direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Noordhoeksestraat 2, Driel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is eigenaar van een agrarisch bedrijf en bedrijfswoning aan de Noordhoeksestraat 2 in Driel (gemeente Overbetuwe). Onlangs is de initiatiefnemer gestopt met het agrarisch bedrijf. Hij wil de huidige bedrijfsbebouwing van circa 950 m2 slopen en hiervoor één vrijstaande woning ten noorden van de huidige bedrijfswoning realiseren. De bedrijfsfunctie op het perceel zal hiermee eindigen. Initiatiefnemer wil daarom ook de huidige bedrijfswoning als een reguliere woning bestemmen.

Ter plaatse is het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' het geldende juridische kader. De ontwikkeling is niet toegestaan binnen de kaders van dit bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente wil onder voorwaarden medewerking aan het initiatief verlenen. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied, Noordhoeksestraat 2, Driel' voorziet in een nieuw planologisch-juridisch kader om de ontwikkeling mogelijk te maken en geeft de voorwaarden daarbij aan.

1.2 Ligging en beschrijving plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, circa 1 kilometer ten westen van de kern Driel en op relatief korte afstand van de Nederrijn, die noordelijk van het plangebied stroomt. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt aan de Noordhoeksestraat, een lokale weg met enkele bouwpercelen en bebouwingsclusters. De verdere omgeving wordt voornamelijk gekenmerkt als een open agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0001.png"  
Afbeelding 1: ligging van het plangebied (bron: PDOK Viewer)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', dat is vastgesteld op 5 maart 2013. In het plangebied gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Bestemming 'Agrarisch' (gehele plangebied), Binnen de bestemming is één bouwvlak opgenomen. Dit geldt voor het centrale deel van plangebied.
  • Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' (oostelijke zone), 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (rest van het plangebied) en 'Waterstaat - Waterkering' (noordelijke zone).
  • Gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' (met uitzondering van noordelijk deel plangebied).

In afbeelding 2 is de (globale) begrenzing van het plangebied binnen het huidige bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 2: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  


De gronden met een agrarische bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijven met bijbehorende bebouwing, waaronder bestaande bedrijfswoningen. De gronden met deze bestemming kunnen met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' (artikel 3.6.4 en 3.6.5 van het bestemmingsplan). Het initiatief voldoet niet aan de voorwaarden van de opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Hoofdstuk 8 gaat in op enkele procedurele aspecten, zoals overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Noordhoeksestraat 2 te Driel. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Heteren, sectie O, nummer 953. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 18.410 m2. Aan de oostzijde van het perceel ligt de Noordhoeksestraat. Aan de overzijde hiervan zijn diverse woningen met een woonbestemming te vinden. Bij een van deze woningen vindt kleinschalige, hobbymatige, biologische teelt plaats, zonder gebruik van mogelijk schadelijke middelen. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de naastgelegen woonbestemming. De westelijke plangrens wordt gevormd door het naastgelegen agrarische perceel en de noordelijke perceelsgrens door de Drielse Rijndijk.

In het plangebied is momenteel één woonboerderij (bedrijfswoning) aanwezig. Daarnaast zijn er twee opstallen aanwezig. De grootste van de twee is aan de woonboerderij gebouwd en heeft een totale oppervlakte van circa 1.180 m2. Ook is er een moestuin aanwezig en terreinverharding, zoals de bestaande bedrijfsinritten. De omliggende gronden zijn agrarisch in gebruik. Aan de Noordhoeksestraat is een laan met fruitbomen aanwezig.

De huidige situatie (functies en bebouwing) is op afbeelding 3 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0003.png"  
Afbeelding 3: huidige situatie (Bron: Rob Aben Landschapsarchitectuur)  

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is gestopt met de agrarische bedrijfsvoering. Nu ligt er een initiatief om de opstallen (grotendeels) te slopen en in ruil daarvoor een nieuwbouwwoning te realiseren ten noorden van de huidige woonboerderij. De nieuw te bouwen woning moet ruimtelijk ingepast worden en er moet sprake zijn van een landschappelijke en ecologische verbetering (zie afbeelding 4). Hiervoor zijn randvoorwaarden opgesteld waarbinnen de ontwikkelingen vormgegeven kunnen worden.

In de toekomstige situatie zal de nieuwbouwwoning op een nieuwe, afzonderlijke kavel ten noorden van de bestaande woning komen te liggen (zie afbeelding 4). Deze wordt dan ook afzonderlijk beschreven. Tussen de beide kavels komt een tussenperceel van 550 m², dat dienst zal doen als boomgaard. In de huidige situatie staat een kleinere schuur van circa 175 m² op dit tussenperceel, welke gesloopt wordt. Ook zal er een houtsingel aan de zuidkant van het plangebied gerealiseerd worden.

Kavel 1: Woonboerderij
Het eerste kavel betreft de huidige woonboerderij en een schuur van circa 1.180 m². In de beoogde situatie wordt de schuur grotendeels gesloopt. Een gedeelte van maximaal 120 m² wordt als bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning behouden. Dit deel van de schuur zal architectonisch aangepast worden, zodat het beter past bij de overige bebouwing. De woonboerderij zelf zal intact blijven. Mogelijk worden hier enkele beperkte renovaties aan gedaan, maar deze zullen geen significante invloed hebben op het straatbeeld. De betonverharding zal vervangen worden door klinkers of halfverharding, wat zorgt voor een betere doorlatendheid van water.

Kavel 2: Nieuwbouwwoning
Op het noordelijke kavel zal de nieuwbouwwoning gerealiseerd worden. Het gaat hierbij om een woning van ca. 120 m² oppervlak, bestaande uit één laag met een kap. De goothoogte bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 8 meter. De maximale inhoud is 600 m³. Hiermee voldoet het aan de maximum inhoud, die volgens het gemeentelijk beleid wordt voorgeschreven. Bij de woning wordt een bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 60 m². Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een aanbouw van maximaal 30 m² te realiseren conform de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. De al aanwezige moestuin zal verplaatst worden van de oost- naar de westkant van het kavel. Overige erfverharding zal ook hier worden uitgevoerd in klinkers of halfverharding.

