direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Delden Zuid 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het zuidelijke deel van de kern Delden gelden momenteel de bestemmingsplannen Bedrijventerrein Schneidersbos, De Braak-West en Delden-Zuid. Deze plannen kennen enkele herzieningen. Gelet op de leeftijd van deze plannen (zie paragraaf 1.3), zijn deze in principe nog niet aan aan een verplichte herziening toe ingevolge de actualisatieplicht uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De gemeente wenst echter om voor heel Delden-Zuid een integraal bestemmingsplan te maken met een eenduidige regeling dat voldoet aan de meest recente eisen uit de wetgeving (RO Standaarden 2012) en het meest recente Handboek bestemmingsplannen (2014). Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan wordt begrensd door de spoorlijn Zutphen-Hengelo aan de noordzijde en het Twentekanaal aan de zuidzijde, voor zover het de kern Delden betreft. In dit gebied zijn het bedrijventerrein Schneidersbos, de woonwijken De Braak en De Braak-West, het sportterrein De Mors en het daarbij gelegen recreatiepark en het golfterrein gelegen, weergegeven op onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0001.png"

Figuur 1: Plangebied Delden - Zuid (bron: Google Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Met het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende bestemmingsplannen herzien:

  • bestemmingsplan De Braak-West, vastgesteld 7 oktober 2005;
  • bestemmingsplan bedrijventerrein Schneidersbos te Delden, vastgesteld 10 februari 2009;
  • bestemmingsplan Delden - Zuid, vastgesteld 29 oktober 2009;

Daarnaast zijn in het plangebied nog een aantal (partiële) herzieningen op voornoemde plannen vastgesteld, zoals Kievitstraat, Pikkemaatboom, Hassinkstraat, Oude Benteloseweg en Kloetenweg.

Voorts zijn de plannen een aantal malen 'gerepareerd' in de volgende reparatieplannen:

  • bestemmingsplan Reparatieregeling Delden - Zuid, vastgesteld, 8 mei 2012;
  • bestemmingsplan Reparatieregeling II - Archeologie, vastgesteld 8 februari 2011.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 De beschrijving van het plangebied/de huidige situatie

2.1 Geschiedenis

Delden is een kleine vestingstad dat vanuit strategisch oogpunt in één keer is gesticht (zgn. bastidestad) rond een parochiekerk. Dit vond plaats omstreeks het jaar 1320. Een oudere nederzetting Delden moet elders hebben gelegen mogelijk ter plaatse van de zuidelijker gelegen middeleeuwse agrarische kernen Vossenbrink en St. Annabrink. De nieuwe nederzetting kreeg in 1325 stadsrechten en werd omsloten door een cirkelvormige wal en gracht, waarvan de omtrek nog zichtbaar is in het beloop van de Noorder- en Zuiderhagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0002.png"

Figuur 2: Kaart van Delden door Jacobus van Deventer uit circa 1565

Uit de kaarten 1850, 1900, 2000 blijkt dat er weinig is veranderd in de hoofdstructuur van het plangebied. Op de kaart van 1850 is te zien dat het gebied ten zuiden van Delden deels was ontgonnen. Ontsluitingswegen waren in een strak noord-zuidpatroon aangelegd en kwamen samen in St. Annabrink. Deze wegen bestaan nog steeds. Opvallend op de kaart van 1900 is de ontginning van De Braak en de aanleg van de spoorweg. Na de aanleg van de spoorlijn Zutphen-Enschede en de bouw van het station in 1866 ontwikkelde het stadje zich als forensenplaats voor het nabijgelegen Hengelo. Ten oosten van de stadskern kwam in 1925 een klein villapark tot stand. Na de Tweede Wereldoorlog breidde Delden zich naar het zuiden uit tot aan het in 1934 (1930-1936) aangelegde Twentekanaal.

De aanleg van het Twentekanaal is een duidelijke verandering in het landschap, maar zowel ten noorden als ten zuiden van het Twentekanaal is de structuur nog duidelijk herkenbaar. Door de aanleg van het Twentekanaal is het driehoekige patroon van het landschap (De Braak) afgesneden van het rechthoekige patroon van het landschap dat ten zuiden van het Twentekanaal ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0003.png"

Figuur 3: Delden omstreeks 1850 (bron: Grote Historische Atlas van Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0004.png"

Figuur 4: Delden omstreeks 1900 (bron: Historische Atlas Overijssel)

Op de kaart van 2000 is duidelijk zichtbaar dat een toename van infrastructuur en bebouwing heeft plaatsgevonden. De Europalaan, het Twentekanaal, de brug en de in zuidelijke en oostelijke richting gerealiseerde woningbouw zijn hiervan een voorbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0005.png"

Figuur 5: Delden 2000 (bron: Topgrafische kaart 2000)

De kern Delden heeft een sterke relatie met het landgoed Twickel. Gronden van het landgoed liggen om de kern en ook in de kern liggen verspreid percelen van het landgoed. De gronden zijn over het algemeen in erfpacht uitgegegeven.

Panden met cultuurhistorische waarden komen in het plangebied voor. De aanwezigheid is verwerkt in de ontwikkeling van de woonwijk De Braak West.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0006.png"

Figuur 5: Kenmerkende “Twickel boerderij” aan de Oude Benteloseweg

2.2 Plangebied

Het plangebied omvat het zuidelijk deel van Delden, bestaande uit de woonwijken De Braak, De Braak West, Vogelbuurt en Vossenbrink, het bedrijventerrein Schneidersbos en de 'groene' functies in het oosten, zoals sportpark De Mors, het campingterrein en de golfbaan. De grenzen worden gevormd door de spoorlijn in het noorden, het golfterrein in het oosten, het Twentekanaal in het zuiden en het bedrijventerrein in het westen. Deze gebieden maken deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015-VS10_0007.jpg"

Figuur 6: Begrenzing plangebied

2.3 Wonen

Het grootste deel van Delden-Zuid heeft een woonfunctie. In het plangebied bevinden zich rijtjeswoningen, twee-onder-eenkapwoningen, geschakelde woningen, appartementen en vrijstaande woningen. De ontwikkeling van woningbouw aan de zuidzijde van de spoorlijn is na de Tweede Wereldoorlog begonnen en kwam in de jaren zestig goed op gang. De oudste gedeelten zijn de bebouwing tussen de spoorlijn en de Bernhardstraat-Hooijerinkstraat, de Vogelbuurt en het buurtje Vossenbrink tussen de Beckumerweg en sportpark De Mors.

Vanaf 1980 werd het gebied tussen de Hooijerinkstraat, de Vossenbrinkweg-Beckumerweg en de Torendijk tot aan het Twentekanaal bebouwd. Dit gebied bestaat uit De Strampen en de Bloemenbuurt. De meest recente uitbreiding van de woonfunctie heeft plaatsgevonden in het westelijk deel van woonwijk De Braak West, waar een ontwikkeling van 230 woningen is beoogd. De Braak West is inmiddels nagenoeg volledig volgebouwd. Aan de zuidkant van deze wijk is langs het Twentekanaal nog enige ruimte voor nieuwbouw.

