direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zetten, Hoofdstraat 88
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0210ZTTNhoofdstr88-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Hoofdstraat 88 te Zetten (gemeente Overbetuwe) was een bedrijfspand aanwezig. De bedrijfsvoering is beëindigd. De initiatiefnemer wenst op dit perceel 16 woningen te bouwen. Ter compensatie is de voormalige bebouwing gesloopt.

Het verzoek is niet mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 88 te Zetten, aan de noordzijde van de kern Zetten. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Hoofdstraat. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door omliggende percelen.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie F, nummer 2072, 2081, 2083, 2087, 2089, 2091 en 2772. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3.806,32 m².

Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0210ZTTNhoofdstr88-VSG1_0001.png"  
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied (plangebied in rood kader, boven: globale ligging in groter verband, onder: gedetailleerde ligging in nabije omgeving)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Veegplan, Andelst - Zetten'. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013.

Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met gedeeltelijk de aanduiding 'tuincentrum' en de bestemming 'Tuin'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 t/m 2 waarbij ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' eveneens een tuincentrum is toegestaan. Daarnaast zijn niet-zelfstandige kantoren en detailhandel toegestaan. De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen. Zodoende is de voorgestane ontwikkeling niet toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Conclusie
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verstedelijking een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Bro. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • 1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  • 2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • 3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Dit bestemmingsplan voorziet in realisatie van maximaal 16 woningen. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing.


Trede 1
De eerste trede vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Op basis van artikel 2.2.1.1 van de provinciale Omgevingsverordening dienen nieuwe woningen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Deze programmaring is op regionaal en subregionaal niveau concreet uitgewerkt.

In oktober 2014 bereikten de ‘portefeuillehouders wonen’ van de gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal (in bijzijn van de provincie) overeenstemming over het woningbouwprogramma voor de subregio Arnhem e.o. De regionaal samenwerkende gemeenten en de provincie hadden namelijk afgesproken om de planvoorraad zodanig af te stemmen en te prioriteren dat er voldoende plannen in de kansrijke segmenten en woonmilieus ontwikkeld worden. Met het ‘stoplichtmodel’ als hulpmiddel is inzichtelijk gemaakt welke plannen voldoen aan de geprognosticeerde regionale behoefte. De locatie Blokland, die de 16 nieuwe woningen in het plangebied betreft, maakt deel uit van dit woningbouwprogramma (code groen).

Het woningbouwprogramma voor de subregio Arnhem e.o. is (samen met de andere programma’s voor de subregio’s Liemers en Nijmegen e.o.) in april 2015 vastgesteld door het College van Bestuur van de Stadsregio. Uiteindelijk heeft Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Gelderland - op basis van de vastgestelde subregionale woningbouwprogramma’s - in juni 2015 een ‘kwantitatieve opgave wonen’ voor de o.a. de subregio Arnhem e.o. vastgesteld, de Regionale Woonagenda. In de subregio Arnhem e.o. zijn in de periode tot en met 2020 in totaal 6.498 nieuwe woningen nodig. Er bestaat derhalve een duidelijke subregionale behoefte aan nieuwe woningen. De locatie Blokland maakt deel uit van het woningbouwprogramma en maakt daarmee onderdeel uit van de goedgekeurde kwantitatieve opgave zoals bedoeld in artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland. Hiermee is aangetoond dat er behoefte bestaat aan de voorgestane stedelijke ontwikkeling.

Trede 2
Deze trede motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Dat is voor dit project het geval. De locatie wordt getransformeerd van een bedrijfslocatie, gelegen binnen een woongebied, naar woningbouw. De bestaande opstallen zijn hiervoor gesaneerd. Deze zijn niet geschikt te maken voor woningen. De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

Trede 3
Het plangebied bevindt zich in stedelijk gebied. Daarmee is de bereikbaarheid en de optimale inpassing voldoende gewaarborgd.

Daarmee is de Rijksladder in voldoende mate beantwoord. De afweging aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking laat zien dat er voldoende basis is voor onderhavig initiatief.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.


De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:

  • afstemming met buurprovincies;
  • het voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen
  • regio's en gemeenten;
  • de keuze bepalen voor de beste locaties voor woningbouw;
  • het verkleinen van de kans op leegstand;
  • voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking;
  • het bevorderen van binnenregionale samenwerking;
  • het meewegen van de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad en vrijkomend of leegstaand vastgoed bieden;
  • duidelijkheid over hoe om te gaan met overcapaciteit van woningbouwplannen;
  • het voorkomen van nieuwe overcapaciteit aan woningbouwplannen.


