Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Herenland Fase 3
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1740.bpHerenlandfase3-vst1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doelstelling
Aanleiding voor de voorliggende bestemmingsplan is de uitbreiding van het aantal woningen op de nieuwbouwlocatie 'Herenland fase 3'. De uitbreiding is vastgelegd in de 'Structuurvisie 2010-2020' die in 2003 is vastgesteld door de gemeente Neder-Betuwe. In deze structuurvisie wordt aangegeven waar de gemeente ontwikkelingen voorziet ten aanzien van woningbouw en bedrijvigheid voor al haar kernen. Het gebied Herenland, gelegen aan de westzijde van Opheusden, is hierin opgenomen als nieuwbouwlocatie voor woningen.
 
De uitwerking en ontwikkeling van Herenland is opgedeeld in 5 fasen. Fase 1 en 2 behelsden de bouw van 107 woningen. Fase 3 gaat over de bouw van de resterende woningen.
 
Gelet op het veranderende economische klimaat wil de projectontwikkelaar, Van Arnhem Ontwikkeling BV,
het beoogde woningtype en het aantal te bouwen woningen aanpassen. De ontwikkeling is niet passend in het vigerende bestemmingsplan. Het is daarom noodzakelijk een ruimtelijk procedure op te starten. In overleg met de gemeente Neder-Betuwe is overeengekomen een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Dit bestemmingsplan dient tevens als goede ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag omgevingsvergunning welke reeds is ingediend.  
1.2 Plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen aan de westzijde van Opheusden (gemeente Neder-Betuwe). Het is gelegen aan de Nannenbergstraat/Viergeverstraat. Ten noorden van het plangebied ligt de lintbebouwing van de Hamsestraat. Ten zuiden van de locatie zijn sportvelden aanwezig. Het plangebied is nog onbebouwd. 
  
 
Luchtfoto's: Ligging plangebied (Bron: Google Earth)
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het grondgebled van fase 3 vigeert een tweetal bestemmingsplannen, te weten:
  • "Kern Opheusden", zoals destijds is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Kesteren op 1 november 2001. Het bestemmingsplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 4 juni 2002 (nr.RE2001.112154). De locatie "Herenland" heeft hierin de volgende bestemmingen:
    1. woondoeleinden, nader uit te werken II;
    2. agrarische doeleinden, met een wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden C;
    3. agrarische doeleinden, met een wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden D;
  • "Uitwerkingsplan Kern Opheusden, Herenland fase 1 en 2". De gronden in de zuidoosthoek hebben daarin de bestemming wonen en werken.
 
1.4 Leeswijzer
In de inleiding wordt een korte toelichting op het plan gegeven. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 nader ingegaan op het beleid zoals dat op de locatie van toepassing is. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op de haalbaarheid getoetst aan de hand van de ruimtelijke en sectorale wet- en regelgeving.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Opheusden ligt aan de zuidoever van de Nederrijn in het 'rivierengebied'. In het rivierengebied is de opeenvolging van grote rivieren met uiterwaarden, oeverwallen en kommen karakteristiek. De ligging van oeverwallen in allerlei richtingen zorgt ervoor dat de kommen niet alleen smal zijn maar ook relatief kort. De eerste bewoners vestigden zich op deze hoger gelegen oeverwallen.
De eeuwenlang bewoonde oeverwallen onderscheiden zich door een kleinschalige en veelvormige opbouw. De dorpen en buurtschappen, waar woningen in een open lint langs de weg liggen, vormen een mozaïek met de landbouwgronden. Op deze rijkere gronden bestaat de teelt voornamelijk uit fruit en laanbomen.
 
Tot aan de Tweede Wereldoorlog (WO II) heeft Opheusden hoofdzakelijk een agrarische achtergrond gehad. Het dorp is bekend om de vele (laan)boomkwekerijen die er aanwezig zijn. Tijdens WO II werd Opheusden voor een groot deel verwoest. Het dorp lag aan de verdedigingslinie van de Spees, vlakbij de Grebbeberg. Door gevechten, de ligging in de frontlinie en het onder water zetten van de Neder-Betuwe, ging veel van het dorp verloren.
Tijdens de wederopbouw ontstonden, in aansluiting op de oudere kern, de eerste uitbreidingen.  Allereerst tussen de Rijnbandijk en de Burgemeester Lodderstraat (rond de Lindelaan, Acacialaan-Meidoornstraat-Kastanjelaan) en ten zuidwesten van de Burgemeester Lodderstraat (Smachtkamp-Kempkeslaan-Ooievaarstraat). In aansluiting op deze uitbreiding werd het gebied tussen de Burgemeester Lodderstraat en het spoor geheel benut voor woningbouw. De uitbreiding rond de zestiger jaren bestond met name uit rijenwoningen en wekte voor een kern als Opheusden een grote bouwstroom op. Daarna volgden in de jaren ‘70, ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw verdere uitbreidingen. Het accent verschoof steeds meer van rijwoningen naar vrijstaande woningen.
2.2 Projectvoornemen
Voor Herenland 3 is in het verleden een verkaveling opgesteld. Deze is deels gerealiseerd. Gebleken is dat met de intreding van de kredietcrisis het woningaanbod niet meer aansloot bij de vraag. Derhalve is een herverkaveling noodzakelijk voor de gewenste ontwikkeling. De onderstaande afbeelding geeft de beoogde ontwikkeling weer zoals deze in eerste instantie voorzien was.
 
