlak.
De visie spreekt zich uit over de supermarktontwikkelingen in de gemeente. Na uitvoering van de huidige plannen beschikt elke grote kern over een supermarkt met een moderne maat. Daarna is de marktruimte voor supermarkten volledig benut. Om te voorkomen dat er elders in de kernen nieuwe supermarkten worden gerealiseerd, zijn de bestaande supermarkten voorzien van de functieaanduiding 'supermarkt'. In de regels is bepaald dat supermarkten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de voorgenoemde aanduiding.
Tevens wordt in de visie stevig ingezet op het weren van detailhandel buiten de winkelconcentratiegebieden, die per dorpskern zijn aangewezen. Uitzonderingen voor vestiging op de bedrijventerreinen of in het buitengebied zijn slechts onder voorwaarden en in beperkte omvang toegestaan. De panden en percelen in de winkelconcentratiegebieden zijn - overeenkomstig de vigerende bestemmingsplannen - zo veel mogelijk voorzien van de bestemming 'Centrum'. Voor zover in het vigerende bestemmingsplan nog geen centrumbestemming is opgenomen, voorziet dit bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Centrum'. Daarmee wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande voorzieningenstructuur verder te versterken en voorzieningen te clusteren. Omgekeerd is voor niet-woonfuncties buiten het winkelconcentratiegebied juist een wijzigingsbevoegd naar 'Wonen' opgenomen. Op deze manier wil de gemeente het verplaatsen van (winkel)voorzieningen naar het winkelconcentratiegebied stimuleren.
De detailhandelsstructuur visie biedt een toetsingskader voor nieuwe (markt)initiatieven en geeft een duidelijke richting voor de verbetering van de kernen waarmee de gemeente samen met ondernemers in de komende periode aan de slag kan gaan. Waar mogelijk zullen hiervoor ook (provinciale) subsidiemogelijkheden worden aangeboord.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bestaande detailhandelsvoorzieningen in de verschillende kernen worden voorzien van een passende bestemming (Centrum of Detailhandel). De bestaande supermarkten zijn voorzien van de functieaanduiding 'supermarkt'. Buiten deze aanduiding zijn geen supermarkten toegestaan.
De visie 'Recreatie en Toerisme Natuurlijk in Neder-Betuwe 2013' is een vervolg op het actieplan recreatie en toerisme Neder-Betuwe uit 2007. In de beleidsnota is kort teruggeblikt op wat in de afgelopen jaren is gerealiseerd, welke marktontwikkelingen er zijn, wat de sterke en zwakke kanten zijn en waar de gemeente zich de komende jaren op zal richten.
De algemene visie is als volgt omschreven: economische groei door middel van uitbreiding van verblijfsrecreatie en dagrecreatie waarbij de sterke kanten en mogelijkheden van Neder-Betuwe naar voren komen en ingespeeld wordt op de wensen van de doelgroepen. Neder-Betuwe is het hart van de Betuwe en heeft een grote naamsbekendheid. Mensen hebben een bepaald beeld voor zich als ze aan de Betuwe denken: fruit, bloesem, rust en natuur zijn het meest bekend. Dit beeld willen bezoekers graag terugzien bij een bezoek aan het gebied.
Er zijn te weinig dagrecreatieve voorzieningen in de gemeente. Ook voor de burgers is dit van belang. Mensen moeten voldoende keuze hebben om hun dag in te vullen met activiteiten. Dit kunnen verschillende kleinschalige voorzieningen zijn, maar het is ook van belang dat er juist grotere dagvullende voorzieningen zijn, die bij voorkeur jaarrond toegankelijk zijn. Hiermee kan niet alleen de verblijfsduur van bezoekers worden verlengd, maar zal ook seizoensverlenging plaatsvinden.
De zakelijke markt is complementair aan de toeristisch recreatieve markt. Waar toerisme en recreatie met name in de weekenden plaatsvindt, richt de zakelijke markt zich vooral op de weekdagen. De zakelijke markt heeft behoefte aan hotelbedden, vergaderlocaties/ congresruimten en restaurants. Kwaliteit moet hier voorop staan. Veel meer dan vroeger neemt het vrijetijdsaspect een rol in binnen de zakelijke markt: tussen de vergaderingen en bijeenkomsten door genieten van de omgeving of samen een activiteit ondernemen wordt belangrijker.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen in het plangebied worden voorzien van een passende bestemming. In artikel 36.3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de realisatie van een bed and breakfast bij een (bedrijf)woning mogelijk te maken. Daarbij moet voldaan worden aan de gestelde voorwaarden.
Om de gewenste ontwikkeling van de groenstructuur mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad op 9 maart 2017 het Groenbeleidsplan vastgesteld. Het groenbeleidsplan biedt de gemeente de handvatten om de ontwikkeling van de groenstructuur te sturen en gezamenlijk toe te werken naar de gewenste inrichting. Daarbij verliest de gemeente het onderhoud niet uit het oog, waardoor een beheervriendelijke en toekomstbestendige groenstructuur wordt gerealiseerd. Doelstelling is toe te werken naar een groenstructuur die de eigenheid van de gemeente Neder-Betuwe en ieder dorp op zich herkenbaar maakt. Het groenbeleidsplan is opgesteld voor de periode 2017-2021. De visie op het groen kijkt verder door, aangezien de ontwikkeling van de groenstructuur een lange termijn visie vereist.
In het groenbeleidsplan is per kern een beschrijving gegeven van de dorpskarakteristiek en huidige groenstructuur. Vervolgens is per kern een visie gegeven op de gewenste groenstructuur, waarbij (per kern) concrete verbetervoorstellen worden gedaan.
De wegen en straten in het voorliggende plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied', waarbinnen een groene inrichting goed mogelijk is. De aanwezige structurele groengebieden zijn voorzien van de bestemmingen 'Groen' of 'Groen - Landelijk groen'. De voorgenoemde bestemmingen bieden voldoende mogelijkheden om de concrete verbetervoorstellen uit het groenbeleidsplan te realiseren. Daarmee staat het voorliggende bestemmingsplan de totstandkoming van de gewenste groenstructuur in de kernen niet in de weg.