2.4 Bedrijventerrein Schneidersbos

Het bedrijventerrein Schneidersbos ligt aan de zuidwestzijde van Delden. Het gaat om het gebied tussen het spoor, de Europalaan en het Twentekanaal, met inbegrip van deze infrastructuur. Op het terrein zijn circa 65 bedrijven gevestigd in zowel de industriële als de commerciële sector die lokaal georiënteerd zijn.

Op het terrein zijn een tweetal grote grote bedrijven gevestigd, een mengvoederfabrikant en een groot handelsbedrijf in bouwmaterialen, bestrating, badkamers en keukens.

De qua hindercategorie zwaardere bedrijven zijn op het westelijke deel van het terrein gevestigd.

Naast bedrijven bevinden zich ook detailhandel in volumineuze artikelen en enige consumentgerichte dienstverlening op het terrein. Consumentgerichte dienstverlenende bedrijven zijn onder andere het fitnesscentrum en een automaterialenhandel. Daarnaast is de brandweerkazerne van Delden op het terrein gevestigd. Detailhandel in volumineuze artikelen bevindt zich voornamelijk in het oostelijke deel van het terrein.

Er staan circa 20 bedrijfswoningen op het bedrijventerrein.

2.5 Overige functies

In het oosten van het plangebied ligt buiten de woonwijken een aantal andere functies. Het betreffen de locatie van de scouting, het Aparthotel, sportcomplex De Mors en de ernaast gelegen camping Mooi Delden. Ook is de golfbaan met negen holes in dit plan opgenomen.

Verspreid in het woongebied is een aantal andere functies aanwezig, zoals een benzinestation, detailhandel en horeca in de vorm van een hotel, een restaurant annex cafetaria, een cafetaria in zwembad De Mors en een café bij sporthal De Reiger.

Opvallend is de aanwezigheid van één groter bedrijf temidden van de woonfunctie (Deltex BV), waar slaapzakken en dekens worden gemaakt.

Ten slotte bevindt zich in het plangebied nog een een aantal maatschappelijke functies, waaronder basisscholen en praktijken voor huisartsen, tandartsen, fysiotherapie en dierenartsen.

2.6 Infrastructuur

In het woongebied zijn verschillende erfontsluitingswegen. Deze komen direct of indirect uit op de Bernhardstraat en de Vossenbrinkweg. Deze vormen de onsluiting van het plangebied en lopen door het plangebied.

Aan de westzijde komt de Bernhardstraat uit op de Europalaan / Benteloseweg (N740). De provinciale weg met aansluiting op de N346 (rondweg) heeft een ontsluiting op de A1/A35.

De Vossenbrinkweg onsluit het oostelijk deel in zuidelijke richting via Beckumerweg op Haaksbergen. In noordelijke richting komt de ontsluiting via het centrumgebied naar de N346 (rondweg) naar de A1/A35.

2.7 Groen- en waterstructuur

Ten aanzien van de groen- en waterstructuur kan worden gesteld dat het Twentekanaal en de ten noorden daarvan parallel gelegen groenzone, de harde begrenzing vormt van het plangebied aan de zuidkant. Voor de oostkant is dit het groene natuurgebied waar de golfbaan is gevestigd.

Het bedrijventerrein wordt vanaf de noordelijk daarvan gelegen spoorlijn Zutphen - Hengelo afgeschermd middels een groenstrook met bomen.

Voor het overige bevinden zich te midden van de woonwijk een aantal belangrijke groen- en waterelementen. Het betreft onder meer de centraal door het plangebied lopende groenzone die de hoogspanningsverbinding begeleidt. Verder zijn verschillende groenelementen zichtbaar die de cultuurhistorische kenmerken van het gebied benadrukken (zie paragraaf 2.1).

Ook is een aantal ontsluitingswegen (bijvoorbeeld de Beckumerweg) van het plangebied redelijk groen van karakter.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie van relevant beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke druk te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Conclusie waterbeleid

In dit plan wordt rekening gehouden met het voorkeursbeleid van het waterschap. Hierop wordt in paragraaf 4.4 nader ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030.

De ambitie van de provincie ten aanzien van de woonomgeving, is het realiseren van aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. Om dit te bereiken wordt ingezet op maatwerk. Het is de bedoeling om daarbij vooral ook de uitersten (kleinschalige extensieve milieus en aan de andere kant hoogstedelijke compacte mixmilieus) te bedienen.

Bij het realiseren van de woningbouwopgave wil de provincie de ruimte zuinig en zorgvuldig benutten. Dit betekent dat voor woningbouw de zogeheten SER-ladder wordt gehanteerd. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving, kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.

Het plangebied ligt in de stedelijke omgeving. Met de stedelijke omgeving worden de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. In de stedelijke omgeving wordt onder andere ingezet op dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met provinciale belangen, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel.

3.3.2 Omgevingsverordening

Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (herzien op 12-09-2013) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. Voor nieuwbouw van woningen is het van belang dat deze worden afgestemd op een gemeentelijke woonvisie.

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Gelet op het feit dat het hier hoofdzakelijk gaat om het planologisch vastleggen van een bestaande situatie in de vorm van een nieuw integraal bestemmingsplan kan worden gesteld dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten c.q. kenmerken van het gebied. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie zicht op 2030

In 2010 heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor hun grondgebied vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is om de grote lijnen van de gemeente te schetsen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks? Daarnaast geeft de toekomstvisie een mogelijk toekomstperspectief, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. De politiek en de burgers zullen de toekomstvisie een verdere concrete invulling geven. Dit kan in de komende jaren gestalte krijgen door de visie te gebruiken als toetsingskader voor sectorale beleidsontwikkeling (beleidsplannen) en meerjarige planvorming (programmabegrotingen).

3.4.2 Woonvisie 2009 - 2013 / Oplegnotitie woonvisie 2009-2013

In 2009 heeft de gemeente Hof van Twente de woonvisie "Groeien in kwaliteit" voor de periode 2009- 2013 vastgesteld. In november 2012 is de "Oplegnotitie 2009-2013" vastgesteld. Deze notitie vormt een aanvulling op voornoemde woonvisie.

De gemeente staat voor een grote opgave. Er is een einde gekomen aan een periode van geleidelijke bevolkingsgroei. De bevolkingsdaling is ingezet. De komende jaren zal de bevolking verder vergrijzen. De gemeente wil een zo goed mogelijk woonklimaat bieden aan de inwoners. De woonvisie vormt de basis om samen met andere partijen op de woningmarkt te zorgen dat ook in de toekomst alle inwoners van de Hof van Twente naar wens kunnen blijven wonen. Concreet wordt ingezet op het bouwen voor de eigen woningbouwbehoefte. De bijlage bij de woonvisie bevat een dynamisch woningbouwprogramma dat per kern en per project inzicht geeft in het aantal te bouwen woningen en de daarbij behorende fasering. Daardoor wordt duidelijk wanneer woningen worden gebouwd. Het voorliggende bestemmingsplan Delden Zuid 2015 staat niet in het woningbouwprogramma, omdat het een consoliderend plan is. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Wel is er binnen de grenzen van het bestemmingsplan ruimte voor een eventuele gewenste kwaliteitsverbetering.