De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspraken een regierol.

Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet in een specifieke zone die van invloed is op de voorgestane ontwikkeling. De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van 16 woningen. Er is sprake van een vraaggestuurde ontwikkeling, het betreft immers een particulier initiatief. De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie.

Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2.1) opgenomen:
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Conclusie
Onderhavig plan past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma en de kwantitatieve opgave wonen. In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio Arnhem - Nijmegen zijn verdere afspraken gemaakt over de ‘binnenregionale verdeling’ van het programma. Gemeente Overbetuwe is gelegen in de zogenaamde ‘Regio Midden’. In de regio Midden zal, zo blijkt uit een studie van ABF in opdracht van de Stadsregio, er in 2025 volgens beide ramingen een woningtekort zijn. De Trendraming laat een oplopend tekort zien, van ruim 700 woningen in 2008 naar 1.200 woningen in 2025. De Migratiesaldonul raming geeft in 2025 een tekort weer van 500 woningen, maar kent in de tussenliggende periode wel een woningoverschot. Bouwen in Midden heeft daarmee beperkte investeringsrisico’s. Daarmee bestaat voldoende vraag en past de woningbouw binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

Impulsplan Wonen
Provinciale Staten van Gelderland hebben twintig miljoen euro gereserveerd om de Gelderse woningmarkt een impuls te geven. In het Impulsplan Gelderse Woningmarkt staat dat zij vinden dat de woningmarkt het best kan worden gestimuleerd door concrete projecten te ondersteunen. Het accent ligt daarbij op binnenstedelijke locaties. Juist daar doen zich problemen vaak in combinatie voor welke een herontwikkeling van probleemlocaties in de weg staan.

Conclusie
In de laatste verdeelronde van het Impulsplan Wonen heeft het college van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten een bijdrage te gegeven aan 31 bouwprojecten in 23 Gelderse gemeenten. Dit voor een totaal bedrag van 13 miljoen euro. Aan de herontwikkeling van de onderhavige garagelocatie Blokland naar wonen is een bedrag toegekend van € 500.000,-.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De kwaliteit van het gebied wordt met deze ontwikkeling verbeterd. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van het beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten.

Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.

Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de zone die niet specifiek is aangeduid. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan, betreft de bouw van 16 woningen op een inbreidingslocatie. Hiermee is onderhavig initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.

Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief. Accentpunten zijn:

  • Betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen – streven naar het vergroten van het aanbod betaalbare woningen (huur én koop);
  • Keuzevrijheid en doorstroming - inspelen op de wensen van mensen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten middels stimuleren doorstroming;
  • Meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
  • Inzetten op bijzondere doelgroepen.


Conclusie
Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De ontwikkeling van de woningen kan gezien worden als een kwaliteitsverbetering en het intensiever / optimaler gebruiken van een locatie in bestaand stedelijk gebied. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met de Woonvisie.

Toekomstvisie+
De Toekomstvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De Toekomstvisie+ is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid van de gemeente Overbetuwe.

In het westelijk deel van de gemeente (waarbinnen ook Zetten gelegen is) is ruimte voor autonome groei, in het oostelijk deel van de gemeente wordt ook ruimte geboden voor de regionale taakstelling. Ten westen van de overgangszone staat de gemeente ontwikkelingen toe die passen bij het karakter van dit gebied. Bij groei van kernen wordt uitgegaan van de bestaande contouren en uitbreidingsrichtingen.
Daarbij maken we een onderscheid tussen het oostelijk en het westelijk deel van Overbetuwe. In het oostelijk deel kan, naast inbreiding, ook uitbreiding aan de orde zijn.

Bij ontwikkeling van de kernen wordt rekening gehouden met de identiteit, het karakter, de grootte en het voorzieningenniveau van de verschillende kernen. Inbreiding gaat voor uitbreiding; dorpen moeten dorps blijven. De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende kernen en buurtschappen in de gemeente verschillen. Belangrijke aspecten waar rekening mee wordt gehouden zijn de identiteit en het karakter van de verschillende kernen, de grootte en het voorzieningenniveau. Daarnaast zijn ook de landschappelijke en ruimtelijke overwegingen aan de orde. Bij eventuele groei van kernen gaan we uit van de bestaande contouren voor woningbouw en zoekzones. Inbreiding moet leiden tot een kwaliteitsverhoging met aandacht voor leefbaarheid.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de kern Zetten. In de bestaande situatie is binnen het plangebied sprake van een voormalige bedrijfslocatie waar de bebouwing is gesloopt zodat in de huidige situatie sprake is van een braakliggend terrein. Met de voorgestane ontwikkeling wordt optimaal gebruik gemaakt van de locatie door middel van herstructurering. Er vindt een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een intensivering van het grondgebruik plaats. De herontwikkeling van een bestaande locatie die midden in een kern ligt zorgt voor een ontwikkeling die past binnen de uitgangspunten van de Toekomstvisie+.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Conclusie
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied worden 16 woningen gerealiseerd. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
  • 3. In Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.


Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 16 woningen. De woningen komen niet binnen de geluidszones van wegen te liggen. Daardoor is akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk. De Hoofdstraat is een 30 km/uur weg met vrij veel (vracht-)verkeer en klinkerverharding. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom hiervoor wel onderzoek verricht.2 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op de westgevel van Blok 1 (het meest westelijk gelegen bouwvlak binnen het plangebied t.b.v. twee twee-aaneen gebouwde woningen) 57 dB bedraagt, op de noordgevel bedraagt de geluidsbelasting 54 dB en op de oostgevel 38 dB. Op de west- en noordgevel wordt (formeel gezien) de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting wordt niet overschreden. Aangezien het blok in een 30 km/uur gebied ligt, worden echter vanwege de Wgh geen eisen gesteld aan de optredende gevelbelasting en worden er geen beperkingen opgelegd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er ook een maatregelenstudie te worden verricht. Uit de maatregelenstudie blijkt dat er geen bron- en overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn. Er is sprake van een redelijke tot goede ruimtelijke ordening omdat er een geluidluwe zijde is waar de buitenruimten zijn geprojecteerd. De woningen dienen conform het Bouwbesluit een maximale binnenwaarde te hebben van 33 dB en de woningen kunnen hiervoor goed worden geïsoleerd. Daarnaast betreft het een open plek tussen de aanwezige bebouwing in de dorpskern van Zetten die daarom een gewilde locatie betreft.

Ten zuiden van de kern Zetten ligt de Betuwespoorlijn. Deze spoorlijn heeft over het traject verschillende zonebreedtes, tot wel 1.200 meter. Derhalve is onderzocht of de zone van deze spoorlijn een overlap kent met het plangebied. Uit het Geluidsregister blijkt dat het geluidsproductie plafond op het meest nabijgelegen referentiepunt 52,0 dB bedraagt. De daarbij behorende geluidszone van de spoorlijn bedraagt 100 meter, het plangebied ligt op zo’n 1.170 meter. Het plangebied kent geen overlap met de geluidszone van de spoorlijn.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''3. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Conclusie
Binnen het plangebied wordt de vigerende bestemming omgezet naar de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer' waardoor er geen sprake is van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende woningen.

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele (agrarische) bedrijven en voorzieningen. De dichtstbijzijnde bedrijven/voorzieningen in de omgeving van het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied waardoor zij geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. Daarnaast bevinden zich tussen het plangebied en de bedrijven/voorzieningen reeds bestaande woningen waardoor de toevoeging van de woonbestemming binnen het plangebied niet voor extra belemmeringen kan zorgen voor de bedrijven/voorzieningen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Conclusie
In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.

3.6 Bodem en grondwater

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

Conclusie
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de realisatie van woningen. Daarom is ter plaatse van deze toekomstige woning een bodemonderzoek noodzakelijk. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek onderzoek uitgevoerd en er heeft op de locatie een sanering plaatsgevonden. Er zijn in de grond nog (licht) verhoogde concentraties aanwezig. Er wordt een sanering uitgevoerd, daartoe is een gewijzigd saneringsplan opgesteld. De brief van de provincie aangaande de wijziging van het saneringsplan4 is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.

3.7 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.


Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen5 (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen6 (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen7 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico8. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen9 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen10. In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.

Conclusie
In de nabijheid van de Hoofdstraat 88 zijn geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg of water gelegen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor realisatie en aanvullende ruimtelijke aanpassingen/maatregelen zijn niet noodzakelijk.

3.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.

3.9 Waterparagraaf

Beleidskader
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
In december 2015 heeft het kabinet het nationaal waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de genoemde periode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet.