Oorspronkelijke onwikkeling
Oorspronkelijk ontwikkeling
 
Het projectvoornemen betreft de realisatie van een aantal extra nieuwbouwwoningen. Oorspronkelijk was voorzien in 9 nieuwe vrijstaande woningen en één geschakelde woning. Door de gewijzigde vraag vanuit de markt (inkrimping economie) zal het woningbouwtype beter moeten worden afgestemd op de vraag. Daarom is een plan opgesteld welke maximaal 24 woningen toestaat in verschillende typologieën. Op deze wijze kan eenvoudiger ingespeeld worden op de marktvraag. De plangrens is afgestemd op de reeds gerealiseerde woningen.
 
De nieuwe woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap, zijn georiënteerd op de Viergeverstraat en liggen in een verspringende rooilijn die het verloop van de straat volgt. De onderstaande afbeelding geeft een impresse van de gewenste ontwikkeling weer.
 
Nieuw stedenbouwkundigplan
 
Gewenste ontwikkeling
 
Het bestemmingsplan voorziet in een groter gebied. Ook nog enkele uit te geven bouwkavels worden met dit bestemmingsplan voorzien van een actueel planologisch regime. Tevens wordt voor het naastgelegen agrarische gebied een milieuzone opgenomen. Met deze milieuzone wordt planologisch geborgd dat er geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast. 
 
2.3 Stedenbouwkundige aspecten
2.3.1 Plan en fasering
Aan de westzijde van Opheusden ligt de uitbreidingswijk Herenland. Het gebied Herenland ligt tussen de Hamsestraat, Smachtkamp en de spoorlijn Tiel-Arnhem. In het gebied ligt ook het sportpark Herenland.
 
De wijk Herenland biedt ruimte aan een gevarieerd aanbod aan woningen in een prettige omgeving en wordt in vijf fasen gerealiseerd. Fase1 en 2 met respectievelijk 53 en 54 woningen zijn inmiddels gerealiseerd. Fase 3 wordt momenteel in delen ontwikkeld. Fase 4 is bouwrijp en wordt eveneens momenteel ontwikkeld. Fase 5 is nog in voorbereiding.
 
Voor de ontwikkeling van Herenland is een integraal stedenbouwkundig plan opgesteld. dit bestemmingsplan wordt voor een deel van fase 3 opgesteld en omvat de 24 woningen waarvoor reeds een omgevingsvergunning is aangevraagd en nog 4 uit te geven bouwkavels voor vijstaande woningen. De voorgestelde woningen variëren van twee-onder-één-kapwoningen tot korte rijen. Twee twee-onder-één-kapwoning worden daarvan aan de Nannenbergstraat gesitueerd. De rest van de woningen aan de Viergeverstraat.
 
De Viergeverstraat en de Gerrit Achterbergstraat vormen beide de hoofdontsluiting van Herenland. Via de Smachtkamp, aan de oostzijde van het plangebied, takt de Viergeverstraat op de bestaande infrastructuur aan. Aan de noordzijde verbindt de Gerrit Achterbergstraat de wijk met de Hamsestraat.
 
Plangebied
2.3.2 Stedenbouwkundig plan
Voor het gebied Herenland is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan bestaat uit twee deelgebieden, namelijk "het lint" en "de boomgaard". Het stedenbouwkundig plan omvatte voor geheel fase 3 circa 44 woningen, de aanleg van groen- en watervoorzieningen, een wadi en een interne ringvormige ontsluitingsweg die aansluit op de ontsluitingsstructuur van Herenland. De voorgestane planontwikkeling valt in beide deelgebieden.
 
Het lint
Het zuidelijk deel van fase 3 betreft „het lint‟. In het stedenbouwkundig plan wordt deze gevormd door forse vrijstaande woningen die refereren aan de plaatselijke lintbebouwing aan de Hamsestraat. De woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap, zijn georiënteerd op de Viergeverstraat en liggen in een verspringende rooilijn die het verloop van de straat volgt. Het lint maakt woon-werkfuncties mogelijk. Extra bouwvolume is hiervoor toegestaan.
De architectuur refereert aan de langgevelboerderijen in de Hamsestraat. De dakvorm bestaat uit een forse kap met duidelijke dakoverstekken. Het zadeldak staat met de nok loodrecht op de straat. Het materiaalgebruik is afgestemd op de woningbouw van fase 1 en betreft gebakken steen en in minder mate hout. Voor het kleurgebruik geldt een bruinrode tot rode baksteen en een rode of antracietkleurige dakpan. Bij de inrichting van het erf wordt uitgegaan van groene voortuinen, een haag of begroeid hekwerk als erfscheiding en parkeren op eigen erf, inclusief bezoekers. Op de kavels is ruimte gereserveerd voor 2 auto‟s.
 