Landschappelijke inpassing
Een voorwaarde om medewerking aan het initiatief te kunnen verlenen, is naast de sloop van de genoemde bebouwing, dat de nieuwe woning landschappelijk wordt ingepast. Er is daarom een inrichtingsplan opgesteld met een beplantingslijst (zie Bijlage 1 bij de planregels), waarin de landschappelijke inpassing is beschreven en verantwoord. Zie ook afbeelding 4. Het inrichtingsplan sluit aan bij de doelstellingen voor landschappelijke kwaliteitsverbetering uit het gemeentelijk Landschappelijk Ontwikkelingsplan (LOP). Er wordt onder andere gebruik gemaakt van houtsingels, hagen en boomgaarden. In paragraaf 4.3 wordt de landschappelijke inpassing nader beschreven in relatie tot het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0004.png"  
Afbeelding 4: schetstekening toekomstige situatie (Bron: Rob Aben Landschapsarchitectuur)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één extra nieuwe woning mogelijk gemaakt, na sloop van een deel van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing. Het gaat hier om een lokale ontwikkeling, die gezien de aard en omvang van het plan geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau heeft. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het initiatief conflicteert niet met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals vastgelegd in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Beoordeling en conclusie
Het initiatief is een lokale ontwikkeling. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).

In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering als de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één extra woning mogelijk gemaakt, na sloop van een deel van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing. Het bestemmingsplan maakt daarmee, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De Ladder voor duurzame verstedelijking behoeft in het kader van dit bestemmingsplan daarom niet doorlopen te worden.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

  • met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
  • stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
  • focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
  • door middel van 7 ambities verder verdiepen van de focus.

De 7 ambitities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen regels die voor dit bestemmingsplan direct van belang zijn. Het plan is ook te kleinschalig van aard om een wezenlijke bijdrage aan de provinciale ambities uit de Omgevingsvisie bij te dragen. Wel is er bij de planuitwerking naar gestreefd om waar mogelijk bij te dragen aan duurzaamheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit. Dit komt in het plan onder andere naar voren in de grootschalige sloop van bebouwing en het vervangen van de betonverharding door klinkers of halfverharding, in combinatie met aanplant van nieuwe beplanting. Zie hiervoor het inrichtingsplan. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van 19 december 2018.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
Het plangebied ligt binnen de volgende aanduidingen:

  • plussenbeleid
  • tijdelijk verbod nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging glastuinbouw;
  • Romeinse Limes;
  • intrekgebied;
  • boringsvrije zone;
  • KWO-vrije zone.


Daarnaast ligt het plangebied dichtbij een Natura 2000-gebied. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk, na sloop van een deel van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing. Vanwege de kleinschaligheid en aard van het plan, waarbij een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en er slechts één extra woning wordt toegevoegd, zal dit geen negatieve impact hebben op dit natuurgebied. Zie hierover ook paragraaf 5.11 (flora en fauna).

De bovengenoemde aanduidingen met betrekking tot glastuinbouw, het plussenbeleid en intrekgebieden zorgen niet voor belemmeringen bij de planontwikkeling. Het plan maakt geen nieuwvestiging, uitbreiding of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf mogelijk. Daarnaast is er geen sprake van een veehouderijfunctie in de toekomstige situatie. Ten slotte wordt winning van fossiele energie binnen het intrekgebied niet mogelijk gemaakt.

Boringsvrije zone en KWO-vrije zone
Deze aanduidingen zijn opgenomen ten behoeve van bescherming van de functie van de bodem voor de drinkwatervoorziening. De aanduidingen leggen beperkingen op bouw- en andere werkzaamheden binnen deze zones. De provincie streeft er binnen de grondwaterbeschermingsgebieden naar om het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen.

Dit initiatief heeft geen invloed op het grondwaterpeil en daarmee de grondwaterbeschermingsgebieden. De Omgevingsverordening bevat ook een verbod om zonder melding grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 2 meter onder het maaiveld uit te voeren (artikel 3.3.3.7). Onder voorwaarden zijn deze werkzaamheden na melding toegestaan. De toekomstige werkzaamheden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zijn mogelijk meldingsplichtig. Dit staat aan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Verder geldt dat afstromend hemelwater van gebouwen en parkeerplaatsen niet op of in de bodem geloosd mag worden, tenzij geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt of als afstromend water infiltreert via een doelmatig werkend zuiveringssysteem (artikel 3.3.3.9). Er zullen geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt.

In de planregels worden de verplichtingen en voorwaarden ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied geborgd met het oog op toekomstige (bouw)werkzaamheden. Op de verbeelding is een gebiedsaanduiding opgenomen, 'overige zone - boringsvrije zone en koude-warmte-opslagvrije zone'. In dit artikel is een verwijzing naar de Omgevingsverordening opgenomen. Op deze wijze wordt rekening gehouden met de provinciale belangen vanwege de drinkwatervoorziening. Deze belangen staan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Romeinse Limes
Gelderland heeft meerdere terreinen met beschermde archeologische waarden vanuit de Romeinse tijd. Eén daarvan is de Romeinse Limes. Hiervoor zijn de begrenzingen indicatief weergegeven. In dergelijke gebieden worden kernkwaliteiten van de Limes verwacht. Deze kernkwaliteiten mogen niet aangetast worden door nieuwe bestemmingsplannen. Hier zal verder op ingegaan worden in paragraaf 5.12 (archeologie en cultuurhistorie).

Thema 'wonen'
Vanwege de aard van de ontwikkeling, namelijk toevoeging van één extra woning, is tevens het thema 'wonen' van belang. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020.