De Waterwet (2009)
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, w.o. de Kaderrichtlijn Water. Een opvallend feit is dat met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet de Wvo-vergunning voor het lozen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater en de heffing op riooloverstorten verdwijnen. Deze worden vervangen door algemene regels die zijn geformuleerd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Niet alles is echter onder te brengen in de algemene regels. Daartoe introduceert de Waterwet de integrale watergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Beleid waterschap Rivierenland
De speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzame materialen in, levert het duurzaam terreinbeheer en energiemaatregelen. In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voorvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld.

De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom speelt het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.

Waterbeheerplan 2016-2021
Het plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.


Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling
Huidige situatie
Het plangebied is circa 3.806,32 m² groot en is momenteel grotendeels braakliggend en onverhard. De gronden waren voorheen nagenoeg geheel verhard ten dienste van de bedrijfsbestemming. Daarnaast waren kassen op het perceel gesitueerd.

De Hoofdstraat 88 te Zetten is op 25 september 2008 vooruitlopend op de sloop onderzocht op asbest. In februari 2010 is Van Arnhem Ontwikkeling, als gevolg van kraak van het pand, gesommeerd door justitie het plan te slopen. Het sloopbedrijf Streef is op 22 februari 2010 gestart met de sloop van de bijgebouwen. Het hoofdgebouw moest uiterlijk op 25 februari 2010 ongeschikt gemaakt zijn voor kraak. Inmiddels is de bebouwing geheel gesloopt.

In het plangebied zijn geen watergangen gesitueerd. Op basis van het nu geldende planologische regime is verharding van het plangebied nog steeds mogelijk.

Toekomstige situatie
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van woningen. Ten behoeve van de woningen wordt een ontsluitingsweg binnen het plangebied gerealiseerd. De overige verharding zal bestaan uit erf en tuinverharding. In de toekomstige situatie zal er circa 2.460 m² worden verhard. Er worden geen watergangen gerealiseerd of gedempt. In totaal is er een afname van circa 1.100 m² aan verharding indien de verharding zoals aanwezig in februari 2010 meegerekend mag worden.

Wanneer deze verharding buiten beschouwing gelaten moet worden, is er sprake van een toename van verharding met 2.460 m². Hiervan hoeft de eerste 500 m² niet gecompenseerd te worden waardoor er nog voor 1.960 m² gecompenseerd moet worden. Bij berging in open water zal dit (T=10+10%) ca 85 m³ zijn en voor berging in een wadi-achtige constructie (T=100+10%) 129 m³. Binnen het plangebied is een groenvoorziening gelegen van 267 m². De wadi kan voorzien in circa 80 m³ berging. De overige berging kan gevonden worden in een it-riool welke richting de Hoofdstraat in een cunet wordt gelegd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat als gevolg van de uitgevoerde sanering de grondslag zanderig is en infiltratie mogelijk is.

Waterafvoer
Het hemelwater afkomstig van de nieuwe bebouwing zal door middel van een gescheiden stelsel worden afgevoerd. Het gescheiden rioolstelsel is aangesloten op het hoofdriool in de Hoofdstraat. Het vuilwater zal worden afgevoerd via het bestaande rioleringssysteem.

Compensatie verhard oppervlak
Uitgangspunt is dat de bergingscapaciteit van het watersysteem niet mag verminderen ten opzichte van de toestand voor de voorgenomen activiteit, in onderhavig geval de realisatie van de nieuwe woningen inclusief ontsluiting. Indien noodzakelijk dienen er maatregelen te worden getroffen in het plangebied om de negatieve effecten te voorkomen. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Om de noodzaak van compensatie vast te stellen is er in onderhavig geval een watertoets uitgevoerd.

Watertoets
Onderhavig plangebied is in het verleden, tot circa 2010, grotendeels verhard geweest. De verharding ter plaatse zal in verhouding met de situatie in het verleden, naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling met circa 1.100 m² afnemen.

Conclusie
In onderhavig geval is er sprake van een afname aan verharding. De ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve effecten op de bergingscapaciteit van het watersysteem. De bovenstaande punten zijn besproken met het waterschap. In reactie hierop heeft het Waterschap aangegeven dat volstaan kan worden met de aanleg van een wadi en een it-riool welke in een cunet richting de Hoofdstraat wordt aangelegd. Verzocht is het gezamenlijke inrichtingsvoorstel (opgesteld door initiatiefnemer en gemeente) toe te zenden aan het Waterschap vooruitlopend op de realisatie.

3.10 Flora en Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de voormalige ecologische hoofdstructuur (EHS), die op provinciaal niveau is uitgewerkt. De EHS is inmiddels vervangen door het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op provinciaal niveau betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN), die is vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland.