3.4.3 Welstandsnota

In de Welstandsnota (2012) geeft de gemeente de criteria voor de welstandstoets. De gemeente bestaat uit meerdere landschapstypen en een zestal kernen waarbinnen onderling verschillende gebieden waarneembaar zijn. De landschapstypen en de verschillende gebieden binnen de kernen vormen de basis voor een per deelgebied verschillend welstandbeleid.

Er zijn acht deelgebieden voor de kernen onderscheiden, namelijk Historische centra, Nieuwe centra, Linten 'aan de weg', Linten 'los op de kavel', Linten 'oud en nieuw', Buurten, Industrie en Bedrijfsterrein. In het gebied Delden-Zuid komt een aantal van deze deelgebieden voor. Afhankelijk van de locatie in de kern dient voor het betreffende deelgebied te worden getoetst aan de criteria die betrekking hebben op plaatsing, hoofdvorm, gevel, detaillering en erf.

Voor de woonwijk De Braak-West is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

3.4.4 Integrale Beheersvisie openbare ruimte

De IBV is geschreven naar aanleiding van de behoefte aan een integrale visie op het beheer en onderhoud van de openbare ruimte in de gemeente Hof van Twente. De behoefte wordt gevoeld aan meer duidelijkheid en samenhang tussen de verschillende elementen in de openbare ruimte en versterking van het beheer van de openbare ruimte. Het gaat hierbij om meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van de openbare ruimte op het gebied van beheer en onderhoud en hoe de verschillende benaderingen van kwaliteit (technische benadering en beleving van bewoners) zich tot elkaar verhouden en hoe deze verschillende kwaliteitscriteria zich verhouden tot de financiële middelen die nodig zijn om de openbare ruimte op een vastgestelde kwaliteit te kunnen onderhouden. De IBV geeft inzicht in deze samenhang.

3.4.5 Gemeentelijk mobiliteitsplan (2007)

De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren. Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald. Relevante doelstellingen zijn de volgende:

  • het wegen- en stratennet wordt duurzaam veilig ingericht en heringericht;
  • het fietsverkeer wordt gestimuleerd, het fietsroutenetwerk wordt verbeterd;
  • bij nieuwbouwplannen wordt een parkeertoets en een mobiliteitstoets uitgevoerd.

Met deze doelstellingen wordt bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen in het plangebied rekening gehouden. Verder gelden voor het vrachtwagenverkeer van en naar bedrijventerreinen de specifieke doelstelling dat de bereikbaarheid van bedrijventerreinen gewaarborgd moet blijven en, waar mogelijk en noodzakelijk, worden verbeterd. Het gaat daarbij om een goede directe ontsluiting van verkeer en vrachtverkeer naar het hoofdwegennet, zodat dit (vracht)verkeer niet (meer) door de woonwijken rijdt als het daar niet thuis hoort. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg.

Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.

3.4.6 Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan 2013-2016 (vGRP)

In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater.
  • het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater.
  • grondwater(maatregelen).

De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:

De trits “vasthouden - bergen - afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.

De trits “schoonhouden - scheiden - schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.

Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.

Wat betreft de inzameling van stedelijk afvalwater wordt bij renovatie of vervanging van drukriolering de aanleg van IBA's overwogen. Tevens wil de gemeente meer energie steken in het opsporen, handhaven en voorkomen van foutieve aansluitingen (vuilwater wat in het hemelwater riool loopt en zo rechtstreeks de sloot in kan stromen). Om invulling te geven aan het op peil houden van het transport van stedelijk afvalwater worden enkele inspanningen gedaan zoals een meer gedifferentieerde reiniging van de riolering, het waarborgen van de bedrijfszekerheid van rioolgemalen en een adequate en efficiënte vervanging van riolen.

In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits “vasthouden-bergen-afvoeren” de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier het hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.

Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.

Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.

Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het “watertoets proces”. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.

Hitte, droogte, watertekort en wateroverlast zijn aspecten die van wezenlijke invloed zijn bij het ontwerpen en bij de realisatie van plannen voor zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Met deze aspecten wordt rekening gehouden door het principe van de meerlaagsveiligheid als bouwsteen van wezenlijk belang te hanteren bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen. Bestaande en nieuwe blauwe en groene elementen ondersteunen de klimaatadaptatie in het binnenstedelijk gebied en op bedrijven- en industrieterreinen. Afkoppelen van verhard oppervlak is niet een doel op zich. Doelmatigheid, haalbaarheid en betaalbaarheid van afkoppelmaatregelen worden meegewogen in ruimtelijke plannen. De samenhang met het beleid over klimaatadaptatie en overstromingsrisico wordt integraal beoordeeld.

Waterlopen met een beschermde status (Kaderrichtlijn water) staan vermeld op de verbeelding behorende bij een ruimtelijk plan. Informatie over de status van een KRW-lichaam en beoogde maatregelen verwoord in zogenaamde “factsheets”, wordt beschouwd als zwaarwegend belang waar slechts gemotiveerd van kan worden afgeweken door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen.

3.4.7 Bodembeleid

De ambitie van de gemeente is om de bodemverontreiniging te voorkomen en de goede kwaliteit van de bodem te behouden. De gemeente wil bodemaspecten tijdig meenemen in de planvorming. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen wordt beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor het nieuwe beoogde gebruik. De gemeente heeft haar beleid voor de toetsing van ruimtelijke plannen en bouwaanvragen vastgelegd in de Beleidsnota bodemonderzoek. De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingsgevallen die risico's opleveren voor mens en milieu, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de aanwezigheid van asbest in bodem. Er wordt bij de uitvoering van bodemonderzoek uitgegaan van de landelijk geldende onderzoeknormen. In paragraaf 4.6 wordt verder ingegaan op het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit.

Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.

3.4.8 Archeologiebeleid

Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten).

Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden:

  • Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m² of meer;
  • Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2500 m² of meer;
  • Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5000 m² of meer;
  • Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.


Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht. In paragraaf 4.2 wordt hierop ingegaan.

3.4.9 Groenstructuurplan Hof van Twente (2003)

Het gemeentelijke groenstructuurplan bevat een lange termijn visie op de inrichting en het beheer van het groen in de openbare ruimte. Groene elementen in de openbare ruimte hebben veelal een onderlinge samenhang en vormen zo een groenstructuur. Deze structuur hangt nauw samen met de stedenbouwkundige en ruimtelijke opbouw van een stad of dorp. Vaak is de aanwezigheid van groen gekoppeld aan rode functies (gebouwen) doordat het deze aankleedt of accent geeft. De relatie tussen groen en rood is dan ook een belangrijk aspect binnen een Groenstructuurplan.