Het gemeentelijk VAB-beleid is opgenomen in de ‘Beleidsnotitie hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing Neder-Betuwe 2016’. De beleidsnotitie is opgesteld om de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te behouden en te vergroten, zonder daarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken. De beleidsnotitie richt zich op:
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Indien functieverandering aan de orde is, dient een afzonderlijke planologische procedure te worden doorlopen. De aanwezige agrarische bedrijven in het plangebied zijn voorzien van een conserverende bestemming.
Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde in maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vastgesteld. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen en is een update van het Neder-Betuws Verkeer en Vervoerplan uit 2011:
De verschillende (ontsluitings-)wegen, paden, pleinen en parkeervoorzieningen binnen het voorliggende plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming kan medewerking worden verleend aan een herinrichting/herprofilering.
De spoorlijn Tiel - Arnhem, aan de zuidzijde van de kern Kesteren en Opheusden, is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Binnen deze bestemming zijn de gronden primair bestemd voor spoorwegvoorzieningen.
Op 11 mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen' vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.
Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waardoor parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen dienen te worden verankerd. Het opnemen van een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is niet langer mogelijk. Voorgenoemde regeling is van kracht verklaard voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 in werking treden.
Gelet op het voorgaande heeft de gemeente Neder-Betuwe in 2018 het parapluplan 'Parkeren' vastgesteld, waarin een regeling ten aanzien van parkeren is opgenomen. In het betreffende parapluplan is bepaald dat bij het bouwen of het wijzigen van het bestaande gebruik, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 11 mei 2017. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota. De parkeerregeling uit het parapluplan is één-op-één overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Omdat er in dit bestemmingsplan geen (of slechts marginaal) nieuwe functies en/of uitbreidingen mogelijk worden gemaakt, gelden er in principe geen belemmeringen vanuit de Wet bodembescherming. Met het oog hierop is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor toekomstige kleinschalige ontwikkelingen dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Binnen het voorliggende plangebied zijn diverse geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) aanwezig, alsmede enkele ontsluitingswegen. In het voorliggende bestemmingsplan worden echter geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en is geen sprake van reconstructies van wegen. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1.300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
Doorvertaling bestemmingsplan
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Binnen het voorliggende plangebied zijn diverse geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) aanwezig binnen de geluidzone van de spoorlijn Tiel - Arnhem. Omdat het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, is onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet aan de orde.
Aan de noordwestzijde van Dodewaard zijn de geluidgezoneerde bedrijventerreinen Bonegraaf en De Maten gelegen. Zoals blijkt uit afbeelding 4.1 overlapt de 50 dB(A) contour van de bedrijventerreinen een gedeelte van de kern Dodewaard. De gronden gelegen binnen de 50 dB(A) contour zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan.
Afbeelding 4.1: 50 dB(A) contour (in oranje) van de bedrijventerreinen Bonegraaf en De Maten
De geluidzone wordt door de gemeente beheerd. Wijzigingen in de variabelen (sluiting bedrijven, oprichting nieuwe bedrijven, verwerking vergunningen, nieuwe omliggende geluidsgevoelige objecten en dergelijke) kunnen op deze manier gecontroleerd worden op overschrijding van de geluidszone.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
De VNG brochure is van toepassing op nieuwe situaties. Voorliggende bestemmingsplan betreft in principe een actualisatie van de vigerende regeling, waarbij de bestaande rechten één-op-één gecontinueerd worden. Formeel is toetsing aan de VNG-richtlijnen voor bestaande situaties niet noodzakelijk. Ten opzichte van de vigerende regeling worden er geen zwaardere bedrijfscategorieën toegestaan. Met het oog hierop voorziet het voorliggende bestemmingsplan niet in het terugbrengen van de nu (op basis van het vigerende bestemmingsplan) mogelijke bedrijfscategorieën.
De aanwezige bedrijven in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 bij recht toegestaan. Dergelijke bedrijvigheid wordt passend geacht binnen de woonomgeving en is derhalve toelaatbaar, mits voldaan wordt aan de relevante milieuhygiënische randvoorwaarden. Ditzelfde geldt bijvoorbeeld voor aan-huis-gebonden beroepen en ambachtelijke bedrijvigheid en dienstverlening, welke ondergeschikt aan de woonbestemming zijn toegestaan.
De aanwezige bedrijven in milieucategorie 3.1 of hoger zijn in dit bestemmingsplan van een maatwerkbestemming voorzien.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daardoor is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig. Derhalve levert het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A15, N323 en N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.
In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | ||
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |||
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | ||
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Tabel 4.3: beoordelingskader
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen (of slechts marginaal) nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Binnen het voorliggende plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd die (geur)hinder veroorzaken. Het aspect 'geurhinder' vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoet. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele risicobronnen. Het gaat om:
Afbeelding 4.3: uitsnede provinciale risicokaart
Het plaatsgebonden risico vanwege de hogedruk aardgasleidingen is berekend door de Gasunie. Hieruit is gebleken dat de PR 10-6 contour niet buiten de hartlijn van de gasleidingen ligt. Binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico en de zelfredzaamheid (100% letaliteitsgrens) van de leidingen in het buitengebied liggen verspreid langs deze leidingen enkele woningen, bedrijven en agrarische gebouwen. Dit geldt ook voor het gebied tussen de 100% letaliteitsgrens en de grens van het invloedsgebied. Op basis hiervan wordt ingeschat dat in zowel de huidige als de geprojecteerde situatie sprake is van een laag of verwaarloosbaar groepsrisico.
In de gemeente Neder-Betuwe zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico vanwege relevante buisleidingen zowel in de huidige als in de geprojecteerde situatie geen knelpunten aanwezig. Verwacht wordt dat het groepsrisico in alle gevallen lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Daarnaast vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor (de Betuweroute). Voor deze transportroute geldt op basis van het Regeling Basisnet spoor een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, dat niet tot het voorliggende plangebied reikt. Omdat de PR 10-6-risicocontour kleiner is dan het plasbrandaandachtsgebied, reikt ook deze niet tot het plangebied. Uit het basisnet spoor blijkt dat er in de huidige situatie op dit traject van de Betuwelijn geen knelpunten omtrent het groepsrisico optreden. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed op het groepsrisico. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
De gemeente Neder-Betuwe wordt doorkruist door de Rijksweg A15. De A15 geldt als een transportroute voor gevaarlijk stoffen en is in het Basisnet opgesplitst in twee trajecten: G78 (afrit 33 (Tiel) - afrit 34 (Echteld)) en G16 (afrit 34 (Echteld) - Knooppunt Valburg). Voor beide trajecten geldt een veiligheidszone. De veiligheidszone van het traject G78 bedraagt 38 meter, de veiligheidszone van het traject G16 bedraagt 30 meter. De voorgenoemde veiligheidszones reiken niet tot het voorliggende plangebied.
