Plan: | Zonnepark A15 Overbetuwe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0341OVBzonparka15-VSG1 |
Initiatiefnemer Pure Energie heeft plannen voor de realisatie van een zonnepark. Het betreft een perceel in de gemeente Overbetuwe, waarvan de grondeigenaar wil samenwerken met Pure Energie. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van een zonnepark niet mogelijk. Om het initiatief mogelijk te maken is een omgevingsvergunning noodzakelijk. De voorliggende rapportage voorziet in de ruimtelijke onderbouwing als onderdeel van de omgevingsvergunning om het plan mogelijk te kunnen maken.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Overbetuwe, ingeklemd tussen de A15 en de Betuweroute. Het plangebied is grofweg gelegen ten zuidwesten van Elst en zuidoosten van Oosterhout. Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Nieuwe Rietgraaf. Het perceel is gelegen tussen twee percelen die behoren tot een geprojecteerd zonneveld van een andere ontwikkelaar. Dit zonneveld is op 2 april 2019 vergund.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer. Het perceel heeft een oppervlakte van 43.142 m2.
Ligging van het plangebied
In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten die van toepassing zijn. Hoofdstuk 5 bevat de onderbouwing van de maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
Het perceel valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. In het plangebied komen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water' voor. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Vanwege enkele leidingen die het gebied doorkruisen zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Leiding - Gas' opgenomen.
Voorliggend initiatief voor een zonnepark past niet in het vigerende bestemmingsplan. Middels voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt toegelicht waarom een afwijking met een omgevingsvergunning mogelijk is.
De beoogde locatie ligt ingeklemd tussen de A15 en de Betuwelijn. De planlocatie heeft geen optimale uitgangspositie voor agrarisch gebruik door de ingeklemde ligging tussen Betuweroute en A15, in combinatie met de twee hoogspanningsleidingen die door het gebied lopen. Het plangebied is daarentegen erg geschikt voor een grootschalig zonnepark.
Overzicht plangebied
Initiatiefnemer is voornemens een zonnepark te realiseren in het plangebied. De totale oppervlakte van het plangebied is 4,3 ha (43.142 m2), waarvan circa 3,3 ha netto beschikbaar is voor de invulling van het zonnepark.
Om het zonnepark op een goede manier in het landschap en de dynamische omgeving van de A15, Betuweroute en hoogspanningsleidingen in te passen is een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld, afgestemd op de inpassing van het reeds vergunde zonnepark. Het landschapsplan is in zijn volledigheid na te lezen in Bijlage 1.
Uit deze randvoorwaarden is de volgende landschappelijke inpassing gekomen:
1. Maatregelen nemen aan de panelen zelf, bijv. zwarte i.p.v. blauwe panelen of door deze bijvoorbeeld te voorzien van een ondergeschikt anti-reflectie coating, of:
2. Op de insteek van de natuurvriendelijke oever struiken of hagen aanbrengen die de reflectie onderbreken. Dat komt in principe neer op struiken/hagen (van ca. 10 meter lang) met daartussen een opening van maximaal 30 meter. Dan blijft de verblindingsduur beperkt tot ca 1,5 sec bij een rijsnelheid van ~ 100 km/uur.
Het idee is om dit een zo natuurlijke mogelijk karakter te geven in de vorm van struweelstroken van inheems plantmateriaal in afwisselende lengtes. Deze struweelhagen vergroten enerzijds de biodiversiteit van het gebied; anderzijds wordt het zonneveld minder zichtbaar vanaf de A15 en minder ‘leesbaar’. Ter hoogte van de sloten blijven openingen om geen afbreuk te doen aan punt 4.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Duurzame energie
De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Voor de opwekking van duurzame energie (met uitzondering van windenergie) is dit vanaf 50 Megawatt (Elektriciteitswet 1998, art. 9b).
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonnepark. Daardoor levert het project een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
In het Energieakkoord is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaat beleid. Het Energieakkoord biedt een perspectief met afspraken voor het korte en middellange termijn. Hiervoor zijn de volgende hoofddoelen geformuleerd.