Binnen de groenstructuur speelt de bomenstructuur een overheersende rol. Bomen zijn door hun ruimtelijke werking de meest beeldbepalende groenelementen en daarom sterk sfeerbepalend. Om die reden heeft de gemeente ook een aparte Bomenverordening waarin voorgeschreven wordt hoe moet worden omgegaan met het 'Bewaren van houtopstanden'. Verder zijn ook vakbeplantingen, gazons en waterelementen van betekenis binnen de groenstructuur. Een belangrijke opgave van het Groenstructuurplan is om alle groene en blauwe onderdelen te integreren tot een samenhangend geheel dat op basis van één visie wordt beheerd en ontwikkeld.

3.4.10 Bomenverordening 2012 / monumentale bomenlijst

Er is een lijst met monumentale bomen in Hof van Twente vastgesteld. De status van een monumentale boom is sterk en is vastgelegd in de Bomenverordening. Voor een monumentale boom wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven. De bomenlijst is dynamisch. Nieuwe bomen en boomgroepen kunnen aan de lijst toegevoegd worden en ook kunnen houtopstanden eraf worden gehaald. De lijst bestaat uit ongeveer 320 monumentale houtopstanden. Ten behoeve van deskundige advisering omtrent de monumentale bomen heeft het college een Bomencommissie aangesteld. In de toelichting op de Bomenverordening wordt een bepaalde wijze van bestemmen van de monumentale bomen voorgeschreven.

Binnen of direct nabij het plangebied komen verspreid een aantal bomen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling is opgenomen (zie paragraaf 5.2 onder 'Waarde - Boom').

3.4.11 Bedrijventerreinenvisie

In februari 2011 heeft de gemeente de bedrijventerreinenvisie vastgesteld. De gemeente heeft ambities om de kwaliteit op bedrijventerreinen te garanderen. Kort samengevat hanteert de gemeente de volgende kwaliteitsopgaven en doelen:

  • het versterken van het ondernemersklimaat in alle kernen;
  • het verduurzamen van het ondernemerschap, de gebouwde omgeving, de verkeersstructuur en de openbare ruimte;
  • een goede landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen;
  • het tegengaan van veroudering;
  • het - waar mogelijk - intensiveren van arbeid op het terrein;
  • het opstellen van een uitgifte en vestigingsprotocol.

De ambitie van de gemeente is om alle bedrijvigheid die zich aandient zo goed mogelijk te accommoderen. Daarom wil de gemeente een gevarieerd en compleet aanbod aan bedrijventerreinen aanbieden. Het juiste bedrijf op de juiste plek is de doelstelling. Voor de overige kernen geldt dat deze in eerste instantie bedoeld zijn voor de opvang van lokale aan de kern gebonden bedrijvigheid. Dit geldt ook voor lokaal gewortelde bedrijven. Daarbij probeert de gemeente zo veel mogelijk in te breiden op de bestaande locaties in de kernen, staat kleinschaligheid voorop en wordt ruimte geboden aan lokale ondernemers.

In maart 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met een aanvulling op de bedrijventerreinenvisies, vooruitlopend op de algehele (regionale) herziening van de bedrijventerreinenvisie. Het doel van de aanvulling is het in relatie brengen van het aanbod van bedrijventerreinen en de vraag vanuit de markt. Hiertoe is kritisch gekeken naar de bedrijfsbestemmingen en uitbreidingsmogelijkheden van bedrijventerreinen.

3.4.12 Nota Externe veiligheidsbeleid 2012 - 2015

Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 - 2015 "Veiligheid zonder absolute zekerheid". Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.

3.4.13 Milieubeleidsplan

Het gemeentelijk milieubeleidsplan schetst de kaders, de hoofdlijnen en de richting van het te voeren samenhangend beleid voor diverse milieuthema's, de aanpak van doelgroepen en de samenhang met het economisch-ruimtelijk beleid. De beleidsnota kent een visie deel tot 2020 en ambities tot 2015. Centraal staat het streven naar milieuduurzaamheid. Dit vindt plaats doordat milieuaspecten en -normen vroegtijdig in de voorbereiding van besluitvorming worden mee- en afgewogen met het oog op ontwikkeling en behoud van een goed woon- en leefklimaat.

3.4.14 Nota geluidbeleid

De Nota gemeentelijk geluidbeleid 2013 – 2020 bevat voor 7 verschillende gebiedstypen beleid met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. De geluidnota bevat ook beleid voor onder andere cumulatie en compensatie van geluid. Het beleid is gericht op behoud van stilte waar het stil is. Dit geldt voor zowel het buitengebied als voor de kern. Waar van nature al meer geluid is, bijvoorbeeld door verkeer op drukke doorgangswegen, is de gemeentelijke ambitie minder hoog.

3.4.15 Duurzaamheid

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord deels in het Meerjaren Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid (MUD) en deels in het Milieubeleidsplan. Opwekking van duurzame energie is een speerpunt. Bij planontwikkeling is het uitgangspunt dat mogelijkheden voor duurzame energieopwekking op gebouwen worden toegestaan.

3.4.16 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het feit dat het hier hoofdzakelijk gaat om het planologisch vastleggen van een bestaande situatie in de vorm van een nieuw integraal bestemmingsplan kan worden gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten/onderzoek

4.1 Ecologie

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op ruim 8 kilometer vanaf het plangebied. Verder behoort een aantal bospercelen rondom Delden tot de EHS, waaronder de bossen van Twickel en het gebied bij de golfbaan.

Gezien het feit dat er sprake is van een conserverend plan, waarbij geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan geen significante gevolgen heeft voor de natuurwaarden in het plangebied en de directe omgeving.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

In het plangebied ligt een woonwijk die momenteel in aanbouw is (De Braak West). De locatie is geschikt bevonden voor woningbouw en inmiddels bouwrijp en grotendeels woonrijp gemaakt. Dit bestemmingsplan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet.

Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.2 Archeologie

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de “Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)” van toepassing. De Wamz maakt formeel gezien onderdeel uit van de Monumentenwet 1988 (Mw). De kern van de Wamz is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Mw hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

De gemeente Hof van Twente heeft ten behoeve van archeologiebeleid een Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Het plangebied valt voor wat betreft het westelijk deel onder deels een hoge verwachting en deels een middelhoge verwachting. Voor deze waarderingen geldt dat bij bodemverstoring van respectievelijk meer dan 2.500 m2 en 5.000 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek nodig is. Gelet op het feit dat het gaat om een gebied dat nagenoeg is ontwikkeld, liggen nieuwe ontwikkelingen van deze omvang niet in de rede. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dus niet te verwachten. Wel is dit archeologiebeleid als aandachtspunt vertaald in het bestemmingsplan door middel van het opnemen van een tweetal archeologiebestemmingen (zie paragraaf 5.2 onder 'Archeologie'). De archeologische regeling is overgenomen van de partiële herziening Reparatieregeling II, vastgesteld op 8 februari 2011.