Langs de route is tevens een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aangewezen. Omdat de veiligheidszone groter dan 30 meter is en het regime van de veiligheidszone strikter, geldt in principe geen doorwerking vanuit het PAG. Dit neemt niet weg dat er binnen het plasbrandaandachtsgebied aanvullende bouwvoorschriften gelden vanuit het Bouwbesluit 2012.
Het invloedsgebied van de A15 wordt bepaald door de stofgroep die de grootste effectafstand heeft in geval van een incident, in casu LT2 (toxische vloeistoffen). De stofgroep LT2 heeft een invloedsgebied van 950 meter. Dit invloedsgebied overlapt het plangebied deels. Het Bevt vereist een verantwoording indien sprake is van een toename van het groepsrisico of sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Omdat het plan conserverend van aard is, resulteert het plan niet in een toename van het groepsrisico. Een verantwoording is daarom niet benodigd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid kort beschouwd.
Maatgevende scenario
Het maatgevende scenario is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto op de A15. Een BLEVE bestaat uit een vuurbal en een drukgolf. Slachtoffers vallen door de warmtestraling en de drukgolf, alsmede door rondvliegende brokstukken en glasscherven die zware schade kunnen aanbrengen aan personen en gebouwen. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank. Het meest geloofwaardige scenario is een plasbrand op de A15 als gevolg van het transport van brandbare vloeistoffen over de A15. Het incident met de grootste reikwijdte is een toxisch scenario (ammoniak). In het convenant LPG-autogas is afgesproken hoe de sector de bevoorrading en het transport van LPG veiliger maakt. De sector heeft voor 1 januari 2010 maatregelen getroffen die de externe veiligheidsrisico's verminderen. Het aanbrengen van een hittewerende coating op LPG-tankauto's is één van de maatregelen die zijn genomen. Als de coating bij een ongeluk intact blijft, geeft dit de brandweer meer tijd en meer mogelijkheden om een BLEVE te voorkomen.
Bestrijdbaarheid
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet). De veiligheidsregio Gelderland Zuid (VGZ) wordt geconsulteerd om te kunnen bepalen of het gebied bij een calamiteit goed bereikbaar is.
Zelfredzaamheid
Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie. Daarom zullen de personen op eigen kracht het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht.
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Op een afstand groter dan 150 meter is bij een BLEVE het schuilen in een gebouw vaak de beste manier om de calamiteit te overleven. Met name de ruimten die buiten het bereik van rondvliegend glas liggen zijn als veilige plekken aan te merken.
Na afloop van een 'BLEVE' kan het beste worden gevlucht, om secundaire branden te vermijden. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. Op korte afstand van de A15 bevinden zich binnen het plangebied enkele woningen en bedrijven. Voor beide functies geldt dat deze niet specifiek zijn bedoeld voor niet- of beperkt zelfredzame personen.
Voor het gehele plangebied geldt dat er enkele vluchtwegen in noordelijke en zuidelijke richting aanwezig zijn om het plangebied in geval van calamiteit te ontvluchten. In verband met het toxische scenario is het raadzaam om gebouwen, die een groot aantal personen huisvesten, geschikt te maken om te schuilen (safe-haven principe). Een gebouw is bijvoorbeeld geschikt om te schuilen in het geval sprake is van een afsluitbare gevel en centraal afsluitbaar ventilatiesysteem.
Direct ten zuiden van de kernen IJzendoorn, Ochten en Dodewaard is de Waal gelegen. Deze vaarweg geldt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De vaarroute is op grond van de Regeling Basisnet aangewezen als een binnenvaartverbinding voor chemische clusters & achterlandverbindingen met toetsafstand (zwarte vaarroute). De PR 10-6 contour ligt daarmee op het water en reikt niet verder dan de oever.
De waterlijn is de lijn waar het water de oever raakt bij de waterstand die het meest regelmatig optreedt. Vanaf deze lijn treedt bij zwarte vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (PAG) op van 25 meter. Binnen deze zone geldt een motiveringsplicht bij bouw van nieuwe objecten. Omdat het plan conserverend van aard is, geldt voor dit bestemmingsplan geen motiveringsplicht ten aanzien van het PAG.
De bevaarbaarheidsklasse van de Waal is 6. Dit is de klasse met de grootste
ongevalskans, te weten 1,4 x 10-6. Op basis van de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland worden de volgende jaarintensiteiten vervoerd over de Waal. In de tabel wordt op grond van het “Programma van eisen voor een nieuwe externe veiligheid risicoanalyse op binnenvaarwegen” tevens het invloedsgebied van deze vaarwegen genoemd.
Stofcategorie | Aantal schepen (per jaar) | 1% letaliteitsafstand (in meters) | |||
LF 1 | Brandbare vloeistof (diesel) | 9.881 | 35 | ||
LF 2 | Brandbare vloeistof (benzine) | 13.958 | 35 | ||
LT 1 | Toxische vloeistof (acrylnitril) | 146 | 600 | ||
GF 3 | Brandbare gassen (LPG) | 2.135 | 90 |
Tabel 4.4: jaarintensiteiten Waal
Het groepsrisico wordt in Nederland bij transport over water voornamelijk bepaald door transporten van toxische stoffen (GT en LT). Over de Waal worden geen stoffen uit de categorieën LT3 en LT4 vervoerd. Bovenstaande intensiteiten geven aan dat er 146 transporten van gevaarlijke stoffen met toxische vloeistoffen (LT1) plaatsvinden. Het invloedsgebied van deze toxische stoffen ligt maximaal op 600 meter. Voor de overige stoffen reikt het invloedsgebied niet tot kwetsbare bestemmingen in het plangebied. In de verantwoording wordt daarom ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid ten aanzien van het toxische scenario.