De ontwikkeling past kwantitatief in het woonprogramma, aangezien er slechts één extra woning wordt toegevoegd op de planlocatie. Hierdoor is geen sprake van een (grote) woningbouwlocatie. De toe te voegen woning past binnen de woningbouwopgave (zie nader paragraaf 4.3). Ook in kwalitatief opzicht is het plangebied een geschikte woonlocatie, vanwege de ligging aan een rustige weg in een bebouwingslint in het buitengebied. Anderzijds ligt de locatie op korte afstand van Driel en van de N837 en A50 en daarmee goed bereikbaar.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland en de regionale woningbouwafspraken.

4.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' (hierna: de Toekomstvisie+) vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie+ zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

In de gemeente Overbetuwe zijn 11 kernen van verschillende grootte en met verschillende identiteiten aanwezig. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen is een speerpunt in het beleid. Ook het buitengebied kent gebieden met verschillende kwaliteiten en kenmerken, die behouden moeten blijven en waar mogelijk moeten worden versterkt. Een andere belangrijke ontwikkeling is het kleiner worden van huishoudens. Hierdoor zijn, ook bij een gelijkblijvend aantal inwoners, meer woningen nodig en is dus meer ruimte nodig.

Beoordeling
Een belangrijke opgave is het behoud en de versterking van de eigenheid en kenmerken van het landschap (opgave 1). Het plangebied ligt in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap in een culthuurhistorisch waardevol gebied. Het stroomruggen- en oeverwallenlandschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. De oeverwallen zijn in de afgelopen 60 jaar grootschaliger en opener geworden. De kwaliteit van het karakteristieke landschap wordt hierdoor bedreigd. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Ook de contrasten tussen de open agrarische landschappen en de verdichte bebouwingsclusters, zoals buurtschappen, moeten worden behouden of versterkt.

Het plan voorziet in de nieuwbouw van één woning, die gepaard gaat met de sloop van circa 1.060 m² aan opstallen. Met deze ontwikkeling wordt het huidige perceel opgesplitst in twee kleinere, solitaire kavels en wordt het totale ruimtebeslag minder. Bovendien wordt er gezorgd voor meer openheid tussen de bebouwing, waardoor de zichtlijnen zelfs worden versterkt. Hiermee doet de ontwikkeling geen afbreuk aan de kleinschaligheid en openheid in het stroomruggen- en overwallenlandschap, maar wordt juist aan versterking van deze kwaliteiten bijgedragen.

In de toekomstvisie+ is ook een prognose gedaan voor het wonen en de woonomgeving in Overbetuwe. Er wordt rekening gehouden met een toename van het aantal inwoners, het kleiner worden van huishoudens en de vergrijzing. Met name de eerste twee ontwikkelingen leiden tot een grotere vraag naar woningen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één extra woning gerealiseerd, waarmee op deze groeiende vraag ingespeeld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0005.png"  
Afbeelding 5: Openheid en zichtlijnen in de beoogde situatie (Bron: Rob Aben Landschapsarchitectuur)  


Conclusie
Gezien het voorgaande, draagt het plan bij aan één van de centrale opgaven van de Toekomstvisie+ en is het in lijn met de verwachte toenemende vraag naar woningen in de gemeente. Overige onderdelen zorgen niet voor belemmeringen, noch specifieke mogelijkheden. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de Toekomstvisie+.

Beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' uit 2008 bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging in het buitengebied, namelijk het omzetten van een agrarisch bedrijf met reeds bestaande bedrijfswoning naar twee reguliere woningen. Daarmee wordt er één nieuwe woning toegevoegd. Het plangebied ligt in het gebiedstype agrarisch gebied. Artikel 7 van de beleidsregel bevat regels voor dit gebiedstype.

Op basis van de beleidsregel kan medewerking worden verleend aan het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Voorwaarde is, dat er minimaal 750 m² aan bijgebouwen, of minimaal 1.000 m² aan kassen, wordt gesloopt. In dat geval kan er één nieuwe woning worden opgericht, zoals het voornemen van de initiatiefnemer is. Het plan voorziet in de sloop van de bestaande schuur (circa 950 m²) en voldoet hiermee aan de vereiste uit de beleidsregel. Voor de nieuwe woning worden de maatvoeringseisen, zoals een maximum inhoud van 600 m³ in de planregels opgenomen.

Conclusie
De ontwikkeling past in de beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' beoogde doelstellingen. Aan de voorwaarden om medewerking te verlenen aan het oprichten van één nieuwe woning wordt voldaan door middel van de sloop van 950 m² aan opstallen.

Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebiedsspecifieke opgaven opgenomen.

Beoordeling
Met dit bestemmingsplan is er sprake van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en wordt er een nieuwe woning toegestaan. Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan deze wijziging is dat een goede landschappelijke inpassing op basis van een inrichtingsplan plaatsvindt. Er is daarom een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1 bij de planregels), waarbij het LOP als belangrijk kader is gebruikt. Voor een uitgebreide toelichting op de gemaakte keuzes, wordt verwezen naar de bijlage.

Het plangebied maakt deel uit stroomruglandschap, aangeduid als 'Oeverwal tussen Driel en Randwijk' (deelgebied 1c). Hiervoor gelden de volgende doelstellingen:

  • Behouden en versterken van gradiënten door voorzichtig om te gaan met verdichting;
  • Openheid behouden door de kleinschaligheid en panorama's te verbeteren;
  • Behoud en verbetering van cultuurhistorische waarden;
  • Beter benutten van ecologische kansen met het watersysteem;
  • Ruimtelijk en functioneel verbeteren van de overgang tussen kern en platteland.


Met de ontwikkeling van een kleinschalig, solitair liggend woonperceel en het verwijderen van de opstallen (circa 950 m²), wordt bijgedragen aan versterking van de kleinschaligheid van de bestaande bebouwingsclusters. De splitsing van het totale bouwvlak in twee kleinere kavels draagt hier positief aan bij. De kleinschaligheid wordt verder versterkt door enkele specifieke landschappelijke elementen toe te voegen, zoals een boomgaard, een houtsingel en hagen (zie afbeelding 6).

Het aspect cultuurhistorie wordt besproken in paragraaf 5.12. De andere doelstellingen zijn in dit geval niet van toepassing.

