Plan: | Elst, Ceintuurbaan - Nieuwe Aamsestraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0257ELSTceintnwaam-VSG1 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen om een appartementengebouw te realiseren op de hoek van de Nieuwe Aamsestraat en de Ceintuurbaan in de zuidoosthoek van het gebied Westeraam. In dit gebied is invulling gegeven aan de woningbouwopgave die volgt uit de VINEX (Vierde Nota over de Ruimtelijke ordening Extra) voor zover het de gemeente Overbetuwe betreft. Voor het nog braakliggende perceel aan de Nieuwe Aamsestraat is door GEM Westeraam een stedenbouwkundig plan opgesteld.
De realisatie van de appartementen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt' dat voorziet in de functies kantoren en voorzieningen. Op basis van de benodigde onderzoeken worden de appartementen door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Elst in het nieuw ontwikkelde gebied Westeraam. Dit gebied is opgedeeld in een aantal deelgebieden: Groenoord, Centrale Zone, Lingebuurt, Lanenbuurt en Vierslag. Het plangebied ligt in het zuidoostelijk puntje van de Lanenbuurt. Aan de zuid- en oostzijde wordt het perceel begrensd door respectievelijk de Nieuwe Aamsestraat en de Ceintuurbaan.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
In hoofdstuk 2 is een omschrijving van de huidige en nieuwe situatie opgenomen. De nieuwe situatie wordt in hoofdstuk 3 getoetst aan het relevante beleidskader en in hoofdstuk 4 aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
De Lanenbuurt is het vierde deelplan binnen ontwikkelingsgebied Westeraam. De woonbuurt dankt zijn naam aan vier noord-zuid lopende lanen die de monumentale boerderij Aamsepad 15 als middelpunt benadrukken. Aan de oostzijde wordt de Lanenbuurt ontsloten door de Ceintuurbaan die aansluit op de Nieuwe Aamsestraat. Aan de zuidzijde van de Lanenbuurt is langs de Nieuwe Aamsestraat een strip gelegen waarbinnen gebouwen zijn gerealiseerd ten behoeve van dienstverlening en voorzieningen zoals onder andere een notarissenkantoor, een accountantsbureau en een fitness- en gezondheidscentrum. Ten zuiden van de Nieuwe Aamsestraat bevindt zich bedrijventerrein De Aam. De provinciale weg A325 ligt op ongeveer 500 m afstand naar het oosten en de spoorlijn Arnhem-Nijmegen op ongeveer 800 m naar het westen.
Figuur 2.1 Ligging plangebied in Lanenbuurt
Het plangebied bestaat momenteel uit grasland en wordt aan de noordzijde begrensd door eengezinswoningen aan de Rentambt. Aan de zuidzijde ligt een watergang en een vrijliggend fietspad langs de Nieuwe Aamsestraat. Ter hoogte van de kruising van de Nieuwe Aamsestraat met de Ceintuurbaan is een rotonde aangelegd. De Ceintuurbaan vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied. Ook hier zijn rijbaan en plangebied gescheiden door een vrijliggend fietspad. Het perceel aan de oostzijde van de Ceintuurbaan is agrarisch bestemd.
Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied
Oorspronkelijk was het plan om langs de Nieuwe Aamsestraat qua massa en functie een overgangsgebied te creëren tussen de bedrijven aan de zuidzijde van de Nieuwe Aamsestraat en de woningen in het gebied Westeraam door middel van een zone van kantoren en voorzieningen. In het bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt' is deze strip daarom van de bestemming 'Dienstverlening' voorzien. Om te voorkomen dat het achterliggende woongebied niet vindbaar zou zijn, was de eis dat het zou moeten gaan om een transparante bebouwingszone. De crisis van de afgelopen jaren heeft de interesse voor afname van grond geen goed gedaan. Afgezien van de voorzieningen zoals beschreven in paragraaf 2.1 is de zone nog niet geheel ingevuld. Voorlopig is er ook geen ruimte voor kantoorunits van grote omvang. Dit vormde de aanleiding om de locatie alsnog in aanmerking te laten komen voor woningbouw, zoals overigens ook al mogelijk werd gemaakt in het moederplan 'Westeraam' uit 1999.
Figuur 2.3 Concept inrichtingsplan
Figuur 2.3 geeft een impressie van de beoogde inrichting van het plangebied. Het bouwplan bestaat uit drie appartementengebouwen die ruimte bieden aan 39 appartementen. De gebouwen bestaan uit vier verdiepingen met een maximale bouwhoogte van 12,5 m tot 15,5 m. Het gebouw ter hoogte van de rotonde is het hoogst om de entree van het gebied Westeraam te markeren.