Een berekening van het groepsrisico is voor zwarte vaarroutes niet noodzakelijk indien er bij enkelzijdige bebouwing minder dan 2.250 personen per hectare aanwezig zijn. Een dergelijke bevolkingsdichtheid wordt met zekerheid niet gehaald in het plangebied. In het plangebied zijn woningen en bedrijvigheid aanwezig met een gemiddelde personendichtheid (circa 40 personen per hectare). Ter vergelijking: stadsbebouwing met hoogbouw heeft een gemiddelde dichtheid van 120 personen per hectare. Daarmee is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Proefberekeningen in het kader van het Basisnet Water hebben aangetoond dat daarmee het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.
Bestrijdbaarheid
Voor een overzicht van de mogelijkheden tot bestrijding van een toxisch incident bij scheepvaart op de Waal wordt advies gevraagd aan de regionale brandweer.
Zelfredzaamheid
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS) 3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de Waal is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safehaven-principe). Indien dit niet mogelijk is kan ervoor gekozen worden te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk, in de afgekeerde richting van de Waal.
Voor de hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het WAS-netwerk is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van WAS, eventueel aangevuld met het gebruik van SMS-alert kan eraan bijdragen dat het aantal slachtoffers wordt beperkt.
Aan de Voorstraat 45 in Echteld is het LPG-tankstation Van Wamel gelegen. LPG tankstations vallen
onder het Bevi. Indien sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet voldaan worden aan de normen in dit besluit voor het plaatsgebonden risico en dient binnen het invloedsgebied verantwoording voor een toename van het groepsrisico te worden afgelegd. Conform artikel 13 uit het Bevi geldt dit laatste ook als het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat. De verantwoording is dan echter minder zwaar dan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om verantwoording te kunnen af leggen dient bekend te zijn wat in de huidige situatie de hoogte van het groepsrisico is. Indien de omgeving van een LPG tankstation homogeen bebouwd is dan mag voor de bepaling van het groepsrisico gebruik gemaakt worden van de tabellen die zijn opgenomen in de regeling bij het Bevi. Indien dat niet het geval is dient het groepsrisico middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden bepaald.
Bij het tankstation in Echteld vindt opslag en verkoop van vloeibare motorbrandstoffen en LPG plaats. De doorzet van LPG bedraagt minder dan 500 m3/jaar. Omdat sprake is van een Bevi-inrichting dienen de risico’s in het bestemmingsplan te worden beschouwd en afgewogen. De PR 10-5 contour ligt op 25 meter van het vulpunt. Daarbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn; in dat geval is namelijk sprake van een saneringssituatie. In een cirkel op 45 meter rond het vulpunt mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegevoegd. Binnen de 25 meter van het vulpunt zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanwezig.
De PR 10-6-risicocontouren van het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - LPG'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden indien binnen een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt minder dan 300 personen aanwezig zijn. Het aantal personen dat zich binnen een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt bevindt is met zekerheid minder dan 300 personen. Binnen deze afstand bevindt zich slechts enkele tientallen woningen. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt dus niet overschreden. Het groepsrisico neemt als gevolg van de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan niet toe. De verantwoording voor dit bestemmingsplan beperkt zich in dit geval tot het opvolgen van de aanbevelingen die de regionale brandweer hierover dient te verstrekken. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VGZ) wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro verzocht een advies uit te brengen over het bestemmingsplan. Vooruitlopend op dit advies wordt hieronder ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Zelfredzaamheid
De meest effectieve maatregel om de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te vergroten, is afstand te houden tussen de risicobron en de potentiële slachtoffers. Geadviseerd wordt om bij nieuwe plangebieden en functiewijzigingen het aantal aanwezigen binnen 90 meter van het vulpunt en of het hart van de weg te beperken en kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen alleen toe te staan na het treffen van maatregelen. In het kader van een verbetering van de zelfredzaamheid bij het scenario BLEVE verdient het aanbeveling om bij inrichting van nieuwe plangebieden langs of bij de risicobronnen de volgende maatregelen te treffen:
Effectieve maatregelen voor het beperken van het aantal mogelijke slachtoffers zijn het instellen van venstertijden voor het vullen van de LPG-tanks in de vergunning en/of met een convenant met de eigenaren en vervoerders.
Bestrijdbaarheid
Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de tankwagen is, zodat deze onmiddellijk gekoeld kan worden om een warme BLEVE (vuurbal en drukgolf) te voorkomen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft.
Aan de Spoorstraat 2 in Kesteren is het LPG-tankstation BP Filling Station gelegen. LPG tankstations vallen onder het Bevi. Indien sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet voldaan worden aan de normen in dit besluit voor het plaatsgebonden risico en dient binnen het invloedsgebied verantwoording voor een toename van het groepsrisico te worden afgelegd. Conform artikel 13 uit het Bevi geldt dit laatste ook als het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat. De verantwoording is dan echter minder zwaar dan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om verantwoording te kunnen af leggen dient bekend te zijn wat in de huidige situatie de hoogte van het groepsrisico is. Indien de omgeving van een LPG tankstation homogeen bebouwd is dan mag voor de bepaling van het groepsrisico gebruik gemaakt worden van de tabellen die zijn opgenomen in de regeling bij het Bevi. Indien dat niet het geval is dient het groepsrisico middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden bepaald.
Bij het tankstation in Echteld vindt opslag en verkoop van vloeibare motorbrandstoffen en LPG plaats. De doorzet van LPG bedraagt minder dan 1.500 m3/jaar. Omdat sprake is van een Bevi-inrichting dienen de risico’s in het bestemmingsplan te worden beschouwd en afgewogen. De PR 10-5 contour ligt op 25 meter van het vulpunt. Daarbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn; in dat geval is namelijk sprake van een saneringssituatie. In een cirkel op 45 meter rond het vulpunt mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegevoegd. Binnen de 25 meter van het vulpunt zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanwezig. De PR 10-6-risicocontouren van het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir reiken bovendien niet tot het voorliggende plangebied. Het opnemen van een beschermende regeling is derhalve niet aan de orde.