Het omliggende agrarische gebied is een open gebied. Met de toekomstige erfinrichting van beide percelen en het aanzienlijk verkleinen van het bouwperceel wordt het zicht op dit landschap versterkt, zowel vanuit het plangebied zelf als vanaf de Noordhoeksestraat. Het contrast met dit agrarische gebied wordt behouden en deels versterkt. De toekomstige inrichting draagt bij aan meerdere doelstellingen voor het deelgebied (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0006.png"  
Afbeelding 6: Beplantingsplan (bron: Rob Aben Landschapsarchitectuur)  


Conclusie
Na realisatie van de beoogde ontwikkeling, inclusief landschappelijke inpassing, ontstaan er twee percelen met een passende verhouding tussen bebouwing, erf en groen, die in duidelijk contrast staan met het omliggende agrarische gebied. De relatie met het gebied wordt versterkt en de percelen worden passend landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting. Het plan levert een bijdrage aan meerdere doelstellingen van het LOP en is hiermee dus in overeenstemming.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten, zoals het onderhavige, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' is relevant. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking. De richtlijn heeft de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt en een groot deel van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. De ontwikkeling behoort niet tot de in lijst D van het Besluit m.e.r. opgenomen categorieën. De ontwikkeling is ook niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., omdat er sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling.

Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit in dit plan. Een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.

5.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woning toegestaan. Daarmee wordt er een nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. De nieuwe woning ligt binnen de geluidzone van de Noordhoeksestraat, Drielse Rijndijk en de Karstraat. Spoorwegen bevinden zich op grote afstand van het plangebied. Ook zijn er geen geluidgezoneerde bedrijven(terreinen) in de omgeving aanwezig.

Een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer is noodzakelijk. Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Als de geluidbelasting hoger is, moet een nadere afweging plaatsvinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw buiten de bebouwde kom bedraagt 53 dB. De gemeente Overbetuwe heeft beleid op het gebied van akoestiek opgesteld (Nota Geluidbeleid en Nota Hogere Grenswaarden). Het plangebied behoort tot het 'buitengebied'. De ambitieklasse in het buitengebied is 'rustig' (maximaal 43 dB voor wegverkeerslawaai). De bovengrens is 'onrustig' (53 dB voor wegverkeerslawaai).

Wanneer de voorkeurgrenswaarden worden overschreden, kan er gekeken worden naar een reductie van de geluidbelasting. Dit kan gebeuren door verbetering van het wegdektype en/of het plaatsen van geluidswerende schermen.

Uitkomst
In het akoestisch onderzoek van Alcedo (Bijlage 1 van deze toelichting) worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Drielse Rijndijk, Noordhoeksestraat, Karstraat en de Boltweg. Uit de rekenresultaten blijkt dat vanwege het wegverkeer op de Noordhoeksestraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wgh en daarmee ook de ambitiewaarde conform het geluidsbeleid van 43 dB wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 51 dB inclusief correctie Wgh. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde en de bovengrens conform het gemeentelijk geluidsbeleid van 53 dB niet.

Vanwege de Karstraat wordt aan de ambitie waarde van 43 dB conform het beleid en daarmee ook aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wgh van 48 dB voldaan. Vanwege de Drielse Rijndijk wordt alleen aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wgh voldaan. De gecumuleerde geluidsbelasting bij de woning bedraagt, exclusief correctie artikel 110g Wgh, ten hoogste 57 dB. Bij het realiseren van de geluidwering moet met deze belasting rekening gehouden worden.

Het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van afscherming is in dit geval niet mogelijk. Daarmee resteert het vergroten van de afstand tot de weg. Om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wgh te kunnen voldoen, moet de afstand tot de rooilijn van de bestaande woning minimaal 8 meter te bedragen. Omdat dit niet wenselijk is in ruimtelijk-stedenbouwkundig opzicht en met het oog op een praktische kavelindeling, wordt aan burgemeester en wethouders verzocht om een hogere grenswaarde vast te stellen. Daarnaast wordt gezorgd voor voldoende geluidswering, zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau. Gezien de optredende geluidbelastingen worden daarvoor geen belemmeringen verwacht.

De aan te vragen hogere grenswaarde bedraagt ten hoogste 51 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Noordhoeksestraat.

Conclusie
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde, maar voldoet aan de maximale ontheffingswaarde. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Er is een verzoek tot vaststelling van een hogere waarde gedaan. Het verzoek is in overeenstemming met het gemeentelijk geluidbeleid. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het ontwerpbesluit Hogere Grenswaarden. Op 9 september jl. is dan ook het definitieve besluit genomen.

5.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Toetsingskader
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Ook dient bij de realisatie van woningen gekeken te worden naar de luchtkwaliteit in de huidige situatie. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood en koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in Nederland met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2,5 en PM10) van belang. De vigerende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof zijn in de navolgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor publiek en waar geen vaste bewoning is, zoals akkerland en de rijbaan en ontoegankelijke middenbermen van wegen.

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  


Beoordeling
Plan als bron
De ontwikkeling betreft het oprichten van één nieuwe woning. Het toevoegen van één woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen en blijft ruimschoots onder de drempelwaarde. Bovendien wordt een agrarisch bedrijf beëindigd. Zeker is dus dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

Blootstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van het bouwplan. Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – RIVM) bedraagt de concentratie PM2,5 minder dan 14 µg/m³. De concentratie PM10 is minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 bedraagt ook niet meer dan 25 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoende. Daarnaast zal naar verwachting de luchtkwaliteit in de toekomst nog verder verbeteren door voortschrijdende technologie.

Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk of een rustig buitengebied, is ingericht volgens het principe van functiescheiding.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe gevoelige functie mogelijk, namelijk een nieuwe woning aan de Noordhoeksestraat. In de huidige situatie is op dit perceel al een milieugevoelige functie aanwezig (bedrijfswoning in de woonboerderij). Aangezien er een nieuwe gevoelige functie bij komt, moet ingegaan worden op de invloed van omliggende bedrijven op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning en op de vraag of het toevoegen van de woning leidt tot beperkingen voor omliggende bedrijven.