Figuur 2.4 Impressie voorgevels Ceintuurbaan
Figuur 2.5 Impressie voorgevel Nieuwe Aamsestraat
Alle drie de gebouwen zijn met hun voorgevel op de Nieuwe Aamsestraat en de Ceintuurbaan georiënteerd (zie figuren 2.4 en 2.5). Aan de straatzijde beschikken de gebouwen over terrassen (begane grond) dan wel balkons (verdiepingen). Aan de achterzijde zijn de appartementen bereikbaar door middel van galerijen die allen samenkomen in een centraal entreegebouw waar trappen en lift zijn gesitueerd (zie figuur 2.6). De maximale hoogte van het entreegebouw bedraagt 16,5 m. De entree is gelegen aan een ruim plein dat groen is ingericht. Via het plein is het 'parkeerhof' bereikbaar. Het parkeerhof biedt ruimte aan 37 parkeerplaatsen en is bereikbaar via de Rentambt. Ook het parkeerhof krijgt een groene uitstraling door middel van beplanting rondom. Langs de Rentambt zullen aanvullend nog 27 parkeerplaatsen worden aangelegd (dwarsparkeren). De Rentambt wordt direct ontsloten op de Ceintuurbaan.
Figuur 2.6 Impressie achtergevel appartementencomplex
De locatie valt voor wat betreft de beeldregie in het beeldkwaliteitsplan voor de Lanenbuurt in de wijk Westeraam. Het beeldkwaliteitsplan Lanenbuurt B is door de raad van de gemeente Overbetuwe vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. Hiermee heeft het beeldkwaliteitsplan een formele status van toetsingskader voor de Welstandscommissie.
Door middel van woningbouw in de vorm van appartementen wordt de grotere schaal van bebouwing langs de Nieuwe Aamsestraat voortgezet. De eisen over de afstand tot de Nieuwe Aamsestraat en omliggende woningbouw en de wens voor transparantie, zijn algemeen geldend. Het gegeven dat niet voor een groot kantoorgebouw maar voor woningbouw (een aantal kleinere eenheden) is gekozen, maakt het zelfs eenvoudiger om aan deze uitgangspunten te voldoen. Ook de beplanting staat in verhouding tot de massa zodat de achterliggende woonbuurt waarneembaar blijft.
De appartementengebouwen liggen als losse objecten in een representatieve zone aan de Nieuwe Aamsestraat. De gebouwen zijn vanaf alle zijden goed zichtbaar zodat ook de achterzijde een verzorgd uiterlijk dient te krijgen. Gekozen is daarom voor gebouwen met een kei-vormig of monoliet karakter waarbij balkons en trappenhuizen zijn vormgegeven als transparante toevoegingen zodat het hoofdvolume herkenbaar en intact blijft. Om het kei-vormige of monoliete karakter te benadrukken, is sprake van uitsluitend metselwerk als gevelmateriaal. Per bouwvolume is sprake van één kleur metselwerk. De kleurpaletten zijn overgenomen uit het beeldkwaliteitsplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Eén van die uitgangspunten is de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder wijzigt vanaf 1 juli 2017. Vanaf dat moment moet voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.
Om de regionale groei op te kunnen vangen is in 2000 al besloten om Elst uit te breiden ten behoeve van de realisering van de VINEX-woningbouwtaakstelling van het stedelijk knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) en voorziening in de woningbehoefte van de gemeente Elst. Inmiddels maakt het plangebied deel uit van het bestaand stedelijk gebied. Bovendien zijn er planologisch gezien al bouwmogelijkheden aanwezig. Omdat het in dit geval gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, is de behoefte beschreven.
Toetsing: Is er (actuele) regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling
De relevante woonregio is in dit geval de regio Arnhem-Nijmegen en de subregio Arnhem e.o. Er is sprake van een actuele regionale behoefte aan woningen op de beoogde locatie. De behoefte aan woningen is aangetoond in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019. Hieruit blijkt dat er een regionale behoefte is aan 26.000 woningen tot 2020 (Stadsregio Arnhem-Nijmegen).
Het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft in juni 2015 ingestemd met het aantal woningen dat mag worden gebouwd in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. In Arnhem en omstreken zijn dat bijna 6.500 woningen tot 2020. Deze woningbouwafspraken hebben de (Stads)regio, de gemeenten, de woningcorporaties en projectontwikkelaars met elkaar gemaakt in de zogenoemde Regionale Woonagenda. In 2016 is er in de subregio Arnhem en met de provincie afgesproken dat Overbetuwe tot 2025 een beschikbare plancapaciteit heeft van 1.400 woningen.
Uit de Bevolkings- en huishoudensprognose 2017, Provincie Gelderland blijkt het aantal huishoudens in de regio Arnhem e.o. tot 2035 toeneemt.
Het aantal huishoudens in Overbetuwe neemt naar verwachting in de periode 2015-2025 met 6-9% toe. Vooral het aantal alleenstaanden groeit sterk.
De gemeente heeft de woningbehoefte nader onderzocht in het kader van de gemeentelijke woonagenda (februari 2017). In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op deze woonagenda. Hieruit blijkt dat er behoefte is aan 2.200 nieuwe woningen tot 2035 waarvan 1.000 tot 2020.
In de woningmarktmonitor Gelderland is aangegeven dat de totale harde plancapaciteit in de gemeente Overbetuwe 626 woningen is.
Toetsing rijksbeleid
Met uitzondering van de ladder zijn er geen rijksbelangen in het geding. Uit bovenstaande toetsing aan de ladder kan worden geconcludeerd dat er tot 2025 slechts in beperkte mate marktruimte is voor het toevoegen van nieuwe harde plancapaciteit. Niet alle zachte plannen kunnen worden hard gemaakt. Het totaal aan harde en zachte plannen overstijgt namelijk de beschikbare plancapaciteit, waardoor niet alle plannen kunnen worden uitgevoerd. Wel biedt de beschikbare plancapaciteit nog enige ruimte om een deel van de zachte plannen hard te maken. Hierin zullen dus keuzes moeten worden gemaakt op basis van kwaliteit.