De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden indien binnen een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt minder dan 300 personen aanwezig zijn. Het aantal personen dat zich binnen een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt bevindt is met zekerheid minder dan 300 personen. Binnen deze afstand bevindt zich slechts drie woningen, alsmede een deel van het intramurale zorgcentrum De Schutse. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt dus niet overschreden. Het groepsrisico neemt als gevolg van de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan niet toe. De verantwoording voor dit bestemmingsplan beperkt zich in dit geval tot het opvolgen van de aanbevelingen die de regionale brandweer hierover dient te verstrekken.
Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
Zie paragraaf 4.7.2.5.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan
Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. De bekostiging van het gemeentelijke deel van de wateropgave is opgenomen in de kostendekking GRP.
Belangrijke aanleiding voor het losknippen van de watertaak uit het GRP in een apart plan was de destijds grote opgave op het gebied van waterberging, het benodigde specialisme en de genoemde gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een gemeentelijk waterspecialist begeleid de uitvoering van de watertaken. Op dit moment zijn veel van de gestelde doelen bereikt of verkeren in een afrondende fase. De nog uit te voeren waterbergingsopgave is kleiner en duidelijk. Het waterplan maakt daarom weer geïntegreerd onderdeel uit van het GRP 2019 - 2023.
Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.
Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.
Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk. De vigerende planologische rechten uit de voorgaande bestemmingsplannen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, waarmee een afweging niet nogmaals plaats hoeft te hebben.
Primaire waterkeringen
De Waalbandijk en Rijnbandijk zijn in de Legger waterkeringen van Waterschap Rivierenland aangemerkt als primaire waterkeringen. Voor zover de kernzone van deze waterkeringen binnen het voorliggende plangebied is gelegen, wordt deze van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ voorzien. De beschermingszone wordt voorzien van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk 1’ en de buitenbeschermingszone krijgt de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk 2’. Het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering zijn daarmee gewaarborgd in dit bestemmingsplan.
Waterstructuur
In het voorliggende plangebied bevinden zich diverse A-watergangen. Het gewoon en buitengewoon onderhoud van de slootbodem van deze A-Watergangen (gedeeld onderhoud) is de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het gewoon onderhoud van het talud gerekend vanaf de insteek tot de teen van het onderwatertalud is de verantwoordelijkheid van de aangrenzende perceelseigenaren. De aanwezige A-watergangen in het voorliggende plangebied zijn zoveel mogelijk voorzien van de bestemming 'Water'. Daarnaast zijn de watergangen en bijbehorende onderhoudsstroken voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg en het onderhoud van een watergang.
Naast A-watergangen zijn er in het plangebied diverse B- en C-watergangen aanwezig. Deze watergangen behoeven geen beschermingszone.
Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 5 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.
Keur en Legger
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Waterschap.
De Legger Wateren is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.
Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Door middel van een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de vigerende bestemmingsplanregeling. Nader onderzoek met betrekking tot het aspect flora en fauna is dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt de boven genoemde zorgplicht voor alle in het wild levende planten- en diersoorten.
Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt. In de omgeving - ten zuiden van de Waalbandijk en ten noorden van de Rijnbandijk - ligt wel het Natura2000-gebied 'Rijntakken'. Hoewel de afstand van het voorliggende plangebied tot het Natura2000-gebied betrekkelijk klein is, heeft het voorliggende plan een conserverend karakter. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gelet hierop zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats, waarvoor het Natura2000-gebied als zodanig is aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.
Het voorliggende plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Wel behoren de gebieden ten noorden van de Rijnbandijk en ten zuiden van de Waalbandijk tot het Natuurnetwerk Nederland.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Voor het beschermen van de verwachtingswaarden is aangesloten op de Archeologische Beleidskaart 2016 van de gemeente Neder-Betuwe, zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 14 april 2016. In deze beleidskaart zijn verschillende verwachtingswaarden aan het plangebied toegekend. Om de mogelijk aanwezige waarden te beschermen heeft de gemeente Neder-Betuwe een parapluplan 'Archeologie' opgesteld. In dit parapluplan zijn de verschillende archeologische verwachtingswaarden voorzien van de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1, 2 en 3”. In deze bestemmingen is bepaald dat voor bodem verstorende werkzaamheden die een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige waarden een vergunning verplicht is. Voor de verschillende verwachtingswaarden gelden criteria voor wanneer een vergunning verplicht is en archeologisch onderzoek verricht moet worden. Achtereenvolgens gelden de onderstaande dubbelbestemmingen voor de verschillende verwachtingswaarden:
Bestemming | Verwachtingswaarde | Verplichting onderzoek voor ingrepen vanaf: | |||
Waarde - Archeologie 1 | Bekende archeologische waarden/vindplaatsen | 30 cm -mv | 100 m2 | ||
Waarde - Archeologie 2 | Hoge archeologische trefkans | 30 cm -mv | 1.000 m2 | ||
Waarde - Archeologie 3 | Gematigde archeologische trefkans | 30 cm -mv | 10.000 m2 |
Tabel 4.5: archeologische verwachtingswaarden
In voorliggend bestemmingsplan zijn de voornoemde archeologische dubbelbestemmingen één-op-één overgenomen uit het parapluplan 'Archeologie'. Daarmee zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd.
Afbeelding 4.4: archeologische beleidskaart gemeente Neder-Betuwe
Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen binnen het plangebied. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft worden de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten voldoende gewaarborgd.
Monumenten
In het plangebied zijn diverse gemeentelijke- en Rijksmonumenten aanwezig. De verschillende monumenten zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de omgeving. Daarmee zijn de aanwezige monumenten in het voorliggende plangebied voldoende beschermd.
Beschermd dorpsgezicht
Enkele percelen aan de Boveneindsestraat in Kesteren zijn onderdeel van een beschermd dorpsgezicht. De betreffende percelen maken onderdeel uit van het gebied Boveneindsestraat - Rijnbandijk, dat op 1 maart 2005 is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Met deze status wordt beoogd het waardevolle gebied direct ten oosten van de kern Kesteren te beschermen. De belangrijkste reden hiervoor is de sterke samenhang tussen de functie van het gebied, het bebouwingsbeeld en de aanwezige landschappelijk structuur. Deze factoren tezamen weerspiegelen de geschiedenis van dit deel van de gemeente. Conform het gemeentelijk beleid zijn alle wijzigingen aan objecten in dit gebied vergunningplichtig, dus ook bouwwerken die niet zelf als gemeentelijk of Rijksmonument zijn aangewezen.
