direct naar inhoud van Regels
Plan: Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenA4a-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenA4a-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft

1.6 afhankelijke woonruimte

een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde

1.8 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd

1.9 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder

1.10 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen
  • b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

1.14 bijgebouw

een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap)

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond

1.20 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  • a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, dat deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  • b. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • c. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  • d. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
  • e. onder patiowoning wordt verstaan een woning, waarvan de woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte met wanden omsloten ruimte
1.21 carport

een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak

1.22 fictief bouwvlak

het maximale oppervlak op een bouwperceel dat door een hoofdgebouw in beslag mag worden genomen

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

1.24 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken

1.25 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste één schuin hellend dakschild met een helling van ten minste 15° en ten hoogste 75°

1.26 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 meter boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein

1.27 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband

1.28 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse

1.29 ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen

1.30 ondergronds

onder peil

1.31 overkapping

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand

1.32 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel
  • b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein
1.33 pergola

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn

1.34 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan

1.35 sociale huurwoning

huurwoning, waarbij de aanvangshuurprijs ligt onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is

1.36 sociale koopwoning

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarvan de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname verzekerd is

1.37 uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is

1.38 voorgevel

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) vaneen hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied

1.39 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen

1.40 woning/wooneenheid

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

1.41 woon-/werkeenheid

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend

1.42 zijtuin

het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.5 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. verblijfsvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

Onderstaand is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

  • a. Parkeervoorzieningen
    Wat betreft de parkeervoorzieningen is mede artikel 9.1 van toepassing.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Artikel 4 Woongebied

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. wegen, straten en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. evenementen;
  • g. beeldendekunstobjecten;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

Onderstaand is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

  • a. Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
    Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
    • 5. er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
  • b. Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit
    Het gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, kan uitsluitend worden toegestaan, indien een omgevingsvergunning zoals genoemd in 4.5.1 is verleend.
  • c. Woon-/werkeenheid
    Een woon-/werkeenheid kan uitsluitend worden toegestaan, indien een omgevingsvergunning zoals genoemd in 4.5.2 is verleend.
  • d. Parkeervoorzieningen
    Wat betreft de parkeervoorzieningen is artikel 9.1 mede van toepassing.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Het aantal woningen bedraagt maximaal 8.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - randen'
  • 1. Uitsluitend zijn toegestaan hoofdgebouwen in de vorm van woningen in de bouwwijze 'vrijstaand' en 'twee-aaneen'.
  • 2. De voorgevel van een hoofdgebouw wordt in of achter de aanduiding 'gevellijn' gebouwd.
  • 3. De afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder bedragen dan:
    • a. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand': 3 meter;
    • b. bij woningen in de bouwwijze 'twee-aaneen' aan één zijde van de woning: 2 meter.
  • 4. De bouwdiepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan:
    • a. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand': 15 meter;
    • b. bij woningen in de bouwwijze 'twee-aaneen': 12 meter.
  • 5. De afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterste perceelgrens mag niet minder bedragen dan 8 meter.
  • 6. De breedte van de voorgevel van een woning mag niet meer bedragen dan:
    • a. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand', op percelen met een breedte van meer dan 30 meter: 15 meter;
    • b. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand', op percelen met een breedte van minder dan 30 meter: 12 meter;
    • c. bij woningen in de bouwwijze 'twee-aaneen': 10 meter.
  • 7. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter.
  • 8. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 meter.
b ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woonvelden'
  • 1. Toegestaan zijn hoofdgebouwen in de vorm van woningen in de bouwwijze 'vrijstaand', 'twee-aaneen', 'aaneengebouwd' en 'patiowoning'.
  • 2. De afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot een (ontsluitings)weg mag niet minder bedragen dan 3 meter.
  • 3. De bouwdiepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan:
    • a. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand': 15 meter;
    • b. bij woningen in de bouwwijze 'twee-aaneen': 12 meter;
    • c. bij woningen in de bouwwijze 'aaneengebouwd': 10 meter.
    • d. bij woningen in de bouwwijze 'patiowoning': 12 meter.
  • 4. De afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterste perceelgrens mag niet minder bedragen dan 8 meter.
  • 5. De breedte van de voorgevel van een woning mag niet meer bedragen dan:
    • a. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand', op percelen met een breedte van meer dan 30 meter: 15 meter;
    • b. bij woningen in de bouwwijze 'vrijstaand', op percelen met een breedte van minder dan 30 meter: 12 meter;
    • c. bij woningen in de bouwwijze 'twee-aaneen': 10 meter;
    • d. bij woningen in de bouwwijze 'aaneengebouwd': 8 meter;
    • e. bij woningen in de bouwwijze 'patiowoning': 15 meter.
  • 6. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter en de bouwhoogte niet meer dan 11 meter. Bij de bouwwijze 'patiowoningen' gelden de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte voor ten hoogste 80 m² van het hoofdgebouw; voor het overige deel van het hoofdgebouw geldt een maximum goot- en bouwhoogte van 4 meter.
  • 7. Hoofdgebouwen van woningen in de bouwwijze 'vrijstaand', 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd' moeten voorzien worden van een kap.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen het fictieve bouwvlak als daarbuiten worden gebouwd, mits deze op niet minder dan 3 meter achter de voorgevellijn van het betreffende hoofdgebouw worden gebouwd.
  • b. Voor de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het fictieve bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. indien de oppervlakte van het bouwperceel minder bedraagt dan 200 m², dan bedraagt de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 60 m²;
    • 2. indien de oppervlakte van het bouwperceel minimaal 200 m² bedraagt, maar minder dan 1000 m², dan bedraagt de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 90 m²;
    • 3. indien de oppervlakte van het bouwperceel 1000 m² bedraagt of meer, dan bedraagt de bebouwde oppervlakte per bouwperceel maximaal 120 m².
  • c. In aanvulling op het bepaalde onder b geldt dat niet meer dan 50% van het bouwperceel buiten het fictieve bouwvlak mag worden bebouwd.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder b en c geldt dat bij de bouwwijze 'patiowoningen' geen maximaal bebouwingspercentage van toepassing is, met dien verstande dat tenminste 20 m² van het bouwperceel onbebouwd dient te blijven.
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. Indien het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap, mag de goothoogte niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, maar nooit meer dan 5 meter.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  • g. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken die worden gesitueerd op de gronden vóór de voorgevellijn van het betreffende hoofdgebouw of aan de zijkant van de woning op een afstand van minder dan 5 meter achter de voorgevellijn gelden de volgende aanvullende regels:
    • 1. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel tot een maximum van 4 meter;
    • 3. indien een bijbehorend bouwwerk in de zijtuin wordt gesitueerd, mag de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedragen dan 2 meter;
    • 4. de afstand tot het openbare gebied mag niet minder bedragen dan 3 meter.
4.2.4 Ondergrondse gebouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen of gebouwen die ten dele ondergronds worden gebouwd gelden de volgende regels:

  • a. Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn uitsluitend toegestaan binnen het fictieve bouwvlak en daar waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.
  • b. Er is slechts één ondergronds bouwlaag toegestaan.
4.2.5 Carports

Voor het bouwen van carports buiten het fictieve bouwvlak en buiten de locaties waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, gelden de volgende regels:

  • a. De carport wordt op minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het betreffende hoofdgebouw gesitueerd.
  • b. De hoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • c. De oppervlakte mag per carport niet meer bedragen dan 20 m².
  • d. Er is maximaal één carport toegestaan buiten het fictieve bouwvlak en buiten de locaties waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen en carports, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het fictieve bouwvlak en daar waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijn, buiten het fictieve bouwvlak en buiten de locaties waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan, mag niet meer bedragen dan 1 meter.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van speeltoestellen niet meer bedragen dan 4 meter.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder b mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 1,8 meter, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lanen' waar de hoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 0,6 meter en niet meer dan 1 meter.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder b mag de hoogte van pergola's niet meer bedragen dan 2,5 meter.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag de hoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan 6 meter.
  • g. Voor zwembaden gelden de volgende regels:
    • 1. zwembaden zijn uitsluitend toegestaan daar waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,2 meter;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter.
4.2.7 Overschrijding fictief bouwvlak ondergeschikte bouwdelen

Overschrijding van het fictieve bouwvlak is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits het een overschrijding betreft van maximaal 1 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken situering carport

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.5 onder a, teneinde een carport op een kleinere afstand achter de voorgevellijn of vóór de voorgevellijn te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Indien al een carport in de directe omgeving aanwezig is, wordt bij voorkeur een gelijke situering aangehouden, tenzij één van onderstaande voorwaarden aanleiding vormt voor een andere situering.
  • b. Het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Parkeren op eigen terrein

Bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen wordt op het bouwperceel ruimte gereserveerd voor ten minste 1 parkeerplaats.

4.4.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, of woon-/werkeenheid;
  • c. het vestigen van inrichtingen of voorzieningen met veiligheidsrisico's, zoals propaantanks en gasdrukregel- en -meetstations.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4.2 onder b, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • a. Maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  • b. Degene die de activiteit in de woning en/of het daarbij behorende bijgebouw uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
  • c. Het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- of parkeersituatie ter plaatse.
  • d. De activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving.
  • e. Er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • f. Er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
4.5.2 Afwijking woon-/werkeenheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken als bedoeld in 4.4.2 onder c, teneinde een woon-/werkeenheid toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • a. Maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdieping) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 75 m² mag worden gebruikt voor de woon-/werkeenheid.
  • b. Degene die de woon-/werkeenheid gebruikt, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
  • c. Het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.
  • d. Het gebruik dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving.
  • e. Er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • f. Er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.

Artikel 5 Waterstaat - Waterlopen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang en duikers behorende bij een watergang.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de A-watergang geen bezwaar bestaat.

5.3.2 Advies beheerder watergang

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld 5.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de watergang.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijking maten en grenzen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
7.2 Afwijkingsvoorwaarden

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde bestemmingsgrenzen te verschuiven indien dit noodzakelijk is voor een goede stedenbouwkundige inrichting van het plangebied, mits:

  • a. de verschuiving niet meer bedraagt dan 5 meter;
  • b. overigens de regels van het plan in acht worden genomen.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Voorwaardelijke verplichting

Voor de in voorliggend plan toegestane bouwwerken wordt niet eerder een omgevingsvergunning verleend, en worden de werken en werkzaamheden niet eerder uitgevoerd dan nadat burgemeester en wethouders een inrichtingsplan hebben goedgekeurd, dat in hoofdlijnen voldoet aan de hoofdlijnen van het Structuurplan Casterhoven en waarin ten minste zijn opgenomen:

  • a. parkeervoorzieningen, waarbij ten minste het volgende aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd:
    • 1. rijwoningen: 2,4 parkeerplaatsen per woning;
    • 2. twee-onder-een-kap-woningen en patiowoningen: 2,6 parkeerplaatsen per woning;
    • 3. vrije/particuliere kavels: 2,7 parkeerplaatsen per woning.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a'