Omgevingsvisie en omgevingsverordening
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie.
Omgevingsvisie
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
De provincie streeft onder andere naar het beter benutten van gebiedskwaliteiten, oftewel het verbinden van kwaliteiten van een gebied met ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij is meer ruimte voor regionale afstemming en lokaal maatwerk.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Vooral op regionale schaal kan de behoefte aan bouwplannen per gemeente worden bepaald en wat de beste plekken hiervoor zijn. Voor de afweging van de behoefte aan woningbouw is het Kwalitatief WoonProgramma leidend.
In de provinciale Omgevingsverordening is aangegeven dat de afspraken over de groei van de woningvoorraad worden vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. In de omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd (art. 2.2.1.1). Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Zolang er in een regio geen afspraken over de 'kwantitatieve opgave t/m 2024" zijn, blijft het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3) van kracht.
In de subregio Arnhem zijn er kwantitatieve afspraken met de provincie gemaakt over de verdeling van beschikbare plancapaciteit tot 2025. Voor Overbetuwe betekent dat ruimte voor realisatie van 1.400 woningen.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Gelderse ladder. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De stedelijke ontwikkelingen vinden plaats in het bestaand stedelijk gebied van Elst.
Omgevingsverordening
In Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties is vastgelegd dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft in juni 2015 ingestemd met het aantal woningen dat mag worden gebouwd in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. In Arnhem en omstreken zijn dat 6.498 woningen tot 2020. Deze woningbouwafspraken hebben de (Stads)regio, de gemeenten, de woningcorporaties en projectontwikkelaars met elkaar gemaakt in de zogenoemde Regionale Woonagenda.
Regionaal Plan 2005 - 2020
De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Een voor Elst relevante doelstelling uit het Regionaal Plan is de ontwikkeling van de eigenheid en de identiteit van de dorpen. Door binnen deze dorpen mogelijkheden te creëren voor herinrichting van bestaande gebouwen, nieuwe functies toe te staan én kwalitatieve nieuwbouw te genereren, kan de identiteit van deze dorpen worden versterkt, dit vanuit een duurzaam toekomstperspectief. Herstructurering en transformatie is noodzakelijk om in een aantrekkelijk dorpsklimaat te blijven voorzien en te zorgen voor sociaal-economische vitaliteit. Dat kan door te zorgen voor variatie in aanbod van woningen, voorzieningen en woonmilieus, toegesneden op de (woon)wensen van de huidige en toekomstige inwoners.
Toetsing provinciaal en regionaal beleid
Dit bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk binnen de uitbreidingswijk Westeraam. De totale ontwikkeling is verankerd in provinciaal en regionaal beleid en is daarmee passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie en het Regionaal Plan van de Stadsregio. De bouw van 39 appartementen zorgt voor een gevarieerd woningaanbod. In kwalitatieve zin wordt eveneens aangesloten op de woningbouw in het gebied Westeraam.
Toekomstvisie+
De Toekomstvisie+ is vastgesteld op 8 september 2009 en is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid en handelen van de gemeente Overbetuwe. Het is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid. Aan de hand van uitgewerkt (sectoraal) beleid en actuele gegevens kan de gemeente hier periodiek de prioriteiten bepalen.
In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de toekomstvisie is gebaseerd op een lagenbenadering. Aan de hand van deze methodiek is aandacht voor onder andere de volgende doelstellingen:
Bij eventuele groei van kernen gaat de gemeente uit van de bestaande contouren voor woningbouw en zoekzones. Inbreiding moet leiden tot een kwaliteitsverhoging met aandacht voor leefbaarheid en gekoppeld aan herstructurering van de gebouwde omgeving. Hier liggen kansen voor meervoudig ruimtegebruik waarbij meer gedaan wordt met dezelfde ruimte (zowel ruimte met een openbaar als privé karakter).
Woonvisie 2010-2015 en Woonagenda Overbetuwe 2020 (februari 2017)
De Woonvisie is een uitwerking van het beleidsveld wonen uit de Toekomstvisie+. Doel is het behouden en waar nodig versterken van de kwaliteit van wonen en leven in de diverse kernen binnen de gemeente. De Woonvisie dient om de visie en opvattingen van de gemeente helder te maken, in te spelen op veranderende woonbehoeften en richting te geven aan de omvang en de samenstelling van het woningbouwprogramma. Bij laatstgenoemd doel vindt een doorkijk richting 2020 plaats. De opgaven zijn inmiddels geactualiseerd in de Woonagenda.
De Woonagenda benoemt de vijf belangrijkste opgaven tot en met 2020:
In Overbetuwe is de verwachting dat de huishoudensgroei de komende jaren nog stevig doorzet en vanaf medio 2035 wordt een stabilisatie verwacht.
Nieuwbouw blijft nodig. Er is tot 2035 nog behoefte aan ongeveer 2.200 woningen, waarvan circa 1.000 woningen tot 2020. Deze kwantitatieve groei is niet gelijk verdeeld over de gemeente.