Plan als bron
Dit plan voorziet in de realisatie van een woning (gevoelige functie). Voor woningen geldt geen milieucategorie. Daarom heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed op de omgeving. Het plan voorziet ook in de sloop van opstallen. In die zin wordt de impact op de omgeving zelfs verminderd.

Blootstelling
In de omgeving van het plangebied liggen meerdere bedrijven die van invloed kunnen zijn. Deze worden hieronder beschreven.

Drielse Rijndijk 45a
In de omgeving van het plangebied is een hovenier gevestigd aan de Drielse Rijndijk 45A. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 50 meter. De grens van het plangebied ligt op circa 40 meter van de grens van het perceel van het hoveniersbedrijf en daarmee binnen de richtafstand. De nieuwe woning wordt echter buiten de richtafstand opgericht. De richtafstand van 50 meter is bovendien geen wettelijke contour en is dus niet bindend. Gekeken naar de aanwezige bebouwing, zowel in als om het plangebied, wordt niet verwacht dat het hoveniersbedrijf een negatieve invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat. Andersom is er ook geen sprake van beperkingen voor het hoveniersbedrijf.

Drielse Rijndijk 51
Aan de Drielse Rijndijk 51 staat een caravanstalling. Deze activiteit is niet opgenomen in de VNG-brochure. Deze ligt op circa 200 meter van het plangebied. Gezien de aard van de activiteiten en deze relatief grote afstand, zal de caravanstalling geen invloed hebben op het woon- een leefklimaat.

Karstraat 1
Op het perceel Karstraat 1 is een varkenshouderij gevestigd. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 200 meter voor geur. Aangezien dit aspect in paragraaf 5.5 aan bod komt, wordt dit hier buiten beschouwing gelaten. Verder geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. Met een afstand van circa 80 meter tussen de veehouderij en de beoogde woning wordt hieraan voldaan.

Spuitzones
Ten aanzien van boom- en fruitteeltbedrijven is niet alleen de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van belang, maar ook spuitzones in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij deze bedrijven. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' is opgenomen dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt in acht moet worden genomen (artikel 3.4.1). Deze afstand wordt algemeen aanvaard, maar er kan volgens de jurisprudentie van de Afdeling gemotiveerd worden afgeweken van deze afstand.

Op het perceel tegenover de nieuw te bouwen woning worden gewassen geteeld. Het is kleinschalige, hobbymatige en biologische teelt, die door de zoon van de initiatiefnemer plaatsvindt. Er worden geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Ook zijn er geen plannen voor een bedrijfsmatige exploitatie. Dat is ook niet mogelijk en niet reëel, gelet op de beperkte omvang van het perceel. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen al beperkt door de burgerwoning op dit perceel (Noordhoeksestraat 3). Daarom zijn spuitzones niet van invloed op het plangebied.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. Omliggende functies worden niet belemmerd en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning. Daarnaast blijkt dat het plangebied niet binnen een spuitzone van fruit- en boomteelt ligt.

5.5 Geurhinder

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van een nieuw geurgevoelig object. Daarom is het noodzakelijk om te kijken naar mogelijke geurhinder veroorzaakt door veehouderijen in de omgeving. Het plangebied ligt binnen de geurcontour voor een varkenshouderij op Karstraat 1. Nader onderzoek naar geurbelasting is noodzakelijk. Ter plaatse van het plangebied wordt een geurnorm van maximaal 8 odour units/m³ gehanteerd.

De Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) heeft een berekening uitgevoerd voor de geurbelasting ter plaatse van het plangebied (zie Bijlage 2 van de toelichting). Voor de nieuw te bouwen woning (en de huidige woning) wordt de geurnorm van 8 odour units/m³ overschreden (tussen de 10,2 en 14,9). Er is echter een uitzondering mogelijk voor het overschrijden van de geurnorm. Dit is verwoord in artikel 3.116 Activiteitenbesluit. Als het agrarisch bedrijf aan de Noordhoeksestraat 2 een veehouderij is geweest, dan moet voor een woning in het buitengebied een minimale afstand van 50 meter worden aangehouden. Het agrarisch bedrijf aan de Noordhoeksestraat 2 was voorheen een veehouderij. De vergunning voor deze veehouderij is op 10 februari 2010 ingetrokken. De afstand tussen de stal en de beoogde en reeds aanwezige woning is respectievelijk 90 en 85 meter. Ook is het op basis van artikel 14 Wgh onder voorwaarden mogelijk af te wijken van de geurberekening en een afstand van 50 meter te hanteren. Aan de opgestelde voorwaarden voor het toepassen van de richtafstand van 50 meter wordt namelijk voldaan. Bovendien doet de varkenshouderij mee aan de Stoppersregeling voor intensieve veehouderijen per 2021. Hierdoor zal de geursituatie op korte termijn verbeteren.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk op het perceel aan de Noordhoeksestraat 2. Er wordt een gevoelige functie mogelijk gemaakt, waardoor een onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Greenhouse Advies. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Middels bodem- en asbest in grond onderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld.

Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van verontreiniging vanwege de aanwezigheid van PCB, zink, asbest, barium, nikkel en kobalt. Geadviseerd wordt om zowel de verontreiniging met asbest als de verontreiniging met PCB te saneren middels een BUS-procedure.

De lichte verontreiniging aan barium in het grondwater is vermoedelijk het gevolg van een verhoogde achtergrondwaarde en vormt geen belemmering voor het plan.

Conclusie
In de bodem zijn enkele verontreinigingen aangetroffen. Geadviseerd wordt om zowel de verontreiniging met asbest als de verontreiniging met PCB te saneren middels een BUS-procedure. Dit zal in gang worden gezet en moet plaatsvinden, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Ten aanzien van het grondwater zijn er geen belemmeringen.