Bij de vaststelling van het beschermd dorpsgezicht is daarnaast bepaald dat het verboden is bestaande bouwwerken in het gebied geheel of gedeeltelijk te slopen zonder omgevingsvergunning om kaalslag in het gebied te voorkomen.
Afbeelding 4.5.: begrenzing beschermd dorpsgezicht.
Om de aanwezige waarden van het beschermd dorpsgezicht te waarborgen is in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden. In de bouwregels is bepaald dat de bestaande kapvormen en dakhellingen, alsmede de bestaande goot- en bouwhoogten niet mogen worden veranderd. Ook mogen hoofdgebouwen niet worden uitgebreid en mag de gevelindeling van gebouwen niet worden gewijzigd. Het bouwen van dakkapellen en het veranderen van bestaande dakkapellen is evenmin toegestaan. Het college kan hiervan afwijken, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Daarnaast is een sloopverbod opgenomen, om te voorkomen dat er bestaande bouwwerken gesloopt worden. Hiermee zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden voldoende gewaarborgd.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In de kernen Opheusden, Dodewaard, Kesteren, IJzendoorn en Ochtend bevinden zich enkele planologisch relevante riool(pers)leidingen. Voor deze rioolpersleidingen is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Deze gronden zijn primair bestemd voor een riool(pers)leiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Uit het rapport 'Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe' (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen. Omdat het voorliggende bestemmingsplan een conserverend karakter heeft en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet benodigd. Geadviseerd wordt om bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem, in het kader van de Arbowetgeving, hiermee rekening te houden.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Het bestemmingsplan kent 23 enkelbestemmingen en 4 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Agrarisch
De verschillende agrarische percelen zijn overeenkomstig de vigerende bestemmingsplannen voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de bestaande agrarische bedrijfsvoering, de uitoefening van grondgebonden agrarische activiteiten en het hobbymatig houden van dieren. Bestaande bedrijfswoningen zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen deze aanduiding mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd. Gebouwen (waaronder ook bedrijfswoningen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de maatvoeringseisen.
Agrarisch met waarden
De agrarische percelen met cultuurhistorische, landschappelijk en/of natuurwaarden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische activiteiten, het hobbymatig houden van dieren, alsmede voor de bescherming van de aanwezige waarden. Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming in principe niet toegestaan.
Bedrijf
Bestaande bedrijven zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2 (mits de bedrijfsactiviteit in de kolom 'verkeer' een '1' scoort), alsmede voor productiegebonden detailhandel, niet-zelfstandige (bedrijfsgebonden) kantoren en buitenopslag. Bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Dat betekent dat de huidige bedrijvigheid ter plaatse voortgezet mag worden, maar dat andere bedrijvigheid in dezelfde (hogere) milieucategorie is uitgesloten.
Bestaande bedrijfswoningen zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen deze aanduiding mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd. Gebouwen (waaronder ook bedrijfswoningen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.
In de gebruiksregels zijn specifieke bepalingen opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik, buitenopslag en verkooppunten voor motorbrandstoffen.
Bedrijf - Nutsvoorziening
De aanwezige nutsvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Ter plaatse zijn de gronden uitsluitend bestemd voor nutsvoorzieningen.
Centrum
De bestemming 'Centrum' is opgenomen voor de centra van de kernen Kesteren, Opheusden en Dodewaard. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor detailhandel, dienstverlening, horeca in categorie 1 en 2a (alsmede ondersteunende horeca), kantoren met baliefunctie, maatschappelijke voorzieningen en wonen. Wonen is uitsluitend op de verdieping(en) toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'wonen', waar wonen tevens op de begane grond is toegestaan. Detailhandel, dienstverlening en horeca mogen uitsluitend op de begane grond worden uitgeoefend. Voor zover deze functies in de bestaande situatie ook op de verdieping worden uitgeoefend, mag dit gebruik worden voorgezet. De betreffende percelen zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Ook andere afwijkende functies (zoals bedrijven en kantoren) zijn voorzien van een functieaanduiding.
Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.
Detailhandel
Verspreid liggende detailhandelsvoorzieningen (o.a. in linten en aanloopstraten) zijn voorzien van de bestemming 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor detailhandel (uitsluitend op de begane grond) en wonen. Supermarkten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'.
Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met in achtname van de verschillende maatvoeringseisen.
Dienstverlening
Verspreid liggende dienstverlenende bedrijven (o.a. in linten en aanloopstraten) zijn voorzien van de bestemming 'Dienstverlening'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor dienstverlening (uitsluitend op de begane grond), ondersteunende horeca en wonen. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.
Groen
De structurele groenvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, hondenuitlaatplaatsen en bestaande parkeervoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zeer beperkt. Ook het aanbrengen van (half)verharding is niet zonder meer mogelijk. Hiermee is het groene karakter van de betreffende groenvoorzieningen voldoende gewaarborgd.
Groen - Landelijk groen
De bestemming 'Groen - Landelijk groen' is opgenomen voor private gronden die structureel bijdragen aan het groene karakter van de verschillende kernen. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor grasvelden en weilanden. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zeer beperkt. Ook het aanbrengen van (half)verharding is niet zonder meer mogelijk. Hiermee is het groene karakter van de betreffende percelen voldoende gewaarborgd.
Horeca
Verspreid liggende horecagelegenheden zijn voorzien van de bestemming 'Horeca'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor zelfstandige horeca in categorie 1 en 2a en wonen. Bestaande horecagelegenheden in een hogere categorie zijn voorzien van een specifieke aanduiding, waarmee het huidige gebruik voortgezet kan worden. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.
Kantoor
Zelfstandige kantoren zijn voorzien van de bestemming 'Kantoor'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor zelfstandige kantoren (op de begane grond) en wonen. Kantoren op de verdieping(en) zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.
Maatschappelijk
De verschillende maatschappelijke voorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden, zorginstellingen en ondersteunende horeca. De bestaande begraafplaatsen zijn voorzien van de aanduiding 'begraafplaats'. Afwijkende functies (zoals wonen) zijn eveneens voorzien van een specifieke functieaanduiding. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen. Voor begraafplaatsen geldt een afwijkende regeling. Per begraafplaats mag tot 250 m2 aan bebouwing worden opgericht.