Deze doelen zijn uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 'Opschalen hernieuwbare energieopwekking' en pijler 3 'Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)' van belang. In het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn verschillende vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon. Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag. Het toekomstige zonnepark levert daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023.
De ontwerp-visie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 juni 2018, en heeft ter visie gelegen van 14 juni tot en met 9 augustus 2018. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die de provincie op dit moment ziet vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat de provincie betreft als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema’s, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
De eerste ambitie uit de Omgevingsvisie betreft de energietransitie. Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten; dat is wat de provincie nastreeft. De provinciale ambitie bestaat uit het volgende:
Uitsnede kaart omgevingsvisie Gelderland t.p.v. het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is geheel gelegen in de zone 'Grote zonneparken mogelijk', te zien op bovenstaande afbeelding. Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan. De rol van de provincie bij de ontwikkeling van de zonneparken is inspirerend en verbindend.
Conclusie
Onderhavig plan voorziet huishoudens van duurzame energie. Het plan sluit daarmee aan bij de ambitieuze energiedoelstellingen van de omgevingsvisie. De locatie van het park is geschikt volgens de omgevingsvisie. Daarmee past het initiatief in de omgevingsvisie.
Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is daarna meerdere keren aangepast en geactualiseerd, meest recentelijk op 19 december 2018. De Omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
In de Omgevingsverordening zijn voor de betreffende locatie geen regels opgenomen, die van invloed zijn op het voorgenomen initiatief. Het initiatief past binnen de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Overbetuwe 2040, die op 1 oktober 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld, geeft een integrale en toekomstbestendige koers aan voor de leefomgeving in Overbetuwe. Als strategisch document bevat het de ambities voor de leefomgeving.
In de Omgevingsvisie worden ontwikkelingen in de leefomgeving genoemd. Een van deze ontwikkeling is het werken aan de energietransitie. Hierbij wordt de zone rondom de A15 en de Betuweroute gezien als locatie voor het ontstaan van een energielandschap waar in verschillende projecten ruimt 500 TJ aan duurzame stroom gaat worden opgewekt. Zonneparken worden hier als een mogelijkheid genoemd.
Conclusie
Voorliggend planvoornemen sluit aan bij de doelstelling en locaties voor realisatie van zonne-energie.
De Routekaart Duurzaam Overbetuwe presenteert de weg die de gemeente wil gaan om te komen tot een duurzame samenleving. Een weg waarbij inwoners, maatschappelijke organisaties, bedrijven en gemeenten nauw samenwerken. De gemeentelijke organisatie wil daarbij het goede voorbeeld geven, maar het echte succes word gemaakt in Overbetuwe.
De routekaart legt de nadruk op energiebesparing en duurzame energie en biedt daarnaast ruimte voor verduurzaming in de breedte. Zo wordt invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente. De ambitie is om per jaar 1,5 procent energie te besparen. Eind 2020 moet 14 procent van de energie hernieuwbaar zijn opgewekt, de gemeente wil in 2050 energieneutraal zijn. Op het korte termijn, eind 2020, verwacht de gemeente dat er meerdere initiatieven zullen plaatsvinden en dat er ook meerdere zonneparken zijn gerealiseerd in 2020.
Voorliggend planvoornemen heeft betrekking op een 'grootschalig duurzame energie initiatief'.
In het algemeen geldt dat de gemeente Overbetuwe openstaat voor grootschalige duurzame energie initiatieven. Geen enkele optie wordt op voorhand uitgesloten. Wel gelden randvoorwaarden zoals:
De omwonenden van de locatie zijn betrokken bij de planontwikkeling. Zie paragraaf 5.2.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing zorgt voor de vergunbaarheid van de situatie. De landschappelijke inpassing en ecologische meerwaarde worden verder onderbouwd in paragraaf 2.3 en uitgebreider in het Landschappelijk inpassingsplan, dat als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Omdat er geen bebouwde percelen in de directe omgeving voorkomen en het plangebied ingeklemd ligt tussen de spoorlijn en de snelweg, kan de bouw en exploitatie zonder hinder voor de omgeving plaatsvinden.
Conclusie
Voorliggend planvoornemen sluit aan bij de doelstellingen en randvoorwaarden uit de Routekaart Duurzaam Overbetuwe.