5.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
De ontwikkeling betreft het slopen van agrarisch bijgebouwen en de realisatie van één nieuwe woning. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 7 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0007.png"  
Afbeelding 7: uitsnede risicokaart (bron: http://www.risicokaart.nl), geraadpleegd op 15-3-2019, met ligging plangebied in zwarte cirkel aangegeven.  

De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

Rondom het plan zijn geen buisleidingen en inrichtingen aanwezig met externe veiligheidsrisico's. Wel ligt de spoorlijn Arnhem – Nijmegen op ± 3.800 meter van het plan en de snelweg A50 op ± 2.200 meter. Op basis van de regeling basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van beide risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de snelweg A50 (namelijk 4.000 meter). Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plan en beide risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied groepsrisico van een tweetal risicobronnen. Volgens de geldende wetgeving moet de gemeente daarom het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9, vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de snelweg A50. Doordat het plan op meer dan 200 meter van de beide transportroutes ligt, hoeft er enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierop heeft de Veiligheids en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 10 april 2019 (kenmerk: 190410-0020) het volgende geadviseerd:

'Het plan levert mogelijk een kleine wijziging van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat de personen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. Binnenshuis schuilen is het te adviseren handelingsperspectief. VGGM ziet dan ook geen aanleiding om nader te adviseren in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid'.

Hieronder volgt een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de snelweg A50. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.8 Explosieven

De huidige gemeenten Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Men sprak in die periode ook wel over 'het mannen eiland'. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er kans bestaat dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie.

Beoordeling
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke niet-gesprongen explosieven (NGE's) van belang. In de huidige situatie is alleen in het bebouwde deel sprake van bodemroering. In de andere delen kan sprake zijn van NGE's. Er wordt met onderhavig planvoornemen een nieuwe woning gerealiseerd op niet-geroerde bodem. Om inzicht te verschaffen in de mogelijke explosieven ter plaatse, is een conventioneel explosievenonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 van de toelichting).

Uitkomst en conclusie
Op basis van de beschikbare archiefgegevens, literatuur en luchtfotomateriaal kan worden gesteld dat binnen het projectgebied, in de niet-naoorlogs geroerde bodem, geschutmunitie, verschoten, diverse kalibers, klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en minutie voor granaatwerpers achter kunnen zijn gebleven. Er wordt geadviseerd om een opsporingsproces uit te voeren voorafgaand aan de bodemroerende werkzaamheden, zoals bedoeld in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE). Op basis van dit onderzoek kunnen verdere conclusies getrokken worden over dit aspect. Op voorhand zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan.

5.9 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de (leiding)beheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Beoordeling en conclusie
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en (buis)leidingen aanwezig (zie ook paragraaf 5.7). Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.

5.10 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


Beoordeling (watertoets)
Hemelwater
In de huidige situatie is op het perceel Noordhoeksestraat 2 verhard oppervlak aanwezig met een woning en twee opstallen. In de toekomstige situatie wordt circa 950 m² aan opstallen gesloopt. Hiervoor komen een nieuwe woning van 120 m² en een nieuwe schuur van 90 m² in de plaats. De aanwezige betonverharding zal tevens vervangen worden door klinkers of halfverharding, waarvoor een betere doorlatendheid geldt (zie afbeelding 8). In dit geval is er sprake van een afname van de totale verharding en dus is de beoogde ontwikkeling een hydrologisch gunstige ontwikkeling. Afbeelding 8 illustreert dit. Compensatie van hemelwater is daarmee niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0008.png"  
Afbeelding 8: Oude, bestaande en nieuwe verharding (Bron: Rob Aben Landschapsarchitectuur)  

Oppervlaktewater
Het plangebied ligt nabij de Nederrijn. Ook ligt het plangebied in de buurt van een belangrijke waterkering (Drielse Rijndijk). Vanwege de kleinschaligheid van het planvoornemen, zal dit geen negatieve invloed hebben op dit oppervlaktewater en de waterkering. De beide woonpercelen liggen buiten de beschermingszone van de waterkering. Deze beschermingszone is met een dubbelbestemming op de verbeelding aangegeven. Deze reikt uitsluitend over een deel van de bestemming 'Agrarisch', waar geen ingrepen plaatsvinden in het kader van dit plan.

Grondwater
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn verboden opgenomen wat betreft het grondwater in het plangebied. In paragraaf 4.2 is nader ingegaan op de bepalingen uit de Omgevingsverordening met betrekking tot de boringsvrije en koude-warmte-opslagvrije zone. Met een gebiedsaanduiding zijn de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening expliciet van toepassing op het plan verklaard. Daarmee is overtreding uitgesloten.

Afvalwater
Voor de nieuwe woning geldt dat op het verhard oppervlak vallend hemelwater gescheiden moet worden afgevoerd van het vuilwater. Tevens moet er een extra aansluiting komen op het riool voor de nieuwe woning. Verwacht wordt dat het huidige stelsel de extra afvoer zonder problemen kan opvangen.

Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren verbonden aan dit bestemmingsplan. Door de afname van het verhard oppervlak, heeft het plan een positief effect op de waterhuishouding.

5.11 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.


Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • 1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. de bescherming van overige soorten.

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling
Het plan betreft sloop van een deel van de bestaande bebouwing (opstallen) en het oprichten van een nieuwe woning. De voor de ontwikkeling benodigde ingrepen kunnen mogelijk effecten hebben op beschermde soorten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarin onderzocht is of er kans is op aanwezigheid van beschermde flora en fauna, of het plan hierop negatieve effecten kan hebben en of er eventueel vervolgstappen (maatregelen, onderzoek) nodig zijn. De rapportage is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting. Hierna worden de onderzoeksresultaten beschreven.