De boomgaard
Het noordwestelijk deel van fase 3 betreft „de boomgaard‟. Het karakter van dit gebied wordt bepaald door twee-onder-één-kappers en vrijstaande woningen die gesitueerd zijn rond een „binnenruimte‟ in de vorm van een groene wadi, begrensd door de Nannenbergstraat. Daarnaast is op een tweetal plekken een rij van 4 woningen geprojecteerd. De woningen zijn georiënteerd op deze binnenruimte en bestaan uit één tot twee bouwlagen met een kap. De bebouwing refereert aan de omgeving Lindelaan. Dit betekent dat een dorpse sfeer en een rustige woonomgeving worden nagestreefd. De kappen hebben duidelijke dakoverstekken. Bewoners parkeren op eigen erf. Voor bezoekers is het mogelijk om in de straat te parkeren.
De ontwerpen van deze woningen zijn welstandsvrij. Wel zijn er randvoorwaarden in relatie tot het materiaalgebruik en de kleuren. Het dient een bakstenen huis te zijn en hierbij wordt gebruik gemaakt van een kleur in drie nuances (van dezelfde fabrikant). Er wordt voorzien in een dak met dakpannen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een kleur in twee nuances (van dezelfde fabrikant).
 
Impressie stedenbouwkundig plan Herenland fase 3
 
Impressie stedenbouwkundig plan Herenland fase 3
                       
2.3.3 Onderbouwing van de afwijking
Stedenbouwkundige onderbouwing nieuwe ontwikkeling
Voorliggend bestemmingsplan maakt de verdere verkaveling mogelijk van Herenland fase 3. Dit is het noordoostelijk deel van het plan Herenland. De hoofdstructuur van het plan Herenland is inmiddels grotendeels aangelegd. De belangrijkste ontsluitingweg is de Gerrit Achterbergstraat, direct aan de oostzijde van het plangebied. Dit is de hoofdontsluiting van Herenland richting Hamsestraat. De Gerrit Achterbergstraat sluit aan op de Viergeverstraat. Dit is de centrale ontsluitingweg van Herenland. De belangrijke functie van deze weg wordt nog eens benadrukt door de waterpartij die aan de zuidzijde de weg begeleidt.
 
Het gebied tussen de Gerrit Achterbergstraat en de Viergeverstraat is ontsloten via een rustige woonstraat met een gebogen verloop; de Nannenbergsestraat. Halverwege loopt een doorgang met fietspad en groenzone. Het fietspad verbindt het groengebied aan de Nannenbergsestraat met de Viergeverstraat en de Verschuurestraat aan de overzijde van de watergang.
 
De woningen van het plangebied zijn deels gericht op de Viergeverstraat en voor het overige zijn deze gelegen rond de Nannenbergstraat.
Het stedenbouwkundig plan voor de hele wijk Herenland ging vergezeld van een beeldkwaliteitsplan. In dit beeldkwaliteitsplan zijn voor de verschillende deelgebieden de beoogde uitstraling vastgelegd. De beeldkwaliteitseisen voor de centrale ontsluitingsweg, de Viergeverstraat, zijn benoemd in het deelgebied Het Lint. De beeldkwaliteitseisen voor de woongebied rond de Nannenbergsestraat zijn benoemd in het deelgebied De Boomgaarden.
 
Een aantal woningen aan de Nannenbergsestraat is al gebouwd. De, binnen dit bestemmingsplan, nieuw te realiseren woningen sluiten qua architectuur en materiaalgebruik aan bij deze al gerealiseerde woningen. Dit past binnen de beeldkwaliteitsrichtlijnen van het deelgebied De Boomgaarden. In dit plandeel worden dwarskappen afgewisseld met langskappen. Hierdoor ontstaat het gewenste afwisselende beeld dat past binnen de dorpse sfeer.
 
De oostzijde van de Viergeverstraat is, als Herenland fase 2, een aantal jaren geleden gebouwd. Het betreft vrijstaande woningen met een kap, waarbij de nok loodrecht op de straat ligt. In het beeldkwaliteitsplan werd beoogd dat de woningen qua massa een grote variatie zouden kennen, met name door verschillende soorten aanbouwen te realiseren. Doordat alle woningen in één bouwstroom projectmatig zijn gerealiseerd, is de boogde variatie niet of nauwelijks gerealiseerd.
 