In september 2010 heeft de gemeente Overbetuwe een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Hierin staat hoe de gemeente de komende jaren aandacht besteedt aan natuur en landschap. Daarbij wordt aangegeven welke inzet nodig is om plannen samen met initiatiefnemers te realiseren. Het dient ervoor om alle ontwikkelingen in het buitengebied te (be)geleiden die te maken hebben met landschap.
Omdat het planvoornemen niet binnen het geldende bestemmingsplan past, moet het initiatief getoetst worden aan het toetsingskader in het LOP.
Overbetuwe is onderverdeeld in 16 deelgebieden; waarvoor de specifieke problematiek, visie en aanbevelingen en acties zijn opgesteld. Het plangebied van het zonnepark van binnen deelgebied 10 (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding: uitsnede LOP van deelgebiedenkaart t.h.v. het plangebied.
Het LOP biedt zes thema's waaraan initiatieven getoetst kunnen worden. Zonneparken zijn echter niet binnen een van van deze thema's te passen. De kenmerken uit hoofdstuk 2 van het LOP gebruikt en, waar mogelijk, gebiedsspecifieke opgaven van toegepast. Waaronder natuurontwikkeling middels oeverzones, de aanleg van poelen en het uitbreiden van landschappelijke inpassing A15 en Betuweroute.
Gezien de bijzondere locatie, gelegen tussen de Betuweroute en A15, is in overleg met de gemeente een maatwerkplan opgesteld voor de landschappelijke inpassing van het geprojecteerde zonneveld van een andere ontwikkelaar (Zonnepark Overbetuwe (langs A15)). Zie deze link.
Dezelfde landschappelijke structuur is toegepast op dit tussengedeelte van zonnnepark Overbetuwe. Dat is nader toegelicht in het Landschappelijk inpassingsplan, dat als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
In december 2019 is archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het rapport is in volledigheid na te lezen in Bijlage 2.
Onderzoek
In het plangebied zijn pleistocene rivierafzettingen aanwezig en Ressen meandergordels. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse archeologische vindplaatsen aanwezig. Het plangebied heeft een (middel-)hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de (midden) bronstijd t/m nieuwe tijd. Alleen in het zuidoosten van het plangebied zouden nog resten uit de steentijd kunnen voorkomen. De archeologische resten komen naar verwachting voor vanaf maaiveld/direct onder de bouw voor en/of op meerder diepere niveaus.
Toekomstige werkzaamheden kunnen daarom voor een verstoring van het archeologisch bodemarchief zorgen. De geplande ingrepen voor de landschappelijke inpassing van het zonnepark zijn deels beperkt. Er is voor de realisatie van een zonnepark en bijbehorende werken (zoals hekwerk) een advies opgesteld voor specifieke ingrepen waarbij géén archeologisch vervolgonderzoek nodig is.
Voor overige specifieke ingrepen is (mogelijk) vervolgonderzoek geadviseerd. Dit betreft:
Alle aanbevelingen en adviezen zijn nader uitgewerkt en toegelicht in Bijlage 2.
In alle situaties geldt de kanttekening dat; indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
In het Landschapsontwikkelingsplan worden herkenbare historische structuren en elementen genoemd, waaronder ook cultuurhistorisch waardevol landschap. In onderstaande afbeelding wordt een uitsnede van de visiekaart weergegeven, met het plangebied aangeduid.
Uitsnede 'Visiekaart herkenbare historische structuren en elementen' (kaart 5) uit Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe. Plangebied globaal aangeduid in rood kader.
Uit deze visiekaart blijkt dat geen cultuurhistorisch waardevol landschap in het plangebied aanwezig is.
Op basis van de bevindingen met betrekking tot de aspecten archeologie en cultuurhistorie kan worden gesteld dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft, maar geen cultuurhistorische waarde.
De archeologische vervolgonderzoeken zullen in het kader van de realisatie nog moeten worden uitgevoerd en kunnen als voorwaarde worden opgenomen bij vergunningverlening.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen onoverkomelijke belemmering voor het planvoornemen.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het project. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Voor de ontwikkeling van het zonnepark wordt een middenspanningsleiding toegevoegd aan het plangebied en zullen enkele transformatorstations gerealiseerd worden. Dit zorgt voor een kleine roering van de bodem.