Uitkomst
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 180 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken), tevens behorend tot het Gelders Natuurnetwerk. Met het plan wordt een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning omgevormd tot twee woonpercelen. Een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied is vanwege de aard van het plan uitgesloten. Immers wordt een agrarisch bedrijf beëindigd en eindigt het agrarisch gebruik van een deel van de bijbehorende gronden. In plaats daarvan wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Deze functie leidt op basis van algemene ervaringscijfers tot minder uitstoot van stikstof. Ook komt het nieuwe woonperceel niet op kortere afstand tot het Natura 2000-gebied te liggen dan het huidige agrarisch bouwvlak. Gezien de aard van de toekomstige functie en de afstand tot het gebied, kunnen andere significant negatieve effecten, zoals verstoring, geluid of trillingen, worden uitgesloten.

Wat betreft gebiedsbescherming zijn er daarom geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Soortenbescherming
Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor een enkele beschermde broedvogel, vleermuizen en mogelijk steenmarter. Behalve op vleermuizen en broedvogels zijn met de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten op deze soort(groepen) te verwachten. Op basis van uitgevoerd onderzoek en verspreidingsgegevens kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van beschermde vleermuizen, de steenuil en de huismus conform de Wet natuurbescherming niet worden uitgesloten.

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die nesten beschadigen of verstoren. Werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten de broedperiode van vogels, of nadat vastgesteld is dat er voorafgaand maatregelen zijn getroffen.

Nader onderzoek naar deze soorten en soortgroep dient aanwezigheid van verblijfplaatsen te bevestigen dan wel uit te sluiten. Als deze aanwezig zijn, is ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk om de werkzaamheden te mogen uitvoeren. Nader onderzoek zal moeten plaatsvinden voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden en voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Mocht op basis van de uitkomsten van het nader onderzoek een ontheffing nodig zijn, dan kan deze worden verleend. Er zijn geen soorten of verwachte verblijfplaatsen van soorten aangetroffen waarvoor geen ontheffing kan worden verleend. De Wnb staat de uitvoerbaarheid van het plan daarom niet in de weg.

Vervolg
Tijdens het opstellen van de quickscan flora en fauna werd uitgegaan van het feit dat herstelwerkzaamheden aan de woonboerderij noodzakelijk zouden zijn en werder verricht. De woonboerderij blijft behouden en eventuele herstelwerkzaamheden aan de boerderij zijn geen verplichting. Een nader onderzoek naar de steenuil en huismus zijn daarom in dit stadium niet noodzakelijk (voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan). Wanneer dit toch aan de orde is, is een nader onderzoek naar de steenuil en huismus noodzakelijk voorafgaand aan deze herstelwerkzaamheden. Het is wel noodzakelijk om een nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. Hierop wordt hierna ingegaan.

Nader onderzoek vleermuizen
Op 7 augustus 2019 is door Eelerwoude een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd voor deze locatie. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlagen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Resultaten
Binnen het plangebied zijn geen essentiële functies voor vleermuizen aanwezig; verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen en er is geen sprake van een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute. Er zijn enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Gewone grootoorvleermuizen zijn niet aangetroffen in de schuren, ook op het erf zijn geen foeragerende grootoorvleermuizen aangetroffen. Met de ontwikkeling zijn negatieve effecten op vleermuizen uit te sluiten. Tevens is in de te slopen bebouwing geen verblijfplaats aangetroffen van andere nacht actieve beschermde soorten zoals steenmarter en steenuil.

Conclusie
De gewone grootoorvleermuis die is gevonden tijdens de quickscan in 2017 is tijdens de twee veldbezoeken in de kraamperiode niet opnieuw vastgesteld. Er kan worden geconstateerd dat het destijds ging om een overdagend dier waarbij het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het netwerk vaste rust – en verblijfplaatsen. Negatieve effecten op gewone grootoorvleermuizen zijn hiermee uit te sluiten. Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten. Op deze wijze is een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling op voorhand uit te sluiten. Ook het onderdeel soortenbescherming zorgt niet voor belemmeringen. Wanneer herstelwerkzaamheden aan de woonboerderij plaatsvinden is een nader onderzoek naar de steenuil en huismus noodzakelijk voorafgaand aan deze werkzaamheden.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.

Archeologie
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0321BUITnoordhstr2-VSG1_0010.png"  
Afbeelding 9: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Overbetuwe  


Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied is volgens de archeologische beleidsadvieskaart sprake van zeer hoge en een hoge archeologische verwachting, zie afbeelding 9. Als een bodemingreep in deze gebieden groter is dan respectievelijk 50 en 100 m² en dieper gaat dan 30 centimeter beneden maaiveld (cm-mv), is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woning van 120 m² plus een bijgebouw van 90 m². De schuur zal een diepte hebben van 20 cm-mv, de woning zal tot een vorstvrije diepte van 80 cm-mv aangelegd worden. De drempelwaarde wordt overschreden en daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De gehele rapportage hiervan is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd (zie Bijlage 6).

Uitkomst
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat bij het ontgraven van de grond en aanleg van infrastructuur archeologische resten worden bedreigd. De bestaande stallen zijn grotendeels onderkelderd. Eventuele archeologische resten zullen bij de bouw van de stallen vernietigd zijn. Bij het realiseren van de tussenpercelen en aanleg van de boomgaard zullen met uitzondering van wat plantgaten naar verwachting geen ingrijpende werkzaamheden in de bodem dieper dan 20 cm –mv plaatsvinden. Bij de bouw van de schuur en het woonhuiskunnen eventuele archeologische resten worden vernietigd.

De conservering en kwaliteit van archeologische resten kunnen met een proefsleuvenonderzoek in beeld worden gebracht.

Conclusie
Voorafgaand aan de grondwerkzaamheden wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Het proefsleuvenonderzoek is erop gericht om de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden vast te stellen. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een (door de bevoegde overheid goedgekeurd) Programma van Eisen te worden opgesteld, waarin de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, zijn vastgelegd. Aanvullend wordt geadviseerd om voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek resultaten van het milieukundig bodemonderzoek en de trefkans voor (niet gesprongen) conventionele explosieven hierin te betrekken. Met het vooralsnog handhaven van de archeologische dubbelbestemmingen op de verbeelding en in de planregels, worden de archeologische waarden voldoende beschermd.