Daarom is voor voorliggende ontwikkeling het uitgangspunt van een grote variatie in bouwmassa’s losgelaten en is gekozen voor een meer eenduidig beeld, zoals dat ook het geval is aan de oostzijde van de Viergeverstraat. Daarnaast bestond de wens om meer goedkope woningen te realiseren in de vorm van twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Dit type woning heeft een nok evenwijdig aan de straat.
 
Om toch tegemoet te komen aan het uitgangspunt dat de bebouwing van het Lint zich onderscheid van de bebouwing van de Boomgaarden zal worden gekozen voor een onderscheid qua kleurgebruik en materialisering. Voor de woningen van het Lint is het bijvoorbeeld denkbaar om andere pannen toe te passen en bakstenen in een andere kleurstelling. Hierbij zou aangesloten kunnen worden bij de kleurstelling van de woningen aan de oostzijde van de Viergeverstraat. De woningen aan de Nannenbergsestraat zijn gebouwd in lichtbruine en orde bakstenen en voorzien van antracietkleurige dakpannen.
 
Voor het hele plangebied geldt dat de kavels variëren in breedte. Alle kavels zijn minimaal 30 meter diep en hebben een voortuin van minimaal 4 meter. Alle woningen zijn georiënteerd op de straat. De toegepaste bouwhoogte is twee lagen met een kap. Een aantal woningen is voorzien van een uitbouw in de gevel (zogenaamde Vlaamse gevel), met verbijzondering van het dakvlak tot gevolg. Hierdoor ontstaat een verbijzondering van het gevelaanzicht dat zorgt voor een meer afwisselend straatbeeld.
 
parkeeroplossing nieuwe situatie
In totaal worden er 24 woningen gerealiseerd. Het noodzakelijk parkeren voor de maximaal 24 woningen wordt deels opgelost op eigen terrein en deels in openbaar gebied. Op basis van de geldende parkeernorm van 1,8 pp. per woning betekent dit dat er maximaal 44 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. In het voorgestelde plan is ruimte voor 47 parkeerplaatsen. Daarmee wordt ruim voldaan aan de gestelde norm. Zie paragraaf 4.5 voor een specifieke uitwerking van de parkeernorm. 
      
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte (2002)
In januari 2002 is deel 1 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening verschenen, deel 3 (de regeringsbeslissing) is in januari 2002 gereed gekomen. In mei 2005 en januari 2006 heeft de Tweede Kamer, respectievelijk de Eerste Kamer, ingestemd met deel 4 van de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling'. Met de bekendmaking van de Nota in de Staatscourant in februari 2006, is de nota formeel in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk tot 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte.
 
Het kabinet richt zich op vier algemene doelen:               
  1. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;              
  2. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;             
  3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;              
  4. borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen.  
De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een beperkt aantal woningen ten westen van de kern Opheusden. Het betreft een, op nationaal niveau, zeer kleinschalige ontwikkeling die aansluit bij het stedelijk gebied en de hieraan verbonden stedelijek functies. Door de kleinschaligheid is het raakvlak met het nationaal beleid zeer beperkt.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie 'Streekplan Gelderland 2005'
Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het geldende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
 
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand gebied (herstructurering, intensivering en revitalisering). Locaties voor stedelijke uitbreiding dienen te passen in het bundelingsbeleid (bundelen van verstedelijking aan/nabij infrastructuur) en te zijn afgestemd op de uitgangspunten van infrastructuur, water en milieu. Stedelijke uitbreidingen moeten aansluiten bij de ruimtelijke structuur/kenmerken van de regio, met aandacht voor de actuele marktvraag.
 
Planspecifiek
Herenland is een uitbreidingswijk in Opheusden. De wijk bevindt zich nabij de Hamsestraat, één van de hoofdontsluitingswegen van Opheusden. De structuur van de wijk en het type woningen sluiten aan bij de marktvraag en bij de ruimtelijke structuur van het gebied. De realisatie van de wijk past daarmee in het streekplanbeleid van de provincie Gelderland.
3.2.2 Ruimtelijke verordening 2010
Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie Gelderland regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De provincie heeft hierin aangegeven dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voldoet hieraan.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale structuurvisie Rivierenland
Voor de regio Rivierenland is een regionale structuurvisie opgesteld. Centraal in de structuurvisie staan de richtinggevende kwaliteiten van het Rivierenland. Kernpunten hieruit zijn:        
  1. voldoende ruimte voor rivierwater en waterberging;       
  2. behoud van karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;        
  3. realiseren woningbouwopgave: juiste woning op juiste plek en het juiste tijdstip;
  4. bundeling van bedrijvigheid en woningbouw in grotere kernen;  
  5. concentratie glastuinbouw.
Planspecfiek
Het derde en vierde uitgangspunt hebben betrekking op het plan. Het project betreft een woningbouwopgave, waarbij wordt ingezet op een concentratie van woningen in/nabij een grotere kern. In hoofdstuk 2 is hier nader op ingegaan. 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020
Op 17 juni 2010 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de structuurvisie 'Neder-Betuwe 2010-2020' vastgesteld. Het plangebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie is een actualisatie van de structuurvisie uit 2003. Het doel van de nieuwe structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie heeft een sturend karakter en een zelfbindende werking voor het gemeentebestuur. De structuurvisie dient als leidraad bij het nemen van besluiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen.
 