Het oostelijk deel van het plangebied, grofweg het deel ten oosten van de Vossenbrinkweg / Beckumerweg valt onder het gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde (onderzoek vanaf 10 hectare of meer). Hiervoor is in dit bestemmingsplan geen archeologische bestemming opgenomen. Daarnaast is in het kader van de uitbreiding van De Braak West, archeologisch onderzoek gedaan. Omdat hier onderzoek is uitgevoerd, is voor dit deel van het bestemmingsplan geen archeoligische regeling opgenomen.

Vanuit het aspect archeologie bestaan er zeer waarschijnlijk geen belemmeringen voor het plan. Indien er onverhoopt toch ontwikkelingen plaatsvinden waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 biedt het bestemmingsplan een beschermende regeling. Overigens geldt in zijn algemeenheid dat indien bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, op grond van artikel 53 Mw een meldingsplicht.

4.3 Cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In paragraaf 2.1 is de geschiedenis met daarbij de cultuurhistorische opbouw van Delden beschreven. Voor wat betreft het behoud van deze cultuurhistorische waarden in de bestemmingen kan worden gesteld dat het onderhavige bestemmingsplan een gedetailleerd karakter kent. Alle functies zijn vrij specifiek bestemd. De wegen-, water en groenstructuur, alsmede de bebouwingsstructuur, is vastgelegd door middel van eigen bestemmingen. Hiermee worden de cultuurhistorische structuren afdoende beschermd. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.4 Water

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Vechtstromen. Het waterschap en de gemeente zijn verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.

Waterinfiltratie of -retentie en afkoppelen

Het plangebied is wat betreft de waterhuishouding afgestemd op de stedelijke functie. Door water langer in het gebied vast te houden, worden verdroging en afwenteling van wateroverlast tegengegaan. Het streven is gericht op - daar waar doelmatig en effectief - het afkoppelen van hemelwater van dakvlakken en oppervlakteverhardingen. In het kader van het Waterbeleid 21e eeuw betekent dit dat de neerslag die op daken en bestrating valt niet naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd, maar in de bodem wordt geïnfiltreerd of op het oppervlaktewater wordt geloosd. Bij mogelijk toekomstige ontwikkelingen of bij nieuwe ontwikkelingen in het bestaande gebied bekijkt de gemeente of doelmatige en duurzame maatregelen, zoals afkoppelen en infiltratie mogelijk zijn.

Het waterschap stelt de eis dat de afvoer uit het stedelijk gebied niet significant hoger mag worden door het gewijzigde grondgebruik.

Riolering

De gemeente streeft met name bij nieuwe ontwikkelingen en rioolvervangingsprojecten naar het aanleggen van een gescheiden rioolstelsel waardoor het afvalwater en het regenwater afzonderlijk worden afgevoerd. Hierdoor wordt tevens een hoger zuiveringsrendement van rioolwaterzuiveringsinstallaties bereikt en wordt de riooloverstortproblematiek verminderd. Bij ingrepen in het bestaande gebied zet de gemeente in op toepassing van duurzame maatregelen binnen de technische mogelijkheden.

Wateraanvoer en -afvoer

De toekomstige afvoer van water uit het gebied mag in principe niet groter zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van hemelwater door uitbreiding van verharde oppervlakken dienen dan ook in principe op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd indien daarin niet in het plangebied is voorzien. Indien in de toekomst sprake is van uitbreiding van verharde oppervlakken, wordt onderzocht wat het effect daarvan is op het watersysteem. Indien deze uitbreiding negatief uitpakken worden in overleg met de initiatiefnemer doelmatige maatregelen getroffen, waarbij de voorkeur van de gemeente van doelmatige en duurzame waterbeheersingsmogelijkheden.

Duurzaam stedelijk waterbeheer

In relatie tot duurzaam stedelijk waterbeheer is bij de inrichting van de wijken niet expliciet rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er werd niet gestreefd naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Mochten in de loop der tijd herstructurering of daar waar mogelijk inbreiding plaatsvinden, dan wordt de nadruk gelegd op het gebruik van duurzame bouwmaterialen. Het watersysteem dient dan tevens zo te worden vormgegeven dat geen of tenminste zo weinig mogelijk problemen worden doorgeschoven naar andere tijden, plaatsen of milieucompartimenten.

Veiligheid

Voor het gebied wordt de veiligheid gewaarborgd doordat het gebied hoger ligt dan de kaden van het Twentekanaal. Dit houdt in dat bij extreem hoge waterstanden geen onveilige situaties ontstaan.

Watertoetsproces

De gemeente stelt het waterschap Vechtstromen op de hoogte van het plan in het kader van het vooroverleg. Hieruit worden geen waterhuishoudkundige bezwaren verwacht.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

Deze bedrijvenlijst legt een koppeling tussen de aard van de bedrijven en de ter plaatse acceptabele milieubelasting. De basislijst kent een indeling in milieucategorieën in zes mogelijke klassen. De indeling is afgeleid van de voor dat bedrijf geldende ‘grootste afstand’ (ten aanzien van de milieufactoren geur, stof, geluid en/of gevaar) tot woonbebouwing:

  • categorie 1: grootste afstand 0 of 10 m;
  • categorie 2: grootste afstand 30 m;
  • categorie 3: grootste afstand 50 of 100 m;
  • categorie 4: grootste afstand 200 of 300 m;
  • categorie 5: grootste afstand 500, 700 of 1.000 m;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 m.

De hiervoor genoemde richtafstanden wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Op het bedrijventerrein Schneidersbos zijn bedrijven van de categorieën 3.1 en 3.2 toegestaan. Voor deze categorieën geldt een indicatieve afstand van respectievelijk 50 m en 100 m. Ten opzichte van de woningen ten noorden van de spoorlijn is een zogenaamde inwaartse zonering toegepast. Gerekend vanaf die woningen is op delen van het bedrijventerrein een lagere categorie bedrijven toegestaan. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn deze zones aangegeven. Bij de ontwikkeling van de aan de oostzijde van het bedrijventerrein gelegen woonwijk De Braak-West is rekening gehouden met de aanwezigheid van dit terrein. Er is nu sprake van een bestaande situatie.

Voorts komen in het plangebied bedrijven en voorzieningen voor die dichter bij woningbouw zijn gevestigd dan de richtafstanden uit de VNG-brochure. In dit bestemmingsplan is ook in die gevallen uitgegaan van de huidige situatie. De gemeente beschikt niet over middelen om deze bedrijven actief te verplaatsen en de mogelijkheden te beperken. Wel worden bedrijven vanuit de gemeente gestimuleerd om te verplaatsen naar bedrijventerreinen. Vanuit de milieuwetgeving worden de gevoelige objecten beschermd tegen overlast.

Geconcludeerd kan derhalve worden dat de bestaande functies en bedrijvigheid in het plangebied geen belemmering vormen voor deze actualisering, omdat het hier een conserverend plan betreft.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing.