De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Het plangebied betreft een braakliggend terrein, dat voorheen in gebruik is geweest als autogarage. Het terrein is volledig gesaneerd. Door jarenlange braakligging is het terrein vervolgens echter verruigd, waardoor centraal op het terrein onder andere wilgen en bramen zijn opgeschoten. Aan de randen van het plangebied zijn bomen en struiken aanwezig. Gezien deze situatie en het beoogde gebruik, is een oriënterend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd, waarin de effecten van de voorgenomen ingrepen zijn beschreven. Het bijbehorende rapport is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hierna samengevat weergegeven.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot de op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 en als GNN aangewezen gebieden. Binnen een straal van 3 kilometer zijn het Natura 2000-gebied 'Rijntakken', het Nationaal Landschap 'Rivierengebied' en onderdelen van het GNN aanwezig. De ruimtelijke ingrepen als gevolg van de realisatie van 16 woningen binnen de bebouwde kom van Zetten zijn echter dermate beperkt dat een negatief effect op doelsoorten en instandhoudingsdoelen van deze beschermde natuurgebieden uitgesloten is. Er treden geen nieuwe of verhoogde permanente negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden op.

Resultaten soortenbescherming
In het plangebied zijn uitsluitend algemene/exotische kruidachtige flora, struiken en bomen aangetroffen. Voor beschermde planten heeft de locatie geen betekenis. Negatieve effecten op beschermde vaatplanten kunnen derhalve worden uitgesloten.

Het plangebied is wel geschikt leefgebied voor kleine grondgebonden fauna (licht beschermde zoogdiersoorten van 'tabel 1', zoals egel, veldmuis, woelmuis en konijn). De beoogde herinrichting van het plangebied leidt tot een afname van het leefgebied van deze soorten. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Wel geldt de algemene zorgplicht. Een gedeelte van het groen blijft overigens behouden. Bovendien is in de omgeving voldoende vergelijkbaar potentieel geschikt habitat aanwezig voor deze soorten.

Een gedeelte van het plangebied bij de houtopstanden en omliggende bebouwing is potentieel geschikt als vlieg- en fourageerroute voor vleermuizen. In de te vellen houtopstanden zijn echter geen (potentiële) verblijfplaatsen aangetroffen. Er is ook geen sprake van essentieële verbindingsroutes in het plangebied. Mogelijk kunnen langs de opstanden fouragerende en passerende vleermuizen als gevolg van verlichting worden verstoord. Geadviseerd wordt om maatregelen te nemen ten aanzen van verlichting. Mits mitigerende maatregelen worden genomen, kunnen significant negatieve effecten worden uitgesloten.

In het plangebied zijn foeragerende, overvliegende en rustende vogels waargenomen. Het betreft echter uitsluitend algemene vogelsoorten. Voor deze algemene soorten is het terrein in meer of mindere mate geschikt als foerageer-, verblijf- en broedgebied. Indien de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart - 15 juli) of de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden wordt geïnspecteerd door een ter zake deskundige, zijn er geen negatieve effecten op deze soorten. Oude nesten of jaarrond beschermde nestlocaties zijn niet aangetroffen. De steenuilkast op het perceel Hoofdstraat 94, nabij het plangebied, is door spreeuwen in gebruik.

Significant negatieve effecten op streng beschermde amfibieën, vissen, insecten, ongewervelden kunnen worden uitgesloten of worden niet verwacht.

Conclusie
Vanuit gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aanwezig. Mits mitigerende maatregelen ten aanzien van verlichting vanuit het plangebied worden getroffen, zijn significant negatieve effecten voor vleermuizen uitgesloten. Ten aanzien van de in en rondom het plangebied voorkomende algemene vogelsoorten, is van belang dat de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen, danwel dat een deskundige voor aanvang van de werkzaamheden een inspectie uitvoert naar de aanwezigheid van broedvogels. Voorts geldt te allen tijde de algemene zorgplicht en dient de aanwezige vegetatie en het bodemmateriaal gefaseerd te worden verwijderd. Met inachtneming van het voorgaande, zijn er vanuit soortenbescherming geen negatieve effecten.

3.11 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan11 en een archeologische beleidsadvieskaart12 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied grotendeels binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 2: terrein van (hoge) archeologische waarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, ongeacht de oppervlakte, archeologisch onderzoek verplicht is. Daarnaast is een kleine gedeelte aangeduid als categorie 3: gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, met een oppervlakte groter dan 50 m², archeologisch onderzoek verplicht is.