De gemeente streeft ernaar dat voor iedere kern is voor iedere doelgroep voldoende passende huisvesting aanwezig. De gemeente bouwt voor haar eigen bevolking (migratiesaldo 0). Een aantrekkelijke woonomgeving is daarbij nog steeds belangrijk. De capaciteit van inbreidingslocaties, die op korte termijn beschikbaar zijn, is onvoldoende. Vandaar dat moet worden overgegaan tot verdere uitbreiding van woonwijk Herenland, te weten Herenland 3e en 5e fase. 
 
Planspecifiek
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de plankaart van de structuurvisie. 
 
Uitsnede plankaart structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020
 
Op de kaart van de structuurvisie is het plangebied aangegeven als 'ontwikkelingsrichting wonen tot 2020' (gele vlek). Het bouwvoornemen sluit hier naadloos op aan. 
4 Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.1.1 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:     
  • Woningen;
  • Onderwijsgebouwen (een gymnastieklokaal maakt geen onderdeel uit van een onderwijsgebouw bij toepassing van de Wet geluidhinder);        
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen;     
  • Verzorgingstehuizen;       
  • Psychiatrische inrichtingen;       
  • Medische Centra;      
  • Poliklinieken;   
  • Medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Door deze zoneringen is er sprake van een sterke link met de Wro. De naam 'Wet geluidhinder' doet vermoeden dat hier sprake is van een alles omvattende regelgeving, echter niet alle geluidsaspecten worden in de Wet geluidhinder geregeld. De belangrijkste onderdelen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:      
  • Toestellen en geluidwerende voorzieningen;         
  • Industrielawaai;       
  • Wegverkeerslawaai;      
  • Spoorweglawaai;       
  • Geluidbelastingkaarten en actieplannen.  
Planspecifiek
De te realiseren woningen zijn niet gelegen binnen een onderzoekszone van een weg of spoorweg. Alle omliggende wegen kennen een 30 km regime. Onderzoek naar de gevelbelasting is dan ook wettelijk gezien niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel nagegaan te worden of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Denkbaar is dat de verkeersintensiteit dermate groot is dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.  Zowel de Viergeverstraat als de Nannenbergstraat hebben de functie van buurtontsluitingsweg. Beide wegen maken geen onderdeel uit van een doorgaande ontsluitingsroute. De verkeersintensiteiten zijn daarmee beperkt en niet van dien aard dat er aanleiding bestaat nader onderzoek te doen naar de gevelbelasting als gevolg van het wegverkeer.
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In onderhavig project is er geen sprake van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Daarnaast kan, gezien de omvang, het project worden gezien als een NIBM-project. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.
4.1.3 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
4.1.3.1 (Bevi) Inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
4.1.3.2 Buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
4.1.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
4.1.3.4 Planspecifiek externe veiligheid
Uitsnede risicokaart provincie Gelderland
 
Voor het plan is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Op de uitsnede is te zien dat er geen risicofactoren nabij het plangebied zijn gelegen. De dichtstbijzijnde buisleidingen(de rode lijn) ligt op een afstand van ongeveer 750 m. Ook het buitendijks gebied/overstromingsgebied (rood gearceerd) ligt te ver van het plangebied vandaan om hier enige invloed op te hebben. Er geen Bevi inrichting in de omgeving gelegen. Het voornemen kent geen belemmeringen in het kader van de externe veiligheid.
  
4.1.4 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en in het kader van de voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden kan door middel van het uitvoeren van een bodemonderzoek de milieuhygiënische bodemkwaliteit worden vastgesteld.
 
Door Verhoeven Milieutechniek BV is in juli 2011 (rapportnummer B11 4701/R4701/DB - 1 september 2011) in opdracht van de gemeente Neder-Betuwe een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat er Iichte verontreinigingen in de bodem op de onderzoekslocatie aanwezig zijn. Vanwege de Iichte mate van de verontreinigingen zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarnaast is er geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico's.  
Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is de milieuhygienische kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie gelegen aan de Viergeverstraat en de Nannenbergstraat te Opheusden, in voldoende mate vastgesteld.
 
Planspecifiek
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit niet in de weg staat aan de nieuwe ontwikkeling. Het plan voldoet, voor wat betreft bodemkwaliteit, aan een goede ruimtelijke ordening.
4.1.5 Bedrijven en Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. In beide gevallen zorgt het aspect milieuzonering ervoor dat bedrijven op een juiste afstand van een gevoelige bestemming komen te staan, met als doel het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'  uit. In de brochure is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstand tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. In totaal zijn er 600 verschillende type bedrijvigheid opgenomen elke met een eigen milieucategorie.
  
Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig welke een belemmering zijn voor de gewenste ontwikkeling. 
 
[1] VNG (maart 2009) Bedrijven en Milieuzonering; handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk
4.1.6 Spuitzone
Conform jurisprudentie van de Raad van State dient rondom boomkwekerijen en boomgaarden een spuitzone van 50 meter ten opzichte van gevoelige functies (o.m. woningbouw) te worden aangehouden in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
 
Bij het bepalen van de afstand dient rekening te worden gehouden met hetgeen planologisch mogelijk is op de aangrenzende gronden. Een met de teler of kweker gesloten privaatrechtelijke overeenkomst, waarin deze zich verplicht om niet met bestrijdingsmiddelen te spuiten en/of een notarieel beding waarin staat dat een strook bomen met een breedte van 50 meter vanaf de plangrens moet worden gerooid, betekent volgens de Raad van State niet dat daarmee ook in planologische zin is uitgesloten dat op die percelen met bestrijdingsmiddelen kan worden gespoten. 
 
Ook het feit dat er binnen 50 meter al woningen staan, betekent niet dat bij de bouw van nieuwe woningen geen acht behoeft te worden geslagen op mogelijke bedreigingen van het toekomstige woon- en leefklimaat.
 
Wanneer de fruitteler of (boom-)kweker het recht heeft om tot de rand van zijn perceel bomen en planten te kweken en deze te spuiten, dient vooralsnog een afstand van 50 meter aangehouden te worden. Om uit te sluiten dat in de zone tot 50 meter vanaf de nieuw te bouwen woningen gebruik gemaakt wordt van bestrijdingsmiddelen is in dit bestemmingsplan een zogenaamde spuitzone opgenomen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen binnen deze zone wordt aangemerkt als een gebruik welke in strijd is met het bestemmingsplan. Op deze wijze kan planologisch uitgesloten worden dat bestrijdingsmiddelen worden toegepast.
4.2 Watertoets
4.2.1 Beleidskader
Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De Europese richtlijn vindt zijn doorwerking in de Waterwet, in het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en de waterbeheersplannen van de waterschappen.
 
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het nationaal waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. 
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
 
Waterwet (2009)
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, w.o. de Kaderrichtlijn Water. Een opvallend feit is dat met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet de Wvo-vergunning voor het lozen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater en de heffing op riooloverstorten zijn verdwenen. Deze zijn vervangen door algemene regels die zijn geformuleerd in het Besluit lozen buiten inrichtingen (AMvB). Niet alles is echter onder te brengen in de algemene regels. Daartoe introduceert de Waterwet de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
   
Anders omgaan met water: Waterbeleid in de 21ste eeuw
Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. De kern van het Waterbeleid 21ste eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad, ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Het Nationaal Bestuursakkoord Water Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig, met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water. Het NBW is ondertekend door het Rijk, IPO en de VNG. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gaan dit samen aanpakken.
 
Beleid Waterschap Rivierenland
De speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een klimaat neutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en energiemaatregelen.
Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voorvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het de visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld.
De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom speelt het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
 
Waterbeheerplan 2010-2015
Vanaf 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van kracht. Het beheerplan gaat in op het waterbeheer in het hele plangebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het nieuwe plan bouwt voort op het bestaande beleid uit de voorgaande waterbeheerplannen. In het plan worden ook nieuwe onderwerpen aangehaald, te weten:                          
  • Maatregelen voor zwemwater;
  • Maatregelen voor de natuur:        
    • in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;         
    • in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;         
    • in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur;           
  • Normen studies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's;          
  • Actualisatie van de 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
De nieuwe doelstellingen sluiten aan bij de opgave waar het waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het waterschap het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moet de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot.
Een andere doelstelling, en onderdeel van de opgave, is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.
Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd. Als laatste heeft het waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.
 
Waterplan Neder-Betuwe
De gemeente Neder-Betuwe heeft in samenwerking met het Waterschap Rivierenland een waterplan opgesteld. Aanleiding is het decentraliseren van de taken en bevoegdheden naar de waterschappen en de gemeente.
Het doel van het waterplan is het verbeteren en waarborgen van het functioneren van het watersysteem en de waterketen. In het waterplan hebben de gemeente en het waterschap in overleg de gewenste situatie per type watergang bepaald. Met als doel om met de beschikbare middelen zo goed als mogelijk de gewenste situatie te benaderen.
Voor het watersysteem en de -keten is de kwantiteit en de kwaliteit van belang. Aan de hand van de huidige stand van zaken en het gewenste beeld is een aantal maatregelen opgesteld. Deze maatregelen vormen de basis voor een uitvoeringsprogramma voor de periode 2008 tot en met 2012. Hierbij wordt in gezet op: 
  • Onderzoek;      
  • Waterberging;      
  • Knelpunten;
  • Samenwerking en communicatie.
4.2.2 Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling
Door DHV is een waterhuishoudingsplan en rioleringsplan opgesteld voor Herenland, onder andere gebaseerd op een geohydrologisch onderzoek. Het plan is in opdracht van de gemeente nader uitgewerkt en uitvoerig besproken met het waterschap Rivierenland (toen nog polderdistrict en zuiveringsschap) en uitvoerders. Het waterschap heeft een inhoudelijk akkoord gegeven op de rapportages van DHV.
 