Bij uitsplitsing van de huishoudensontwikkeling per kern blijkt dat het grootste deel van de huishoudensgroei voorzien is in Elst, met nog een aanzienlijke restcapaciteit in Westeraam: een voortzetting van de groeitrend van de afgelopen jaren.
De huishoudensgroei zet zich voort in Oost, de andere deelgebieden stabiliseren. In Oost (voornamelijk Elst), concentreert de behoefte zich verder op de vleugels. Enerzijds iets groeiende huurvraag, anderzijds sterke toename behoefte aan dure koop.
In de periode 2020-2030 neemt de vraag naar huurwoningen toe. Uit bovenstaande confrontatie volgt dat hier nog te weinig plancapaciteit tegenover staat. De groeiende behoefte richt zich in gelijke mate op zowel eengezins- als meergezinshuurwoningen. Ook in de toekomst richt de vraag zich vooral op betaalbare (tot de liberalisatiegrens van €710,68) en dure huurwoningen (boven de liberalisatiegrens). Een onderliggende verklaring is de voortgaande vergrijzing. Ouderen hebben relatief vaak een voorkeur voor het huursegment.
Het woningbouwprogramma moet worden versterkt via de flanken: goedkope en betaalbare huur en een deel goedkope koop enerzijds en meer kwaliteit in de duurdere segmenten anderzijds. Juist daar investeert de gemeente in het matchen van vraag en aanbod en in die kansrijke segmenten wil de gemeente komen tot versnelling.
Bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt'
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt'. Dit bestemmingsplan is op 11 juni 2013 vastgesteld als een gedeeltelijke herziening van het moederplan 'Westeraam' waarin een mix van wonen en werken mogelijk was. In bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt' is voor het plangebied de bestemming 'Dienstverlening' opgenomen. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Het plangebied beschikt over een bouwvlak waarvan 90% mag worden bebouwd. Een maximum van vier bouwlagen is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 18 m. Langs de Nieuwe Aamsestraat is de gevellijn vastgelegd. Op figuur 3.1 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 3.1 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt'
Toetsing gemeentelijk beleid
Het plangebied is in de Toekomstvisie+ opgenomen binnen de 'rode contour' (bestaand stedelijk gebied). De locatie is goed ontsloten en ligt in het groeigebied binnen de gemeente. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is bebouwing toegestaan ten behoeve van dienstverlening met een maximale hoogte van 18 m. Door middel van onderhavige bestemmingsplanherziening wordt woningbouw mogelijk gemaakt zoals dat ook al in het moederplan 'Westeraam' was opgenomen. Deze functiewijziging past binnen het gemeentelijke beleid omdat de woningbouw beter aansluit op de marktvraag. Binnen het plangebied worden 39 betaalbare huurappartementen gerealiseerd. Vooral in deelgebied Oost waarin het plangebied ligt, bestaat de grootste woningbehoefte in het segment betaalbare huurwoningen.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten via de Rentambt. De Rentambt is als erftoegangsweg geschikt voor 30 km/u. Via de Rentambt kan in oostelijke richting de Ceintuurbaan worden bereikt die vervolgens weer aansluit (met een rotonde) op de Nieuwe Aamsestraat. De Ceintuurbaan en de Nieuwe Aamsestraat maken onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van Elst en sluiten aan op de regionale (hoofd)wegenstructuur (A325 en A15). Zowel langs de Ceintuurbaan en de Nieuwe Aamsestraat hebben fietsers een fietspad dat gescheiden is van de rijbaan.
Parkeren
Uitgangspunten
Voor het gebied Westeraam wordt een parkeernorm gehanteerd van 1,5 parkeerplaats per woning. Met de realisatie van 64 parkeerplaatsen voor 39 appartementen wordt ruimschoots aan de parkeernorm voldaan.
Daarnaast is ook getoetst aan de 'Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016'. Aan de hand van deze nota heeft een berekening van de parkeerbehoefte plaatsgevonden. Volgens de nota ligt het plangebied in de 'rest bebouwde kom' van Elst. Op basis van dit gebiedstype is een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning van toepassing als uitgegaan wordt van 'huur, etage, goedkoop' of 'huur, etage, midden', zoals overeenkomstig met de te realiseren appartementen.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte voor de 39 te realiseren appartementen op de hoek van de Ceintuurbaan met de Nieuwe Aamsestraat bedraagt normatief afgerond 71 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 64 parkeerplaatsen. Zodoende zijn er 7 parkeerplaatsen te weinig om in de behoefte te voorzien. In de directe omgeving van het plangebied kan geen gebruik worden gemaakt van parkeercapaciteit; de capaciteit aan de Rentambt dient ten behoeve van de hier gelegen woningen. Een parkeergarage is niet haalbaar en op eigen terrein kan niet nog meer groen worden opgeofferd om het plan ruimtelijk inpasbaar te maken. Bovendien gaat dit ten koste van de aantrekkelijkheid en de mogelijkheid in de buitenruimte rondom de appartementen te verblijven. Omdat het toevoegen van extra parkeercapaciteit om aan de gemeentelijke norm te voldoen stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard, wordt hiervan afgeweken.