De ontwikkeling van een zonnepark is niet aan te merken als een gevoelige functie, omdat er geen verblijf van personen plaatsvindt en omdat een zonnepark ook geen bodembelastende functie is.
Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Er is onderzoek uitgevoerd naar de reflectie van de zonnepanelen en de hinder daarvan voor het verkeer op de A15. In volledigheid na te lezen in Bijlage 6.
Het onderzoek naar reflectie heeft als uitkomst dat het zonnepark wel verblinding tot gevolg kan hebben. Dit zou 's ochtends door het verkeer richting het oosten ervaren worden en 's avonds door het verkeer richting het westen. Om dit tegen te gaan wordt aangeraden om beplanting te gebruiken aan de zijde van de A15. Het landschappelijke inpassingsplan zoals beschreven in 2.3.1 voorziet hier in voldoende mate in.
Conclusie
Het aspect reflectie vormt geen belemmering voor het planvoornemen, mits het landschappelijk inpassingsplan wordt uitgevoerd.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.
Door de ligging van het zonnepark tussen de A15 en de Betuwelijn bestaat echter wel een mogelijkheid tot weerkaatsing van het weg- en railverkeerslawaai. Dit resulteert mogelijk in een toename van de geluidbelasting voor omwonenden. In dit kader is al eerder voor een zonnepark rondom het plangebied onderzoek uitgevoerd, in volledigheid na te lezen in Bijlage 7. Het onderzoek is uitgevoerd als een worst case benadering: om de mate van invloed te bepalen is een berekening gemaakt, waarbij het zonnepark als volledig reflecterende bodem is gemodelleerd. Deze situatie is vergeleken met een bodem die praktisch geheel absorbeert. De werkelijkheid is veel genuanceerder. Bij realisatie van het zonnepark is er slechts gedeeltelijk sprake van een reflecterende bodem.
De conclusie uit het onderzoek is als volgt: Het reflecterend effect van de zonnepanelen in de worst case situatie is voor enkele woningen hooguit 0,4 à 0,7 dB voor wegverkeerslawaai en hooguit 0,6 à 1,1 dB voor railverkeerslawaai. Dit is een geringe toename die bijna verwaarloosbaar is. Voor het menselijke gehoor ligt dit op de grens van mogelijke waarneming. De toename is, zelfs bij worstcase beschouwing, niet significant. Naar verwachting is het effect lager dan berekend. En het plaatsen van een rij bomen levert (in de zomer) een geluidsreducerend effect op.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.
Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.
Er is in 2018 een ecologische inventarisatie uitgevoerd voor een zonnepark tussen de Betuweroute en de A15. De locatie van deze ruimtelijke onderbouwing is daarin meegenomen, omdat deze locatie destijds nog een mogelijke optie was voor het zonnepark Overbetuwe (langs A15). Het betreffende natuuronderzoek kan dus ook als basis dienen voor het zonnepark A15.
Het natuuronderzoek uit 2018 is opgenomen in Bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
In het onderstaande wordt ingegaan op de onderdelen uit dat natuuronderzoek die van belang zijn voor het plangebied zonnepark A15.
Gebiedsbescherming
Als gevolg van het voornemen treden geen significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden op. De activiteit is op het punt van gebiedsbescherming niet in strijd met de Wet natuurbescherming.
Voor het bepalen van de effecten op omliggende Natura 2000-gebieden op het gebied van stikstof is een Aerius-berekening uitgevoerd. Deze is bijgevoegd in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat de realisatie van het zonnepark niet leidt tot een depositiewaarde boven 0,00 mol/ha/jaar.
In het natuuronderzoek van 2018 is al aangegeven dat er in de beheerfase geen uitstoot van stikstof plaatsvindt. Van effecten daarvan op Natura 2000-gebieden is dus geen sprake.
In de ecologische inventarisatie is tevens een Aerius-berekening opgenomen. Deze berekening is nog met de oude Aerius-software gemaakt en is daardoor niet meer geldig. Om deze reden is een nieuwe Aerius-berekening (d.d. 21 april 2020) gemaakt zoals is weergegeven in Bijlage 4.