Natuur
Bestaande natuurgebieden zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor natuurgebied, voet- en fietspaden en het behoud of herstel van de natuurlijke en landschappelijke waarden. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn nihil. Ook de aanleg van verharding is niet zonder meer mogelijk.
Recreatie - Volkstuin
De volkstuinen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie - Volkstuin'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend volkstuinen toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat per volkstuin maximaal één gebouw is toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage per volkstuin niet meer bedraagt dan 5%. De bouwhoogte is beperkt tot 3 meter.
Sport
De bestaande sportvoorzieningen in de verschillende kernen zijn voorzien van de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor buiten- en binnensportvoorzieningen, niet-commerciële maatschappelijke activiteiten en ondersteunende horeca. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen. Tot slot is in de gebruiksregels bepaald dat de uitoefening van lawaaisporten niet is toegestaan.
Verkeer - Railverkeer
De spoorlijn Arnhem - Tiel is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Ter plaatse zijn de gronden in ieder geval bestemd voor spoorwegvoorzieningen, alsmede voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, voet- en rijwielpaden en verblijfsvoorzieningen. De bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming zijn zeer beperkt.
Verkeer - Verblijfsgebied
Alle wegen en verblijfsgebieden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor voorzieningen ten behoeve van verkeer, vervoer en verblijf, hondenuitlaatplaatsen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, terrassen, standplaatsen voor ambulante handel, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Garageboxen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garagebox'.
De bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming zijn zeer beperkt. Voor garageboxen is een specifieke bebouwingsregeling opgenomen.
Water
De aanwezige A-watergangen en overige oppervlaktewateren zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, waterstaatkundige (kunst)werken, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn nihil.
Wonen
De bestaande (burger)woningen in het plangebied zijn over het algemeen voorzien van de bestemming 'Wonen'. Daar waar de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’ is opgenomen zijn de
gronden tevens bestemd voor het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Voor afwijkende functies (anders dan wonen) is een specifieke aanduiding opgenomen. Het gaat daarbij onder andere om dienstverlenende bedrijven, detailhandel en kantoren
Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming is door middel van aanduidingen onderscheid gemaakt in het type woning, achtereenvolgens betreft het:
Voor zover een bouwvlak is voorzien van meerdere aanduidingen, zijn alle aangeduide bouwwijzen toegestaan. Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven
bouwvlak gerealiseerd worden. De bouwvlakken zijn - voor zover mogelijk en wenselijk - één-op-één overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen. De toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen is op de verbeelding weergegeven.
Bijbehorende bouwwerken
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen zijn standaardbepalingen opgenomen in de regels. Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht, op een minimale afstand van 1 meter achter de voorgevelrooilijn. Hierbij geldt dat maximaal 50% van het achtererf mag worden bebouwd, waarbij het maximum aantal vierkante meters bebouwing afhankelijk is gesteld van de perceelsgrootte. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen 3,25 en 5 meter. Bebouwing vóór de voorgevelrooilijn is enkel toegestaan in de vorm van een erker. Hiervoor geldt dat de voorgevelbouwgrens met ten hoogste 1,5 meter mag worden overschreden. Een erker mag daarnaast over maximaal 50% van de breedte van de voorgevel gebouwd worden, met dien verstande dat de breedte niet meer dan 4 meter mag bedragen. De afstand van de erker tot het openbare gebied mag niet minder dan 3 meter bedragen.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een maximale maatvoering opgenomen. Hierbij is bepaald dat erfafscheidingen in het achtererfgebied tot een hoogte van 2 meter mogen worden opgericht. Voor de voorgevel mogen erfafscheidingen tot maximaal 1 meter hoogte worden opgericht.
Wonen - 1
Voor het nog te ontwikkelen woongebied IJzendoorn West, fase 2 is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. Deze bestemming is inhoudelijk gestoeld op de regeling zoals opgenomen in het recentelijk vastgestelde bestemmingsplan 'IJzendoorn West - fase 2'. Wel zijn de regels afgestemd op de systematiek van het voorliggende bestemmingsplan.
Wonen - Woonwagens
Woonwagens zijn voorzien van de specifieke bestemming 'Wonen - Woonwagens'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonwagenstandplaatsen. In de bouwregels zijn specifieke maatvoeringseisen gesteld aan woonwagens. Zo mag bijvoorbeeld de oppervlakte niet meer bedragen dan 105 m2, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 12', waar een oppervlakte van maximaal 120 m2 is toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogten zijn op de verbeelding weergegeven. Het is toegestaan om bijbehorende bouwwerken op te richten, mits de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 60 m2 bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter.
Wonen - uit te werken 1
Voor een deel van het nieuwe woongebied 'Triangel' in Ochten is de uit te werken bestemming 'Wonen - Uit te werken 1' opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen. Voor de betreffende gronden geldt een uitwerkingsplicht voor burgemeester en wethouders conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Bouwen is uitsluitend toegestaan overeenkomstig een onherroepelijk vastgesteld uitwerkingsplan. In de uitwerkingsregels behorende bij deze bestemming zijn (ruimtelijke) randvoorwaarden voor het uitwerkingsplan geformuleerd.
Leiding - Riool
Voor de rioolpersleidingen in het plangebied is de dubbelbestemming ‘Leiding - Riool' opgenomen. Deze gronden zijn primair bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Waarde - Archeologie 1 t/m 3
De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie 1 voor de AMK-terreinen, historische kernen en bekende vindplaatsen, Waarde - Archeologie 2 voor de gronden met een hoge archeologische trefkans en Waarde - Archeologie 3 voor de gronden met een gemiddelde archeologische trefkans. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische (verwachtings)waarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.