Om de aanvaardbaarheid van 64 parkeerplaatsen te onderzoeken is een parkeerbalans opgesteld. De parkeernorm van 1,8 is conform de gemeentelijke nota namelijk uit te splitsen naar 0,3 pp/woning voor bezoekers en 1,5 pp/woning voor bewoners. In de nota zijn aanwezigheidspercentages opgenomen per functie en per dag(deel). Hiermee is de maximale parkeerbehoefte voor het drukste maatgevende moment in de week te berekenen. Het aandeel voor bewoners en bezoekers is op basis van de aanwezigheidspercentages deels uitwisselbaar. Uit de parkeerbalans blijkt dat op het drukste maatgevende moment (werkdag avond) er afgerond maximaal 63 parkeerplaatsen nodig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien (zie tabel 4.1). De 71 parkeerplaatsen zijn dus niet tegelijkertijd benodigd. In de praktijk zijn er maximaal 63 parkeerplaatsen tegelijk bezet.
Tabel 4.1 Parkeerbalans 39 appartementen Ceintuurbaan
Conclusie
Het plan voorziet in 64 parkeerplaatsen voor de ontwikkeling. De normatieve parkeerbehoefte bedraagt 71 parkeerplaatsen. Omdat het toevoegen van extra parkeercapaciteit om aan de gemeentelijke norm te voldoen stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard, wordt hiervan afgeweken. Uit de opgestelde parkeerbalans blijkt dat de maximale parkeerbehoefte 63 parkeerplaatsen bedraagt als uitgegaan wordt van dubbelgebruik. Zodoende voorziet het plan in voldoende parkeercapaciteit om de parkeerbehoefte van de 39 appartementen op te vangen.
Onderzoek
Het plan omvat de realisatie van 39 appartementen aan de zuidrand van de woonwijk Westeraam. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige objecten waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van gezoneerde (spoor)wegen, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Appartementen Ceintuurbaan - Nieuwe Aamsestraat' (Rho Adviseurs voor leefruimte, 2016). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.
Resultaat
Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde A325 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden voor de uiterste bouwgrens van het te realiseren appartementencomplex. De maximale geluidbelasting bedraagt 48 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Pascalweg is eveneens geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maximale geluidbelasting bedraagt 39 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Ceintuurbaan en de gezoneerde Nieuwe Aamsestraat wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. De maximale geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Ceintuurbaan is inclusief aftrek artikel 110g Wgh 56 dB en als gevolg van het wegverkeer op de Nieuwe Aamsestraat 60 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh wordt niet overschreden. De bovengrens van 58 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid wordt als gevolg van het wegverkeer op de Nieuwe Aamsestraat wel overschreden.
Omdat de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient een hogere waarden procedure te worden gevoerd en dienen maatregelen te worden onderzocht. Onderdeel van het gemeentelijk geluidsbeleid is de Nota Hogere Grenswaarden. Op basis van de ligging van het plangebied valt de ontwikkeling volgens deze Nota in de geluidklasse “onrustig”. Op basis van deze geluidklasse moet volgens de Nota Hogere Grenswaarden een aantal maatregelen worden afgewogen.
Maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van de ontwikkeling terug te dringen zijn onvoldoende doeltreffend om de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Ceintuurbaan en Nieuwe Aamsestraat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te laten voldoen. De maatregelen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Uit onderzoek blijkt dat bronmaatregelen (bijvoorbeeld stillere asfalttypen) wel doeltreffend kunnen zijn om te voldoen aan de bovengrens uit het gemeentelijke geluidsbeleid. Het toepassen van asfalttype SMA-NL5 op de Nieuwe Aamsestraat resulteert namelijk in een afname van de geluidbelasting. De bovengrens van 58 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid wordt dan niet langer overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Nieuwe Aamsestraat.
Omdat maatregelen niet mogelijk blijken bij de verdere besluitvorming rond hogere grenswaarden volgens de Wgh, dient ook cumulatie in acht te worden genomen. Daarom heeft een berekening plaatsgevonden van de geluidbelasting voor alle bronnen samen. Omdat de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is in vergelijking met de geluidbelasting voor de hoogst berekende afzonderlijke bron (Nieuwe Aamsestraat), staat de gecumuleerde geluidbelasting het verlenen van hogere waarden niet in de weg.
Conclusie
Er kan worden gesteld dat als gevolg van het wegverkeer op de A325 en de Pascalweg sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau voor het te realiseren appartementencomplex. Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Ceintuurbaan en de gezoneerde Nieuwe Aamsestraat wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh wordt niet overschreden als gevolg van het wegverkeer op beide wegen, maar de bovengrens van 58 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid wordt wel overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Nieuwe Aamsestraat. Voldaan kan worden aan de bovengrens uit het gemeentelijke geluidsbeleid wanneer een stiller asfalttype (SMA-NL5) wordt toegepast voor de Nieuwe Aamsestraat. Het aanpassen van het wegdektype brengt relatief hoge kosten met zich mee. Dit staat niet in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling. Omdat maatregelen niet mogelijk zijn, het bouwplan zorgt voor afscherming van de achterliggende bebouwing en de buitenruimte van het appartementencomplex is voorzien aan de geluidsluwe zijde, kunnen Hogere waarden kunnen worden aangevraagd voor de bronnen Ceintuurbaan en Nieuwe Aamsestraat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de aanwezigheid van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied kan het gebied worden getypeerd als gemengd gebied.