De ontheffing van de Keur voor de aanleg van het watersysteem Herenland is medio 2002 door de gemeente ontvangen. Deze ontheffing geldt ook voor de 3e fase.
 
In het plan Herenland is in het kader van duurzaam waterbeheer, de totale afkoppeling van het regenwater uitgangspunt. De afvoer van het regenwater vindt plaats aan het oppervlak of loopt via greppels. Er is onderscheid te maken in schoon hemelwater en mogelijk verontreinigd hemelwater van wegen/parkeerplaatsen. Schoon hemelwater mag direct naar oppervlaktewater afgevoerd worden en mogelijk verontreinigd hemelwater alleen via een filterconstructie (wadi's). Voor Herenland is daarom gekozen om zoveel mogelijk via wadi's het water naar het interne oppervlaktewater af te voeren.
 
In fase 3 ligt een wadi aan de oostzijde van het fietspad, die tussen de woningen richting het parkje in het midden loopt. Het parkje in fase 3 heeft tevens een functie als noodopvang voor regenwater bij extreme regenbuien. De verwachting is dat dit twee maal per jaar kan voorkomen. Het minimaliseren van de verharding is tevens een belangrijk uitgangspunt. Niet alleen van het openbaar gebied, maar ook van het privégebied. Het water van het dakoppervlak en ander verhard oppervlak wordt afgevoerd naar de wadi's In het gebied. In de wijk zal een gesloten systeem worden gerealiseerd. Wel zijn er overstorten aanwezig, zodat in geval van extreem veel neerslag, geloosd kan worden op het oppervlaktewater. Een stuw aan de westzijde zorgt voor de uitlaat, een stuw aan de zuidzijde heeft een functie in geval van calamiteiten.
 
De oorspronkelijke verkaveling, welke mede ten grondslag heeft gelegen aan het waterhuishoudingsplan, voorzag in circa 2.810 m2 verharding aan woonbebouwing. In de nieuwe situatie worden er meer woningen gerealiseerd. In de nieuwe situatie wordt circa 3.200 m2 verhard ten gevolge van de op te richten woonbebouwing. Per saldo is er een toename in verharding van circa 390 m2 in vergelijking tot het oorspronkelijke plan. Het nieuwe woonprogramma heeft ook tot gevolg dat het meer verharding wordt aangelegd. Deze toename van verharding (4 langsparkeerplekken) bedraagt circa 46 m2.  In totaal is er een toename in verharding van 436 m2.
 
4.2.3 Resultaten watertoets
De nieuwe planontwikkeling is in augustus 2011 al eens informeel voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. In dit eerste overleg is door het waterschap aangegeven dat de toename van verharding onder de reguliere vrijstellingsregeling van 500 m2. De strekking van dit beleid is namelijk om geen 'postzegelwater' te krijgen op onmogelijke plekken. Compensatie is pas noodzakelijk boven de genoemde 500 m2.
De toename in verharding als gevolg van het nieuwe woonprogramma blijft onder de 500 m2 valt. Derhalve is aanvullende compensatie niet noodzakelijk.
In het overleg is door het Waterschap aangegeven dat de reeds aangelegde wadi's te lang nat blijven. Door het Waterschap is verzocht een andere civieltechnische opbouw voor de nog aan te leggen wadi's te hanteren waarmee dit probleem voorkomen wordt. In aansluiting op fase 3 wordt nog een wadi aangelegd bij deze nieuw aan te leggen wadi wordt rekening gehouden met de nieuwe civieltechnische opbouw.
4.3 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. 
 