Het onderhavige plangebied omvat een omvangrijk grondgebied met veel verschillende functies. Van een aantal locaties binnen dit plangebied is bekend dat bodemverontreiniging aanwezig is. Bij nieuwe ontwikkelingen of wijzigingen in functies moet per geval gekeken worden of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Uitsluitend in De Braak West kan nog (incidenteel) worden gebouwd. Om de bodemkwaliteit in beeld te brengen is in 2009 voor het gebied De Braak West een bodemonderzoek uitgevoerd. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn hierin er geen belemmeringen geconstateerd voor de bouw van woningen binnen het plangebied.

Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan, omdat geen ontwikkelingen zijn beoogd. Voorzover er ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, is er bodemonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen.

4.7 Geluid

op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen.

4.7.1 Wegverkeerslawaai

In het plangebied ligt een aantal wegen met een 50 km/uur regime. Voor deze wegen is in principe akoestisch onderzoek nodig. Langs deze wegen wordt de bestaande situatie gehandhaafd en bestaan er geen mogelijkheden om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen deze geluidszones op te richten.

Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen langs deze wegen worden geïntroduceerd en het bestemmingsplan de voorgevels van de woningen vastlegt door middel van bouwvlakken (zie paragraaf 5.2 onder 'Wonen') treden er voor wat betreft het geluidsaspect vanwege het wegverkeer geen belemmeringen op.

Voor de bestaande situaties en/of planologisch mogelijk gemaakte situaties waarvoor een overschrijding geldt zijn in het verleden hogere waarden verleend. In het plangebied zijn geen saneringssituaties aanwezig.

In de woonwijken zelf is voornamelijk sprake van 30 km/uur-gebieden. Binnen deze gebieden is voor een actualiseringsplan akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.7.2 Spoorweglawaai

In die situatie waarbij spoorwegen in de nabijheid liggen van woningen is hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wet geluidhinder van belang. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Hengelo-Delden-Zutphen (traject 160).

Ook hier geldt dat er door de conserverende regeling in het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden geïntroduceerd en het bestemmingsplan de voorgevels van de woningen vastlegt. Hierdoor kunnen geen nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder ontstaan, waardoor akoestisch onderzoek vanwege het spoorwegverkeer achterwege kan blijven.

4.8 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er worden planologisch gezien geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, het plan beperkt zich tot de invulling van enkele bestaande rechten voor de bouw van woningen.

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens, zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico's onderscheiden, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats, waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Dit risico laat zich goed ruimtelijk vertalen, aangezien het om punten gaat waar zich een bepaald risico voordoet. Deze punten kunnen worden verbonden tot een contour.


Groepsrisico

Bij het groepsrisico gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden.

In het plangebied liggen geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het aanleveren van gegevens voor dergelijke bedrijven is daarom niet aan de orde voor deze actualisatie.

in het noorden van het plangebied is het spoortraject Zutphen - Delden - Hengelo gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit betreft met name brandbare vloeistoffen en gassen, in mindere mate worden er giftige stoffen vervoerd. Conform de gegevens van het Basisnet is het groepsrisico in de huidige situatie kleiner dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde. Ten zuiden van het plangebied is een transportroute van gevaarlijke stoffen over het water aanwezig. Deze vaarroute is opgenomen in het Basisnet Water. Conform het Basisnet bedraagt deze vaarroute een groene vaarroute. Voor een groene vaarroute geldt conform het Basisnet dat berekeningen en een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht wordt omdat het groepsrisico voor dergelijke vaarwegen minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.

In het plangebied is een risicovolle inrichting in de vorm van het GOS (gasontvangststation) en gasleidingen aanwezig.

Het GOS is geen inrichting die valt onder de werking van het Bevi, er geldt dan ook geen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Wel is uit contact met de leidingbeheerder gebleken dat rondom het GOS een veiligheidszone van toepassing is, waarmee gewaarborgd is dat in een zone van 15 meter uit de opstelplaats geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.

De gasleiding ligt in het oosten van het plangebied. Het betreft een bestaande leiding zonder ontwikkelingen. Er worden geen (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd. Het betreft een bestaande situatie. De externe veiligheid in het plangebied wijzigt niet. Het aspect externe veiligheid wordt aanvaardbaar geacht.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Ten gevolge van het plan zal het groepsrisico dan ook niet toenemen. Een onderzoek naar de hoogte van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.10 Belemmeringen

In het plangebied moet rekening worden gehouden met een aantal belemmeringen. Het gaat om een hoogspanningsleiding, een aardgastransportleiding, een hoofdtransportleiding voor drinkwater en het Twentekanaal.

Aardgastransportleidingen en andere transportleidingen, waaronder hoogspanningsverbindingen, moeten in het bestemmingsplan zijn voorzien van een bebouwingsvrije zone. Dit geldt ook voor vaarwegen.

Door het gehele plangebied loopt een hoogspanningsleiding van oost naar west. Deze leiding is deel bovengronds en deels ondergronds. Aan weerzijden van het plangebied is sprake van een bovengrondse hoogspanningsleiding met daartussenin een ondergrondse hoogspanningsleiding. De bovengrondse hoogspanningsleiding aan de oostzijde loopt, over een afstand van circa 110 meter, vanaf de plangrens langs het Aparthotel. Aan de westzijde loopt de bovengrondse hoogspanningsleiding vanaf de spoorlijn Zutphen - Enschede over het bedrijventerrein Schneidersbos. De ondergrondse hoogspanningsleiding loopt tussen de Oude Benteloseweg en het parkeerterrein De Mors.

In het bestemmingsplan is met deze belemmeringen rekening gehouden (zie paragraaf 5.2 onder 'Leidingen').

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.

Bedrijf

De in het plangebied aanwezige individuele bedrijven zijn als 'Bedrijf' bestemd. Omdat er sprake is van bedrijven in een woonomgeving zijn alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2, uit de bedrijvenlijst opgenomen in de bijlage bij de regels toegestaan. Deze lijst is gebaseerd op de bedrijvenlijst van de VNG (zie paragraaf 4.5). Er is een afwijkingsregeling opgenomen die het mogelijk maakt om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage of bedrijven die in een hogere categorie vallen zich ook kunnen vestigen. Deze bedrijven dienen dan wel naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, te kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.

De bebouwing is zoveel mogelijk vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte per bedrijfsperceel.

Bedrijf - Kwekerij

De kwekerij aan de Morsweg in het noordoostelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - Kwekerij' gekregen. Voor de bebouwing op dit perceel geldt een beperkt bebouwingspercentage.

Bedrijf - Openbaar nut

Nutsvoorzieningen zoals transformatorstations, gemalen en gasdrukregel- en meetstations, met de daarbij behorende bouwwerken vallen binnen de bestemming 'Bedrijf - Openbaar nut'. Het gaat hierbij om grotere gebouwen dan de voorzieningen die ingevolge de wetgeving (Besluit ruimtelijke ordening) vergunningvrij zijn. De voorzieningen zijn vastgelegd om de bestaande situering en omvang.