Ten zuiden van het plangebied ligt bedrijventerrein De Aam. Aan de noordkant van dit bedrijventerrein (aan de overkant van de Nieuwe Aamsestraat) zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Ten oosten van het plangebied is eveneens kleinschalige bedrijvigheid, bedrijven tot en met categorie 2, toegestaan. Voor milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen in gemengd gebied. De afstand van de bedrijvigheid tot het beoogde appartementencomplex bedraagt meer dan 40 m. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat door de uitvoering van het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 39 woningen (appartementen) mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A325, ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide, fijn stof PM10 en fijn stof PM2,5 respectievelijk 30,2 µg/m3, 20,7 µg/m3 en 12,6 µg/m3 bedroegen. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Inleiding
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Planbeoordeling
De ontwikkeling betreft het realiseren van 39 appartementen. In het vigerende bestemmingsplan zijn de functies kantoren en voorzieningen mogelijk. Deze zijn niet gerealiseerd en het plangebied is momenteel in gebruik als grasland. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 4.1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Figuur 4.1 Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 17-2-2017) met het plangebied in de zwarte cirkel
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op.
Het plangebied ligt op circa 455 meter van de A325, op circa 1.600 meter van de Betuweroute en op circa 700 meter van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Op basis van de regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze drie risicobronnen niet over plangebied gelegen is. Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Betuweroute. Het invloedsgebied groepsrisico van A325 bedraagt 355 meter, het plangebied is daarbuiten gelegen. Doordat de afstand tussen het plan en de andere twee risicobronnen der mate groot is (groter dan 200 meter), heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico slechts beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Op circa 215 meter van het plan ligt het Jumbo distributiecentrum (opslag gevaarlijke stoffen) en op circa 280 meter het LPG tankstation Gulf aan de Nieuwe Aamsestraat. Het plangebied ligt alleen in het invloedsgebied van het Jumbo distributiecentrum. Uit de uitgevoerde risicoberekening voor het Jumbo distributiecentrum (Kwantitatieve Risico Analyse, C1000 Distributiecentrum Elst, (Y2544-001-100, d.d. 30 september 2013) is gebleken dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied is gelegen. In de destijds uitgevoerde risicoberekening is ter hoogte van het plangebied gerekend met een personendichtheid van 100 personen per hectare. De ontwikkeling van het appartementencomplex is hierin al meegenomen (toename 94 personen in de avond- en nachtperiode). Verder blijkt uit de risicoberekening dat het groepsrisico zich ver beneden de oriëntatiewaarde bevindt. Wel moet het groepsrisico verantwoord worden.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van artikel 7 en 9 uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Betuweroute. Daarnaast is de wettelijke verplichting op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) relevant vanwege het Jumbo Distributiecentrum (opslag gevaarlijke stoffen).
De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 9 maart 2017 (kenmerk: 170309-0063).
Voorliggend plan maakt de bouw van 39 appartementen mogelijk. In het vigerende bestemmingsplan zijn de functies kantoren en voorzieningen mogelijk. Hierdoor neemt het aantal personen uitsluitend toe in de avond en nachtperiode met 94 personen. In de dag periode was vanuit het bestemmingsplan immers al een kantoorfunctie mogelijk. Uit de geraadpleegde risicoberekening en bovenstaande planbeoordeling blijkt dat het initiatief geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico.
De VGGM concludeert in haar advies: het plangebied is gelegen binnen enkele effect scenario's, de kans op voordoen hiervan is wel klein en de aanwezige personen worden voldoende zelfredzaam geacht. De VGGM ziet dan ook geen belemmering bij een verdere uitwerking van het plan. Wel adviseert de VGGM in het kader van het verbeteren van de zelfredzaamheid en rampbestrijding een aantal maatregelen. De gemeente acht het alleen niet noodzakelijk om dergelijke maatregelen te nemen. Dit vanwege de grootte van het initiatief, de afstand tussen het plan en de risicobronnen en de geadviseerde maatregelen enkel ter verbetering zijn. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen niet ruimtelijk relevant.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van drie risicobronnen. Voorliggend plan maakt de bouw van 39 appartementen mogelijk, waarbij de hoogte van het groepsrisico niet wijzigt. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd. Tevens is in bijlage 2 de verantwoording groepsrisico per besluit opgenomen.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen, de Betuweroute en het distributiecentrum Jumbo. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het onderzoek naar milieuhygiënische aspecten heeft al plaatsgevonden in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan Westeraam. De provincie Gelderland stelt de eis dat een bodemonderzoek niet ouder mag zijn dan 5 jaar. Het bodemonderzoek, waar in de toelichting van het bestemmingsplan Westeraam naar wordt verwezen, dateert van maart 1997 en is dus ouder dan 5 jaar. Er is wel recenter onderzoek beschikbaar. De gemeente Overbetuwe beschikt namelijk over een Bodemkwaliteitskaart (oktober 2010) voor de gehele gemeente. Uit het onderzoek ten behoeve van de vaststelling van de Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de locatie onverdacht is voor mogelijk bodembedreigende bedrijfsmatige activiteiten. Voor nader onderzoek of het treffen van maatregelen bestaat dan ook geen aanleiding.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer.