Planspecifiek
Voor de woningbouwlocatie Herenland, ten zuidwesten van de kern van Opheusden, is door RAAP in november 2000 een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1) uitgevoerd. Het plangebied Herenland fase 3 is in dit kader ook onderzocht. De algehele conclusie van Raap voor het betreffende gebied is dat in het plangebied geen archeologische resten zijn aangetroffen., Er wordt geen aanbevelingen gedaan voor archeologische vervolgonderzoek.
Het middengebied van het plangebied Herenland 3 is in beperkte mate onderzocht. Voor dit betreffende gebied heeft ARC een aanvullend advies opgesteld. In dit advies concludeerd ARC dat op basis van de resultaten van het bureau- en booronderzoek van RAAP  geconcludeerd kan worden dat ook voor het huidige plangebied geldt dat er waarschijnlijk geen archeologische waarden aanwezig zijn die bedreigd worden door de voorgenomen ingrepen. Hierdoor wordt verder onderzoek voor het plangebied Herenland fase 3 niet noodzakelijk geacht.
De archeologische meldingsplicht blijft echter van kracht. Mochten er op de locatie alsnog archeologische sporen worden aangetroffen, dan dient dit, volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007) art. 53, onverwijld te worden gemeld bij de bevoegde overheid.
Zowel het onderzoek van RAAP als het aanvullende advies van ARC zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.
4.4 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De Nederrijn heeft een beschermde status als Natura 2000-gebied en als onderdeel van de EHS. De beoogde nieuwbouw ligt hier echter buiten en zal ook geen nadelig effect op deze gebieden hebben. Vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming bestaat er dan ook geen beperking voor onderhavig plan.
  
Het plangebied ligt momenteel braak. Rondom het plangebied zijn woningen gerealiseerd. Het gebied is dan ook gelegen in een verstedelijkte omgeving. Gezien de ligging van het gebied tussen woningen en het bouwrijpe karakter van het gebied is het gebied niet van belang als biotoop voor plant- of diersoorten.
 
Bij de bouw van de woningen geldt de reguliere zorgplicht vanuit de flora- en faunawetgeving. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Voor eventueel regulier voorkomende diersoorten geldt de algemene ontheffing van de flora- en fauna wet.
4.5 Verkeer en parkeren
De buurtontsluiting van fase 3 sluit aan op de wijkontsluiting van Herenland. Deze wijkontsluiting is geregeld in het bestemmingsplan "Kern Opheusden".
De parkeerbehoefte wordt opgelost binnen het plangebied. Hierbij is aangesloten op de toegepaste norm in Herenland. Binnen de opzet van Herenland wordt het bezoekersparkeren zoveel als mogelijk in het openbaar gebied opgelost. Bewonersparkeren geschiedt zoveel als mogelijk op eigen terrein.  
  
Binnen de gemeente Neder-Betuwe wordt normaal gesproken een gedifferentieerde parkeernorm gehanteerd. Voor deze planontwikkeling is uitgegaan van een uniforme norm van 1,8 parkeerplaatsen per woningen. Hiervoor is gekozen omdat de exacte typologie en daarmee de prijsstelling van de woningen nog niet volledig vast ligt.
 
In totaal worden er 24 woningen gerealiseerd. Het noodzakelijk parkeren voor de maximaal 24 woningen wordt deels opgelost op eigen terrein en deels in openbaar gebied. Op basis van de geldende parkeernorm van 1,8 pp. per woning betekent dit dat er maximaal 44 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. In het voorgestelde plan is ruimte voor 47 parkeerplaatsen. Daarmee wordt ruim voldaan aan de gestelde norm. 
 
Het is gewenst voor de 10 reeds gerealiseerde woningen te voorzien in bezoekersparkeren. Het ASVV geeft aan dat voor bezoekersparkeren circa 0,3 parkeerplaatsen per woning nodig zijn. Voor het bezoekersparkeren zullen derhalve nog 3 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd worden.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een projectbesluit dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.    
 
Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12 lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het projectbesluit besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplan procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.  Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
 
Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van dit plan is met het afsluiten van de anterieure overeenkomst aangetoond.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerp bestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de raad van de gemeente Neder-Betuwe zal het besluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
6.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Herenland fase 3” heeft inspraak plaatsgevonden, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening. Hierbij is de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd, als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
 
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 30 augustus tot en met 10 oktober 2012 ter inzage gelegen en was tegelijkertijd raadpleegbaar via de gemeentelijke website en via www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
De ter inzage legging is op 29 augustus bekend gemaakt in de Rhenense Betuwse Courant, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk of mondeling hun inspraakreactie kenbaar te maken. Op 5 september heeft er een inloopavond plaatsgevonden (van 19.30 – 21.00 uur) in Verenigingsgebouw De Notenbalk te Opheusden. Omwonenden en andere belanghebbenden zijn hiervan tevens persoonlijk in kennis gesteld.
 
Gedurende deze periode zijn twee inspraakreacties ontvangen en één overleg reactie. De ontvangen reacties zijn samengevat en voorzien van een beantwoording. Dit verslag van inspraak is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
  
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp van Bestemmingsplan “Herenland fase 3” heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 22 augustus 2013 tot en met 2 oktober 2013 ter inzage gelegen. De termijn van ter inzagelegging is bekend gemaakt in de Rhenense Betuwse Courant, de Staatscourant en langs elektronische weg. Binnen de hiervoor genoemde termijn is één zienswijze ingediend. Voor de inhoud van de zienswijze en de reactie hierop wordt verwezen naar de bijgevoegde zienswijzennota bestemmingsplan “Herenland fase 3”, die als bijlage is opgenomen bij dit bestemmingsplan.