Bedrijventerrein

Het bedrijventerrein Schneidersbos te Delden is als 'Bedrijventerrein' bestemd. Op dit bedrijventerrein zijn, zoals in paragraaf 2.4 is aangeveven, lichte en middelzware bedrijven toegestaan. Dit vertaalt zich in de milieucategorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1. In verband met de aanwezigheid van woningen in de nabijheid is een zonering aangebracht in die zin dat de zwaardere bedrijven (milieucategorie 4.1) op het zuidwestelijke deel van het terrein gevestigd mogen worden. De afstand van bedrijven ten opzichte van woningen (niet zijnde bedrijfswoningen) voldoet aan de afstandsnorm behorende bij de milieucategorie 4.1 (200 m) zoals opgenomen in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. Aan de randen van het terrein, waar tegenover sprake is van woongebieden, mogen uitsluitend bedrijven gevestigd worden tot en met milieucategorie 3.1.

Op het gehele terrein worden naast bedrijven ook perifere detailhandelsvestigingen (bouwmarkten, autobedrijven e.d.) en dienstverlenende bedrijven toegestaan. Het tankstation (zonder lpg) aan De Berken is specifiek aangeduid.

Nieuwvestiging van bedrijfswoningen is niet mogelijk. De bestaande bedrijfswoningen zijn om die reden specifiek bestemd op hun huidige locatie via een aanduiding. Van de plaats is een afwijking van 5 meter buiten het aanduidingsvlak toegestaan. Als een bedrijfswoning niet meer als zodanig wordt gebruikt, hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid de aanduiding te verwijderen met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.

De hoofdinfrastructuur heeft een verkeersbestemming, de overige ontsluitingswegen vallen binnen de bestemming.

De gewenste situering van de bedrijven is aangegeven door middel van ruime bouwvlakken waarbinnen gebouwd mag worden. Binnen deze bouwvlakken zijn nadere regels gesteld ten aanzien van de situering, het percentage van het bouwperceel dat bebouwd mag worden en de hoogtes.

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verbreding van het Twentekanaal mogelijk te maken voor schepen tot en met categorie Va. De verbreding in dit deel van het Twentekanaal hangt samen met de toegankelijkheid en de maatregelen van het Twentekanaal over de gehele lengte van het kanaal. /deze verbreding draagt bij aan de ontwikkeling van de mainport Rotterdam.

Detailhandel

De winkel aan de Vossenbrinkweg is als 'Detailhandel' bestemd. Op de verdieping(en) is wonen mogelijk.

De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.

Groen

Groenelementen in de openbare ruimte zijn bestemd als 'Groen'. Het gaat hierbij om groene begeleiding als onderdeel van de water- en wegen infrastructuur (berm- en onderhoudstroken, plantsoenen behorende tot de openbare ruimtes bij woongebieden e.d.). Binnen deze bestemming is mede voorzien in speelvoorzieningen.

Groen - Groene ruimte

De gronden binnen deze bestemming zijn onder andere bestemd voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland, water in de vorm van watergangen en sloten en groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, groenstroken, bermen met beplanting. Tevens zijn op de gronden die zijn aangeduid met 'volkstuinen' volkstuinen toegestaan. Onder water worden in deze bestemming doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen, alsmede werken ten behoeve van de overloop van riolering zoals bergbezinkbassins.

Horeca

De in het plangebied aanwezige horecabedrijven zijn als 'Horeca' bestemd. Net als bij bedrijven zijn de horecabedrijven gecategoriseerd op zwaarte. Horecafuncties zijn in verband met mogelijke overlast verdeeld in drie categorieën die in de begrippen bij de regels worden uitgelegd (artikel 1). In dit plan zijn alleen de eerste twee categorieën toegestaan.

De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.

Maatschappelijk

De in het plan aanwezige scholen en overige maatschappelijke voorzieningen zijn als 'Maatschappelijk' bestemd. Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan educatieve voorzieningen, sociaal-medische voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen. Er is geen nadere onderverdeling gemaakt in functies, hetgeen de onderlinge uitwisselbaarheid van maatschappelijke voorzieningen ten goede komt.

De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.

Natuur

Het natuurgebied in het oostelijk plandeel waar tevens een 9-holes golfbaan is gevestigd, is bestemd als 'Natuur'. Het gebruik van het natuurgebied voor golfbaan is beperkt tot 4 hectare.

Met de aanleg van de golfbaan is het gebied aansluitend ingericht als natuurlijke overgang op de Ecologische Hoofdstructuur met mogelijkheid tot waterberging. Om de waterbergingsmogelijkheden goed te verankeren in dit bestemmingsplan is een aanduiding ‘water’ opgenomen. Het gebied dat als zodanig is aangeduid, moet zijn ingericht met water of wateropvang. Dit water mag niet voor recreatieve doeleinden kunnen worden gebruikt zodat een extensieve overgang naar de Ecologische Hoofdstructuur wordt gewaarborgd.

Bebouwing mag in principe niet plaatsvinden. In het plangebied mag alleen in een op de verbeelding aangeduid gebied een gebouwtje in de vorm van een schuilhut met een oppervlakte van ten hoogste 15 m² worden gebouwd. Kleine bouwwerken als bruggetjes en dergelijke ter ondersteuning van het recreatieve gebied zijn wel mogelijk.

Vorenstaande voorwaarden garanderen een natuurlijke inrichting van het plangebied.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

Het recreatiepark te Delden heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Binnen deze bestemming worden recreatiewoningen, kampeermiddelen, stacaravans en de daarbij behorende voorzieningen mogelijk gemaakt.

Het aantal recreatiewoningen is begrensd op 35 stuks en mogen uit maximaal één bouwlaag met kap bestaan. De situering van de recreatiewoningen is vastgelegd via bouwvlakken.

Ook dienen de voorzieningen binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken te worden gebouwd. Deze bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.

Aan de aard en het aantal kampeermiddelen dat is toegestaan zijn verder geen eisen gesteld.

Sport

Binnen de bestemming 'Sport' zijn de sportvoorzieningen aan weerszijden van de Sportlaan geregeld. Het gaat hier om een gebied waar een groot aantal sportvoorzieningen zijn gevestigd, waaronder voetbal- en tennisvelden. Binnen deze bestemming worden zowel de terreinen als de bijbehorende bebouwde faciliteiten geregeld, zoals kantines, kleedgelegenheid, bergruimte en dergelijke. Deze bebouwde voorzieningen zijn vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.

Verkeer

Alleen de doorgaande wegen binnen het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Kleinere wegen, zoals erftoegangswegen, zijn opgenomen in de bestemming Woongebied.

Verkeer - Railverkeer

De spoorweg Zutphen - Hengelo is als 'Verkeer - Railverkeer' bestemd. De daarbij behorende bouwwerken ten behoeve van de spoorweginfrastructuur zijn daar mede mogelijk gemaakt.

Water

De primaire watergangen en -partijen zijn bestemd voor 'Water'. Naast een aantal waterlopen en waterpartijen verspreid over het plangebied, is ook het deel van het Twentekanaal dat binnen het plangebied valt als zodanig bestemd.