Onderzoek en conclusie
Bij het tot stand komen van moederplan Westeraam is overleg gevoerd met de waterbeheerder en is het Koepelplan Water Westeraam opgesteld.
De realisatie van de appartementengebouwen leidt tot een toename in verharding ten opzichte van de huidige situatie. De benodigde waterberging is al geborgen in het Koepelplan Water Westeraam. Uitgangspunt voor de uitwerking van het plan is het zoveel mogelijk scheiden van de verschillende waterkwaliteiten. In het plangebied wordt daarom een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. In oktober 2012 is in overleg met het Waterschap en de gemeente Overbetuwe besloten dat al het hemelwater – dus niet alleen meer het schone dakwater – via het HWA-riool kan worden afgevoerd.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
De gemeente Overbetuwe onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld (recentelijk is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet). Als onderdeel van het archeologisch beleid vormt de Archeologische beleidskaart een belangrijk instrument. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Overbetuwe daarmee wenst om te gaan.
Onderzoek
Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente ligt de beoogde bouwlocatie in een gebied met een hoge archeologische verwachting (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Overbetuwe
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden heeft het plangebied in het bestemmingsplan ' 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt' ' conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming legt een verplichting op tot archeologisch onderzoek als het bruto-oppervlak van de bodemingreep groter is dan 100 m2 en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 0,30 m.
Ten behoeve van de beoogde woningbouw hoeft geen archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd aangezien GEM Westeraam voor de gehele wijk Westeraam al een archeologisch onderzoek heeft laten uitvoeren. Deze onderzoeken zijn (niet geheel) betrokken bij deze archeologische beleidskaart. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan de archeologische verwachting voor het gebied niet worden geschrapt. De gemeente heeft per brief d.d. 16 juni 2014 bevestigd dat het onderdeel archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde woningbouw.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg. Er is wel een dubbelbestemming opgenomen om de archeologische verwachtingswaarde te beschermen bij eventuele toekomstige (grootschalige) grondroerende werkzaamheden.
Inleiding
Vanwege de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (NGE) op de projectlocatie en de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden op deze locatie is door de gemeente Overbetuwe de risicokaart NGE zoals weergegeven in het Blind GuideTM systeem en de gemeentelijke informatiesystemen geraadpleegd. De resultaten van deze analyse zijn opgenomen in de Projectleidersamenvatting niet-gesprongen explosieven (PLS-NGE). De complete PLS-NGE is opgenomen als bijlage 3.
Projectleidersamenvatting niet-gesprongen explosieven
Uit de risicokaart is gebleken dat zich binnen de Tweede Wereldoorlog diverse oorlogshandelingen hebben afgespeeld op en in de nabijheid van de projectlocatie waarbij mogelijk NGE in de bodem zijn achtergebleven (zie figuur 4.3). De gele gebieden betreffen beschadige bebouwing, de groene symbolen schuttersputten en de roze gebieden de munitie rond de stellingen. Het roze gebied in het westen is een gedeelte van een nabijgelegen mijnenveld.
Figuur 4.3 Indicaties als weergegeven op de risicokaart en weergave uit bodembelastingkaart
Op basis van deze gegevens en de NGE die sinds 1971 door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie in de directe nabijheid van het plangebied zijn aangetroffen, kan worden gesteld dat binnen het projectgebied verschillende (sub)soorten NGE kunnen zijn achtergebleven. Om de risico’s met betrekking op NGE te minimaliseren wordt in de PLS-NGE per taak een maatregel voorgesteld.
Taaknummer | Taak | Risico | Maatregel |
1 | Graafwerkzaamheden t.b.v. fundering en kabels en leidingen | Stoten en bewegen van NGE | Oppervlaktedetectie |
2 | In geval van heiwerkzaamheden | Detonatie door trillingen | Eventueel maatregelen t.b.v. werkzaamheden waarbij trillingen vrijkomen (bijv. boren i.p.v. heien) |
Tabel 4.2 Maatregel per taak
Detectieonderzoek
Naar aanleiding van de te nemen maatregelen is door Leemans Speciaalwerken een computerondersteunend oppervlaktedetectie onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Een overzichtstekening van het gedetecteerde gebied is separaat bijgevoegd als bijlage 5.
Na softwarematige berekening zijn indicatief 1.230 anomalieën waargenomen. Op basis van de oriëntatiemelding Kabels en Leidingen (Kadaster) kan niet worden opgemaakt dat binnen het gebied sprake is van ondergrondse infrastructuur. Na interpretatie en analyse van de verkregen data zijn in totaal 94 objecten geselecteerd waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze Conventieonele Explosieven betreffen. Een klein deel van het gebied kon niet beoordeeld worden in verband met de aanwezige borden.
