direct naar inhoud van 3.1 Milieu
Plan: Herveld, Hoge Veld
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.124HERVhogeveld-ONHE

3.1 Milieu

3.1.1 Bodem

Er is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, nr. 11045511, d.d. 25 mei 2011) uitgevoerd in het plangebied.

Op basis van vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat tot gemiddeld 1,1 m -mv voornamelijk uit matig zandige en zwak tot matig humeuze klei. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig fijn tot matig grof zand.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt en/ of nikkel. Voor het overige zijn in de grond geen verontreinigingen aangetoond.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk licht verontreinigd met 1,2-dichloorethenen en tetrachlooretheen. Voor het overige zijn in het grondwater geen verontreinigingen aangetoond.

De metaalverontreinigingen in de ondergrond en het grondwater zijn hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door een natuurlijke bron. Voor de lichte verontreiniging met PCB in de bovengrond en de lichte verontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen in het grondwater heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, wordt op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de geplande bestemmingswijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Wegverkeerslawaai

Er is een onderzoek naar wegverkeerslawaai (DGMR, nr. M.2011.0608.00.R001, d.d. 11 oktober 2011) uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is het vaststellen en het toetsen van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van de nieuwe woningen voor het peiljaar 2021.

Geconcludeerd kan worden dat de geluidsbelasting op de nieuwe woningen voldoet aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Dit houdt in dat de woningen voldoen aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

Naast de eisen uit de Wet geluidhinder zullen de nieuwe woningen moeten voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Gezien de lage geluidsbelasting kan worden volstaan met een standaard gevelopbouw met een minimale karakteristieke geluidswering van 20 dB. Het totale geluidsniveau zonder de aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder. bedraagt maximaal 52 dB.

3.1.3 Geluidbeleid van de gemeente

Bij de woningen die aan de rand van het plan ten opzichte van de Stenenkamerstraat zijn gelegen, kan niet voldaan worden aan de ambitie voor de geluidskwaliteit (geluidsklasse 38 - 43 dB). Het geluid bij deze woningen valt wel ruim binnen de benoemde bovengrens van 53 dB.

Bij de overige woningen op het plan kan wel worden voldaan aan de ambitie voor de geluidskwaliteit.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

3.1.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit,

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'NIBM' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
< 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
< 100.000 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) kantoorruimte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling.  

In het plangebied kunnen maximaal 42 woningen gerealiseerd worden. Dit aantal is dusdanig laag dat gesproken kan worden van een NIBM bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

3.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Hierdoor is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 komen te vervallen. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Bevi.

Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Op onderstaande uitsnede van de risicokaart zijn geen risicovolle inrichtingen en buisleidingen te zien in of in de directe nabijheid van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.124HERVhogeveld-ONHE_0005.jpg"

Er zijn volgens de kaart van het RIVM ook geen hoogspanningsleidingen in en/ of in de directe omgeving om het plangebied aanwezig.

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavig initiatief.

3.1.6 Milieuzonering

Er is een onderzoek naar de milieubelastende activiteiten (DGMR, nr. M.2011.0608.00.R001, d.d. 11 oktober 2011) uitgevoerd. Het betreft dezelfde rapportage als het onderzoek naar het wegverkeerslawaai.

Uit de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de richtafstanden van de activiteiten in de omgeving van het plangebied niet samenvallen met het voorgenomen nieuwbouwplan. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is ter plaatse van het plan geen onaanvaardbare milieubelasting vanwege bedrijven.

Op basis van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State geldt daarnaast nog dat in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen een afstand tussen fruitteeltbedrijven en woningen aangehouden dient te worden van 50 m. Hierbij is van belang dat het voorgaande niet uitsluitend geldt voor gronden waar al een fruitteeltbedrijf aanwezig is, maar ook voor gronden waarop een dergelijk bedrijf gevestigd zou kunnen worden.

Om te voldoen aan deze jurisprudentie is op de verbeelding een gedeelte van de omliggende agrarische gronden, welke binnen 50 m van de woningen ligt, bestemd als 'Agrarisch – Bufferzone'. In deze bestemming is opgenomen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend is toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd bij burgemeester en wethouders. Bij het verlenen van een vergunning zullen burgemeester en wethouders moeten kijken naar de gevolgen op de gezondheid voor omwonenden en dient de initiatiefnemer advies te vragen aan een terzake deskundige.

Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavig initiatief.