Woongebied

De gebieden met bestaande woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Woongebied'. Hieronder vallen, naast de woonpercelen, ook het openbaar gebied met groen, wegen en andere voorzieningen.

In de verbeelding worden het bouwvlak en de verschillende maatvoeringsvlakken getoond. Hierbinnen mag de bebouwing worden gebouwd. Het bouwvlak geeft daarmee een duidelijk onderscheid tussen bebouwd en onbebouwd (tuinen, wegen, pleinen) gebied. De bouwregels, zoals bouw- en goothoogten, bebouwingspercentage of dakhelling, zijn op de verbeelding opgenomen.

Onderscheiden wordt de hoofdmassa (de eigenlijke woning) en de overige bebouwing die bij de betreffende functie hoort. Er is er bewust voor gekozen begrippen als bijgebouwen of aan- en uitbouwen te vermijden, omdat dit stigmatiserend werkt en de gemeente naast het gebruik met name het volume van de bebouwing wil beoordelen vanuit het bestemmingsplan. In veel gevallen worden bijgebouwen onderscheiden van aan- of uitbouwen doordat er wel of geen directe verbinding tussen de gebouwen bestaat of aan de hand van het gebruik van het gebouw. Dit heeft ruimtelijk gezien weinig tot geen betekenis.

Bebouwing is tot de achterste perceelgrens toegestaan, zolang de goot- en bouwhoogten, alsmede het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse is aangeduid. Dit laatste onder de voorwaarde dat de bebouwde oppervlakte van het achtererf niet meer mag bedragen dan 150 m².

Op sommige plekken is het bouwen van het achtererf niet goed mogelijk binnen het bouwvlak en bestaat er een voorkeur voor het bouwen op een locatie buiten het bouwvlak. Het gaat hier bijvoorbeeld om hoeksituaties. Soms valt een zijerf buiten het bouwvlak, maar is bij nadere afweging het geen probleem dat daar gebouwd wordt. Voor die gevallen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er moet daarbij wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De voorgevelrooilijn van de woning waarbij de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast mag in ieder geval niet worden overschreden. Het maximum dat aan erfbebouwing wordt toegestaan is 150 m2. Ook na toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is niet meer dan dat toegestaan. De mogelijkheden binnen en buiten het bouwvlak mogen hierna dus niet bij elkaar worden opgeteld. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 2,5 meter, de bouwhoogte wordt bepaald door de formule maximale bouwhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 2,5 en sluit aan bij de regeling van vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht.

Binnen het plan is het bouwen van een erker op het voorerf toegestaan tot een maximale diepte van 1,5 meter en een oppervlakte van 6 m².

Bij het wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep toegestaan en is onder een aantal voorwaarden een bed & breakfast-voorziening mogelijk. Bij beide functie geldt in ieder geval dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie moet behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking moet hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie.

Woongebied - 1

De nog niet ontwikkelde woonkavels zijn onder de bestemming 'Woongebied - 1' gebracht. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woningen en de daarbijbehorende bebouwing gerealiseerd mogen worden.

Daarnaast is een aanduidingsstrook opgenomen voor vrijstaande woningen. Binnen deze strook dienen de woningen gerealiseerd te worden. De maximale goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 6 en 10,5 meter. Op de gronden buiten de aanduidingsstrook mogen andere gebouwen gebouwd worden met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om grondgebonden woningen mogelijk te maken. Er kunnen na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid vrijstaande, half-vrijstaande of aan-eengebouwde woningen worden gebouwd.

Voor het overige gelden de bouw- en gebruiksregels, vergelijkbaar met de bestemming 'Woongebied'.

Leidingen

De in het plan aanwezige tracés voor de ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsleidingen, de hoofdwaterleidingen en de hoofdgastransportleidingen zijn vanwege de daarvoor geldende veiligheidseisen en belemmeringen die ter plaatse gelden, bestemd met een dubbelbestemming.

Naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, zijn de gronden bestemd als leidingenstrook. Binnen deze dubbelbestemming worden beperkingen gesteld aan het bouwen binnen de basisbestemmingen en in een aantal gevallen worden ingrepen gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel.

Waarde - Archeologie

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologie verwachting 2' hebben betrekking op gebieden met respectievelijk een hoge verwachtingswaarde en op zones rondom een historisch element en voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (zie paragraaf 4.2). Voor de gronden binnen deze dubbelbestemmingen geldt dat voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak beslaan dan respectievelijk 2500 m² en 5000 m² en die dieper gaan dan 40 cm, een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden.

In de regels zijn uitzonderingen opgenomen op de bovenstaande vergunningplicht. Zo geldt dat er geen omgevingsvergunning is vereist voor werken en werkzaamheden die:

  • plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  • reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • het normale onderhoud betreffen;
  • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.


Waarde - Boom

De dubbelbestemming 'Waarde - Boom' is van toepassing op de bomen die ingevolge de lijst met monumentale bomen is vastgelegd in de Bomenverordening. Deze dubbelbestemming richt zich op het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de levensvatbaarheid en ruimtelijke, monumentale en ecologische betekenis van de als zodanig bestemde bomen. Bij de beoordeling van het behoud van de bomen dient ook rekening te worden gehouden met de gemeentelijke Bomenverordening. Binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsverunningenstelstel van toepassing.

Waterstaat - Bebouwingsvrij

De bestemming 'Waterstaat - Bebouwingsvrij' betreft een dubbelbestemming voor de bescherming van waterschapsbelangen ter voorkoming van belemmeringen voor het vaarverkeer. Deze dubbelbestemming voorziet in een bebouwingsvrije zone.

Binnen deze dubbelbestemming mag niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming en ten behoeve van vervanging en verbouw van de bestaande bebouwing. Het Twentekanaal en enkele andere waterlopen in het plangebied hebben deze bestemming gekregen.

Door middel van een ontheffing in de regels is het mogelijk om binnen deze dubbelbestemming te bouwen nadat advies is ingewonnen van de beheerder van de watergang en nadat kan worden geconcludeerd dat de bouw niet tot grotere veiligheidsrisico's of belemmeringen ten aanzien van het verkeer op het Twentekanaal zal leiden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.


Het bestemmingsplan is in hoofdzaak een consoliderend plan, waarbij nagenoeg uitsluitend perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk zijn. Ook vallen de nog te ontwikkelen woonkavels die al bestaan op basis van planologische rechten niet onder ontwikkelingen van een dusdanige omvang dat daarvoor gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening een exploitatieplan moet worden opgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder.

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Na ter inzage legging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het plan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het ontwerp-bestemmingsplan Delden Zuid 2015 heeft vanaf 5 maart 2015 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen naar voren gebracht. Voor een samenvatting en beantwoording van deze zienswijzen wordt verwezen naar bijlage Zienswijzennotitie ontwerp-bestemmingsplan Delden Zuid 2015. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen ingebracht.