Samengevat treden geen negatieve effecten op ten aanzien van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.
De gronden binnen het plangebied zijn niet aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Gezien de aard van de ontwikkeling en de ligging ten opzichte van het GNN leidt het plan niet tot significante aantasting van het GNN en GO in en rondom het plangebied. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Soortenbescherming
Uit het ecologisch onderzoek uit 2018 blijkt dat in en om het plangebied beschermde soorten kunnen voorkomen. Het ging toen met name om de mogelijkheid dat poelkikker, grote modderkruiper, wezel en bunzing zouden kunnen voorkomen. Destijds is toen uit voorzorg een verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de provincie Gelderland voor poelkikker en grote modderkruiper, omdat niet tijdig nader onderzoek kon plaatsvinden. Deze is op 1 april 2019 verkregen.
In augustus 2019 is alsnog nader onderzoek uitgevoerd naar poelkikker en grote modderkruiper. Dit onderzoek is als Bijlage 5 Nader ecologisch onderzoek bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Op basis van dit nadere onderzoek is geconcludeerd dat er in het plangebied geen voortplantingsbiotoop of leefgebied van grote modderkruiper of poelkikker aanwezig is. Er is geen sprake van een verbodsovertreding ten aanzien van grote modderkruiper of poelkikker. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van wezel en bunzing (kleine marterachtigen) in het plangebied van zonnepark A15 wordt het volgende opgemerkt:
Samengevat levert het zonnepark A15 geen negatieve effecten op voor de kleine marterachtigen. Door de extensivering van het grondgebruik en de aanleg van natuurelementen zal na realisatie de kwaliteit als leefgebied juist toenemen.
Sinds het onderzoek uit 2018 is de regelgeving bij de provincie Gelderland gewijzigd. In 2018 vielen de marterachtigen nog onder een vrijstelling op basis van de provinciale Omgevingsverordening. Eind 2018 is de Omgevingsverordening aangepast en vallen de marterachtigen niet meer onder de vrijstelling, maar geldt een ontheffing. De omgevingsverordening stelt dat "de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet in een gunstige staat van instandhouding verkeren. Daar komt bij dat het mogelijk blijkt om bij ruimtelijke ingrepen mitigerende dan wel compenserende maatregelen voor deze soorten te treffen, zoals ook uit handreikingen van de provincies Noord-Holland en Noord-Brabant naar voren komt. Het instrument ontheffing ligt daarom meer voor de hand dan het instrument vrijstelling."
In dit geval is uit onderzoek van 2018 gebleken dat het pemanente leefgebied en de permanente verblijfsplaatsen voor de kleine marterachtigen door de aanleg van zonnepark A15 niet worden aangetast. Een ontheffing is dan ook niet nodig.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisaties is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
In het plangebied zelf zijn geen beschermde niet vrijgestelde soorten aangetroffen of te verwachten, behoudens een incidenteel bezoek door steenmarter. Het plangebied zal geschikt blijven als foerageergebied van deze soort en bovendien is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief hoogwaardig leefgebied aanwezig.
Conclusie
De conclusie is dat realisatie van het zonnepark geen negatief effect heeft op GNN of GO of op Natura 2000-gebieden. Tevens leidt het plan niet tot negatieve effecten ten aanzien van beschermde soorten indien de voorgestelde werkwijze in acht worden genomen.
Er kan dan op voorhand in redelijkheid worden gesteld dat de natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend plan wordt geen beperkingen gecreëerd op omliggende milieubelastende functies.
Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden.
De grootste hinder wordt veroorzaakt door zgn. inkoopstations, de grootste richtafstand is op basis van geluid. Op basis van vermogen worden deze in de VNG-brochure ingedeeld. Bij de locaties voor het inkoopstation en de omvormer wordt rekening gehouden met gevoelige functies.
Mede door de ligging van het zonnepark tussen de A15 en de Betuwelijn zijn er geen milieugevoelige functies binnen de gestelde richtafstanden.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een zonnepark. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is op 13 december 2019 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het toetsresultaat is in Bijlage 8 bijgevoegd.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid van het waterschap Rivierenland. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend.
Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang of een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. U kunt met uw gemeente contact op te nemen voor het aansluiten van (nieuwe) woningen en bedrijven.
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Beoordeling
Voor de beoordeling is overleg met het waterschap noodzakelijk. Dit overleg zal begin 2020 plaatsvinden. Naar verwachting worden er vergelijkbare afspraken gemaakt als bij het naastgelegen zonnepark.
Door het plangebied kruisen verschillende kabels en leidingen. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is daarom onderscheid gemaakt tussen de bovengrondse- en ondergrondse netwerken.
Bovengronds
Het plangebied wordt bovengronds doorkruist door hoogspanningslijnen en -masten.
In het ontwerp is, afhankelijk van het type kabels en leidingen, rekening gehouden met de indeling van de velden. Er worden geen zonnepanelen of andere bouwwerken (zoals transformatorstations) gerealiseerd binnen de gestelde buffer vanaf de leidingen en masten in het plangebied.
De vereisten van Tennet voor plaatsing van zonnepanelen in de zakelijk rechtstrook van de hoogspanningslijnen zijn:
Zo wordt gewaarborgd dat de realisatie van het zonnepark geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande bovengrondse infrastructuur. Tennet heeft op basis van het plan reeds een voorlopige toestemming verleend.
Ondergronds
In het plangebied is een gasleiding aanwezig. Hiervoor geldt een buffer van 6 meter.
Er worden geen zonnepanelen of andere bouwwerken gerealiseerd binnen de gestelde buffer. Zo wordt gewaarborgd dat de realisatie van het zonnepark geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande ondergrondse infrastructuur.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:
Het Interprovinciaal Overleg heeft een digitale risicoatlas gepubliceerd. Kaartmateriaal is te zien op de onderstaande afbeelding. Bij de bouw van kwetsbare objecten dient hiermee rekening te worden gehouden.
Uitsnede risicokaart.nl (d.d. 25-11-2019).
Het plan voorziet alleen in de realisatie van zonnepanelen en een aantal transformatorhuisjes. Het betreft dus geen object/gebouw waar langdurig personen verblijven. Hierdoor is de ontwikkeling zowel geen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar object. Doordat er geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt hoeft de ruimtelijke procedure niet getoetst te worden aan externe veiligheid (zie 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' artikel 5 en 'Besluit externe veiligheid transportroutes', paragraaf 2.1).
Voor de volledigheid: ook het zonnepanelenpark is geen risicobron, het plan hoeft dan ook niet verder getoetst te worden aan externe veiligheid.
Bij een besluit (zoals een omgevingsvergunning) waarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die zijn benoemd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Op 14 augustus heeft de ABRvS een uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:2770) over de m.e.r.-plicht van zonneparken. Hieruit is gekomen dat een zonnepark niet beschouwd wordt als een landinrichtingsproject (categorie D9), een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2) of een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (categorie D22.1). Hieruit volgt dat een zonnepark niet in categorie C of D valt en dus niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Conclusie
Het plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.
Voor de initiatiefnemer is het plan financieel haalbaar omdat voor de exploitatie van het zonnepark door de Nederlandse overheid SDE-beschikkingen worden afgegeven. Dit is een exploitatie subsidie die de onrendabele top van zonneparken wegneemt.
Overleg
Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1. Bro wordt over een projectoverleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Betrokkenheid buurtbewoners
De initiatiefnemer heeft omwonenden en betrokkenen geïnformeerd over het initiatief. Op 23 december 2019 heeft er overleg plaatsgevonden met Buurtvereniging Leefbaar Reeth waar het planvoorstel is toegelicht. De buurtvereniging heeft begrip voor de situatie dat de inrichting van het park moet aansluiten op het naastgelegen zonnepark. Daarnaast is ook gesproken over financiële participatie in de vorm van een omgevingsfonds. De omvang van het park en de hoogte van de SDE+ zijn bepalend voor de hoogte van het bedrag dat kan worden aangeboden aan de omgeving. Hierover is Pure Energie in overleg met de buurtvereniging.
Terinzagelegging
Het besluit heeft voor eenieder voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen, zoals dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.