De laanboomteelt heeft het bodemarchief in aanzienlijke mate verstoord. Derhalve zijn alle (voormalige) laanboomteeltpercelen voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - aangetast'. Voor de betreffende percelen kan redelijkerwijs worden uitgegaan van een gemiddelde bodemverstoring van 50 cm -mv. Bij alle andere gronden, niet zijnde aantoonbare laanboom- of fruitteeltpercelen, wordt een verstoringsdiepte van 30 cm –mv gehanteerd.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Enkele woningen aan de Boveneindsestraat zijn onderdeel van een beschermd dorpsgezicht. De betreffende percelen zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Ter plaatse zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden. In de bouwregels is bepaald dat de bestaande kapvormen en dakhellingen, alsmede de bestaande goot- en bouwhoogten niet mogen worden veranderd. Ook mogen hoofdgebouwen niet worden uitgebreid en mag de gevelindeling van gebouwen niet worden gewijzigd. Het bouwen van dakkapellen en het veranderen van bestaande dakkapellen is evenmin toegestaan. Het college kan hiervan afwijken, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
Waterstaat - Waterkering
Voor de kernzone van de aanwezige waterkeringen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen, waarbij de waterkerende functie primair is ten opzichte van de overige op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Voordat ten behoeve van de secundaire bestemmingen gebouwd mag worden dient in verband met de belangen van de waterkering advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering in casu het Waterschap Rivierenland. Dit geldt eveneens voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde.
Waterstaat - Waterlopen
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald
dat een strook van 5 meter in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld
met de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterlopen’. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij (bedrijfs)woningen is een algemene regeling opgenomen. Deze regeling geldt voor alle (bedrijfs)woningen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het gebruik van een deel van een (bedrijfs)woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits voldaan aan de voorwaarden.
In dit artikel is tevens een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van dit bestemmingsplan wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (d.d. 11 mei 2017). Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger(s) van de voorgenoemde nota.
Indien niet voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken, mits voldaan wordt aan de voorwaarden voor afwijken zoals genoemd in de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe'.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. In dit bestemmingsplan is onder meer een aanduiding ‘Veiligheidszone - lpg’ opgenomen ten behoeve van het aanwezige LPG-station in Echteld. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Tevens is de gebiedsaanduiding ‘Geluidzone - industrie’ opgenomen voor de geluidgezoneerde bedrijventerreinen ‘Bonegraaf' en 'De Maten'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gebouwd.
De beschermingszones van de verschillende waterkeringen in het plangebied zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen in principe geen bouwwerken worden gebouwd. Met goedkeuring van de waterbeheerder kan hier gemotiveerd van worden afgeweken, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. De buitenbeschermingszone van de waterkering is voorzien van de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - dijk 2’.
Enkele bestaande gasdrukmeet- en regelstations zijn voorzien van de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - gasdrukmeet- en regelstation 1' en 'Vrijwaringszone - gasdrukmeet- en regelstation 2'. Ter plaatse van deze aanduidingen mogen geen nieuwe kwetsbare en/of beperkte kwetsbare bestemmingen worden gebouwd.
Diverse agrarische percelen zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - spuitvrije zone'. Ter plaatse van deze aanduiding is het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor laanboomteelt of boomfruitteelt niet toegestaan.
Tot slot is voor het nieuwe woongebied aan de Boveneindsestraat in Kesteren de aanduiding Overige zone - parkeren 1' opgenomen. Daarmee is gewaarborgd dat er ten minste 69 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan 52 parkeerplaatsen in openbaar gebied en 17 parkeerplaatsen binnen de bestemming 'Wonen'.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.
Algemene wijzigingsregels
Naar aanleiding van de detailhandelsvisie van de gemeente Neder-Betuwe zijn er enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Binnen de aangewezen detailhandelsconcentratiegebieden zijn diverse percelen voorzien van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied', waarmee de huidige bestemming van de betreffende gronden kan worden gewijzigd in de bestemming 'Centrum'. Voor bestaande niet-woonfuncties is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de mogelijkheid wordt geboden om de bestaande niet-woonfunctie om te zetten naar de bestemming 'Wonen'. Met de voorgenoemde wijzigingsbevoegdheden hoopt de gemeente bestaande en nieuwe centrumfuncties zoveel mogelijk te concentreren binnen de detailhandelsconcentratiegebieden.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In het plan zijn geen (of slechts marginale) ontwikkelingen voorzien. Voor de uitvoering van het plan zijn zodoende voor de gemeente geen bijzondere kosten aanwezig. De plankosten worden gedragen door de gemeente Neder-Betuwe. Mede op grond hiervan wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Naast de periodieke wettelijk voorgeschreven herziening van een bestemmingsplan, is het ook uit een oogpunt van doelmatig beheer van het plangebied gewenst de vigerende regelingen voor de kernen in Neder-Betuwe onder te brengen in één overzichtelijk bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet toe op het continueren en - waar nodig - actualiseren van de vigerende juridische regeling voor de kernen binnen de gemeente. Er zijn in dit plan geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen voorzien. Gelet hierop wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inspraaktermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. Ook hebben er informatieavonden plaatsgevonden in de kernen Ochten, Dodewaard, Kesteren en Opheusden.
Gedurende de inspraaktermijn zijn in totaal 14 inspraakreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de notitie 'Eindverslag inspraak en vooroverleg', die als bijlage bij de toelichting is opgenomen. In deze notitie zijn ook diverse ambtshalve wijzigingen beschreven.
Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de inspraak- en vooroverlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er diverse ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerp bestemmingsplan “Kernen Neder-Betuwe” heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 6 juni 2019 tot en met 17 juli 2019 ter inzage gelegen bij de receptie in het gemeentehuis en was tegelijkertijd raadpleegbaar via de gemeentelijke website en www.ruimtelijkeplannen.nl. De terinzagelegging is bekend gemaakt in Hét Gemeentenieuws en de Staatscourant van woensdag 5 juni 2019, en op de gemeentelijke website, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld mondeling of schriftelijk zijn/haar zienswijze omtrent het ontwerpplan kenbaar te maken. De ingediende zienswijzen zijn allen binnen de genoemde termijn ingediend en dienen derhalve ontvankelijk te worden verklaard. De zienswijzen zijn door de gemeente van antwoord voorzien in de zienswijzennota, zie Bijlage 3.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Tegen het vaststellingsbesluit is beroep ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij de voorbereiding en behandeling van het beroepschrift is gebleken dat de functieaanduiding 'bedrijf' een te ruime aanduiding is voor het perceel Frans Halsstraat 1 te Kesteren. Om hinder in de toekomst te voorkomen dient de specifiek te worden bestemd door de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - meubelstoffeerderij' op te nemen. Hiervoor is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Tevens zijn bij deze vaststelling enkele kleine verschrijvingen gerepareerd.