Om grondroerende werkzaamheden binnen het gedetecteerde gebied veilig te kunnen uitvoeren ten aanzien van mogelijk aanwezige Conventionele Explosieven, adviseert Leemans Speciaalwerken om de volgende acties te ondernemen:
Conclusie
De mogelijke aanwezigheid van explosieven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. In het kader van de uitvoering van de werkzaamheden zal vervolgonderzoek worden uitgevoerd en zullen eventueel maatregelen worden getroffen teneinde het gebied vrij te maken van de mogelijk aanwezige explosieven.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Gelderland
In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland, er is geen bebouwing of opgaande beplanting aanwezig. Aan de zuidzijde is een watergang gelegen.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een appartementencomplex. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en maakt tevens geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden de Gelderse Poort en Uiterwaarden Neder-Rijn, liggen op een afstand van meer dan 3,5 kilometer (zie figuren 4.4 en 4.5).
Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van het GNN en ecologische verbindingszones
Figuur 4.5 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)
Beoordeling effecten
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de ligging in de bebouwde kom kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, zal de ontwikkeling niet leiden tot een meetbare toename van stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (waarneming.nl).
Vaatplanten
In de huidige situatie bestaat het terrein uit grasland. Door het intensieve beheer en gebruik van het terrein kan het voorkomen van beschermde vaatplanten worden uitgesloten.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende licht beschermde soorten als huisspitsmuis. Strikter beschermde soorten kunnen op grond van het huidige biotoop en de ligging in de bebouwde kom worden uitgesloten. Door de ligging nabij een drukke weg en het ontbreken aan bebouwing en opgaande beplanting, is het plangebied als ongeschikt beoordeeld voor vleermuizen.
Amfibieën
Het plangebied kan leefgebied bieden aan algemeen voorkomende soorten als bruine kikker en gewone pad. Het plangebied bezit geen ecotopen voor overige beschermde amfibieën zoals de rugstreeppad.
Vissen
In de watergang aan de zuidzijde van het plangebied kan de modderkruiper voorkomen. Deze soort is met ingang van de Wet natuurbescherming niet meer beschermd. Overige beschermde soorten worden niet verwacht.
Overige soorten
Op basis van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken aan geschikte biotopen in of in de omgeving van het plangebied, kunnen overige beschermde soorten waaronder reptielen, vogels met jaarrond beschermde nesten en ongewervelden worden uitgesloten.
Beoordeling effecten
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Wet natuurbescherming niet optreden. Het plan voorziet in de realisering een appartementencomplex. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staan de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een appartementencomplex met 39 woningen, de ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de nieuwe woningen, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde inrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de appartementengebouwen is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de (woon)functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling
standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aangezien het bestemmingsplan onderdeel uitmaakt van de Lanenbuurt is de regeling tevens afgestemd op het vigerende plan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt'.
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige woonbestemming bestaat uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op bijvoorbeeld de maatvoering.
De bestemmingen en aanduidingen geven aan welke regels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Deze zijn per bestemming opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels. Naast deze bestemmingsregels zijn inleidende regels (hoofdstuk 1 van de regels), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) van toepassing. Met deze regels dient eveneens rekening te worden gehouden.
In deze paragraaf worden de belangrijkste regels aangegeven. Eventuele keuzes die zijn gemaakt, worden hierbij eveneens aangegeven.
Inleidende regels
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
Een gedeelte van het plangebied is enkel bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen enkel een Frans balkon, een ondergeschikt bouwdeel van het bijbehorend hoofdgebouw en overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de maximale diepte en bouwhoogten zijn specifieke bepalingen opgenomen.
Deze bestemming is opgenomen voor de beoogde gestapelde woningbouw. Hiervoor is een bouwvlak met bebouwingspercentage, hoogteaanduidingen en gevellijn opgenomen op de verbeelding. Hieraan zijn specifieke regels verbonden.
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 2
De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als Waarde - Archeologische verwachting 2. Deze gebieden worden eveneens beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningen. De onderzoeksplicht geldt vanaf 100 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en >100 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Algemene regels
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten, overschrijding van bouwgrenzen, de herbouw van nieuwe woningen en voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemene gebruiksregel opgenomen die voor het hele plangebied van toepassing is.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Met behulp van dit artikel kan worden afgeweken van de bepalingen in het plan voor afwijkende maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, op voorwaarde dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast kan ontheffing worden verleend aan kunstobjecten met een maximale inhoud van 75 m³ en bouwwerken voor het openbaar nut met een maximale inhoud van 50 m³.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen ten behoeve van kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen, ten behoeve van een technische betere realisatie van bouwwerken of vanwege de werkelijke toestand van een terrein.
Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de vaststelling van dit plan.
Overgangs- en slotregels
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Voor verwijzingen in andere stukken kunnen de regels als volgt worden aangehaald: 'Regels van het bestemmingsplan 'Elst, Ceintuurbaan - Nieuwe Aamsestraat'.
De gronden zijn in eigendom bij de GEM Westeraam. De kosten voor de aanleg van de (openbare) infrastructuur, inrichting openbaar gebied en de inrichting van het groen komen voor rekening van de GEM Westeraam dan wel worden door GEM Westeraam doorgelegd aan de initiatiefnemer. Hiermee is rekening gehouden in de exploitatie. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen. In het bestemmingsplan zijn de inhoudelijke kaders opgenomen voor de uit te werken gebieden. Omdat deze kaders al onderwerp zijn geweest van inspraak is nu een minder uitgebreide inspraakprocedure noodzakelijk. De wettelijke basis is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.