De huidige opstallen kunnen zonder verdere archeologische begeleiding gesloopt worden.

5.13 Verkeer en parkeren

Parkeren
Ten behoeve van de twee woningen in de toekomstige situatie, moeten op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Hierbij moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016. Dit betekent dat er per perceel ten minste 2 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. De percelen bieden voldoende mogelijkheden om in deze parkeerbehoefte te voorzien. In de planregels is een verplichting opgenomen om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen en in stand te houden.

Verkeer
De toevoeging van een woning zal volgens de CROW-normen leiden tot een toename van 9 verkeersbewegingen per etmaal. Met de huidige ontsluiting van het perceel via de Noordhoeksestraat en de Boltweg op de N837 en A50, zal deze verkeerstoename voldoende opgevangen kunnen worden. Daarnaast wordt een agrarisch bedrijf wegbestemd. De daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen, waaronder mogelijk zwaarder (landbouw)verkeer, verdwijnen. Het plan heeft daarom geen negatief effect op de verkeersafwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en het initiatief (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Noordhoeksestraat 2, Driel' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels zijn binnen de verschillende bestemmingen opgenomen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen en bouwvlakken. Verder zijn gebiedsaanduidingen opgenomen met betrekking tot de bescherming van het waardevolle landschap (open landschap), de boringsvrije zone en koude-warmteopslagvrije zone. Waar nodig worden de aanduidingen in paragraaf 6.2 nader toegelicht.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'.

Bouwplan
Als een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Agrarisch
Een groot gedeelte van het plangebied behoudt de bestemming 'Agrarisch', namelijk de gronden rondom de twee toekomstige woonpercelen. Op deze gronden is, in tegenstelling tot in de huidige situatie, geen bouwvlak opgenomen. De gronden worden landschappelijk ingericht volgens het inrichtingsplan dat als bijlage bij de planregels opgenomen is.

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn met name bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, hobbymatig agrarisch grondgebruik, extensieve dagrecreatie, het behoud, de bescherming en het herstel van kleinschalige landschapselementen, alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Een glastuinbouwbedrijf of ander niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is niet toegestaan.

Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 1 meter hoogte toegestaan.

Wonen
De twee woonpercelen worden bestemd als 'Wonen'. Er is binnen deze bestemming op beide percelen een afzonderlijk bouwvlak opgenomen. Voor de nieuwe woning is dit op basis van het inrichtingsplan opgenomen en voor de bestaande woning (huidige bedrijfswoning) ter plaatse van deze woning. Het bouwvlak voor de nieuwe woning is iets ruimer opgenomen om enige flexibiliteit in de situering te kunnen bieden.

De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden) en hobbymatig agrarisch gebruik. Daarbij zijn bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven toegestaan.

In de gebruiksregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de landschappelijke inrichting, zoals opgenomen in het inrichtingsplan, tijdig wordt gerealiseerd. De inpassing moet na realisatie in stand worden gehouden. Verder is in de planregels opgenomen, dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig moet zijn conform de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016.

Bouwen
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan; er is één woning per bouwvlak toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw zijn op de verbeelding aangegeven. De maximale inhoud voor de nieuwe woning is 600 m³. De nieuwe woning mag pas worden opgericht na sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen (950 m²). De te slopen gebouwen zijn met een bouwaanduiding op de verbeelding aangeduid. Ook is een bodemsanering nodig, voordat de nieuwe woning mag worden gebouwd. Deze verplichting volgt uit de wet en is daarom niet in de planregels opgenomen.

Bij de woningen zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Deze mogen ook buiten de bouwvlakken worden gebouwd, op ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning. Er is maximaal 30 m² oppervlakte aan- en/of uitbouwen per woning toegestaan. Daarnaast is maximaal 60 m² aan bijgebouwen en/of overkappingen toegestaan op het nieuwe woonperceel en maximaal 120 m² bij de huidige bedrijfswoning.

Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2
In het plan is de archeologische beleidskaart vertaald in twee dubbelbestemmingen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Zie hierover ook paragraaf 5.12. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemmingen bevatten een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en met een omvang groter dan 50 m² respectievelijk 100 m².

Waterstaat - Waterkering
Aan de noordkant van het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering. Binnen deze zone is, evenals in het huidige bestemmingsplan, de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze gronden zijn primair bestemd voor bescherming, onderhoud en verbetering van de waterkering. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming worden gebouwd. Voor andere bouwwerken is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Daarnaast is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor een aantal categorieën werken en werkzaamheden.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling voor het ondergronds bouwen opgenomen.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene aanduidingsregels
Het plangebied ligt in een waardevol (open) landschap (zie ook paragraaf 4.3). Door middel van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevol landschap' zijn regels gesteld, die nadere voorwaarden stellen aan het toepassen van de in het plan opgenomen wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Verder is een gebiedsaanduiding opgenomen vanwege de ligging van het plangebied in een boringsvrije zone en koud-warmte-opslagvrije zone. Met deze aanduiding worden de relevante regels uit de provinciale Omgevingsverordening van toepassing verklaard.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Opgenomen zijn bevoegdheden voor kleine afwijkingen in maatvoeringen en bouwgrenzen en voor ondergronds bouwen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, waarbij gebruik wordt gemaakt van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, in ieder geval moet worden aangetoond.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Dit bestemmingsplan voorziet in een bouwplan, omdat er een nieuwe woning kan worden opgericht.

De kosten worden verhaald op basis van een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden in het plangebied, is tevens een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten. Dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd. Met de afgesloten overeenkomsten is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie over het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit plan vond, vanwege de aard en kleinschalige omvang, geen inspraak plaats.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van het plan, vond voor dit plan geen vooroverleg plaats.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader gedurende zes weken ter inzage gelegd vanaf 25 juli 2019. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Ambtshalve is er aanleiding geweest voor een wijziging in de planregels. Tevens is het nader onderzoek vleermuizen als bijlage toegevoegd.

Het plan is op 3 december 2019 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.