De voorgestane ontwikkeling die op dit perceel mogelijk worden gemaakt, betreft de realisatie van woningen. Daarbij vinden bodemverstorende ingrepen met een diepte van meer dan 30 cm - Mv (en met een oppervlakte van meer dan 50 m²) plaats. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.13 Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een bijlage bij deze toelichting.

In het noordoostelijk deel van het plangebied is op een diepte vanaf 90 centimeter beneden maaiveld een archeologische vindplaats aangetroffen met een datering in de ijzertijd. Het betreft vermoedelijk een deel van een nederzettingsterrein met een verwachte goede conserveringstoestand. Geadviseerd wordt de vindplaats (circa 650 m²) zoveel mogelijk te ontzien bij de inrichting van het plangebied; grondwerkzaamheden dieper dan 90 centimeter beneden maaiveld dienen te worden vermeden. Het is bovendien van belang de grondwaterspiegel niet te verlagen, in verband met de conservering van de vindplaats. Indien aan deze voorwaarden niet kan worden voldaan is een vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek zou bij voorkeur moeten bestaan uit het trekken van een proefsleuven, om de vindplaats te kunnen waarderen.
Voor het overige deel van het terrein blijft de hoge verwachting weliswaar gehandhaafd, maar zijn tijdens deze karterende fase geen indicatoren aangetroffen die op een vindplaats wijzen. Verder onderzoek lijkt dan ook niet noodzakelijk voor dit deel van het plangebied.

Gezien de bovenstaande uitkomsten van het archeologisch onderzoek, zijn in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen op de gronden. De archeologische waarden die eventueel binnen het perceel aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd.

Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden aangetroffen worden dan geldt conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het door hem vertegenwoordigd bevoegd gezag, de gemeente Overbetuwe.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Hoofdstraat 88 in Zetten, in het westelijke deel van de gemeente Overbetuwe, en bevindt zich in het noordelijke gedeelte van de kern. Het plangebied is voornamelijk omgeven door woningen, daarnaast zijn er agrarische gronden en enkele bedrijven/voorzieningen in de omgeving aanwezig.

In de huidige situatie is het plangebied een onbebouwd terrein.

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van 16 woningen. Dit betreft één vrijstaande woning, twee twee-onder-een-kap woningen en 13 aaneengebouwde woningen. Ten behoeve van de ontsluiting van de woningen wordt een toegangsweg vanaf de Hoofdstraat aangelegd. Centraal in het plangebied wordt een groenvoorziening gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0210ZTTNhoofdstr88-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 3: Plattegrond toekomstige situatie plangebied  

4.3 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de realisatie van de woningen dienen parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Er dient rekening te worden gehouden met de volgende parkeernormen:

  • Koop, vrijstaand: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
  • Koop, twee-onder-een-kap woningen: 2,1 parkeerplaatsen per woning;
  • Koop, tussen/hoek: 1,9 parkeerplaatsen per woning.

Gezien het aantal te realiseren woningen en de verdeling qua woningtypering, zijn er in totaal 31 parkeerplaatsen benodigd voor de woningen.

Vrijwel alle benodigde parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Er worden in toaal 32 parkeerplaatsen gerealiseerd. Vier parkeerplaatsen bevinden zich op eigen terrein van vier woningen. 28 parkeerplaatsen zijn in het openbaar gebied gesitueerd. Eén van deze parkeerplaatsen betreft een parkeerplaats juist buiten het plangebied, aan de Hoofdstraat. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Met de voorgestane ontwikkeling verdwijnt ter plaatse een bedrijf en daarmee dus ook de verkeersbewegingen ten gevolge van dit bedrijf. Er worden 16 woningen op het perceel gerealiseerd, deze hebben een aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkelingen naar verwachting beperkt toenemen. Gezien de capaciteit van de Hoofdstraat, zijn er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

 

Hoofdstuk 5 Beschrijving van de bestemmingen

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Zetten, Hoofdstraat 88' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en wordt de ontwikkeling onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De regels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' opgenomen. Daarnaast zijn om bepaalde waarden te beschermen dubbelbestemmingen opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Zetten, Magdalena en Kerkewei' en 'Zetten, Hoofdstraat 55'. De regels zijn integraal overgenomen uit dit bestemmingsplan.

Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Verbeelding en regels

Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Groen
De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

Tuin
De gronden met de bestemming Tuin zijn onder andere bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van uitbouwen op de begane grond en nutsvoorzieningen. Voor deze bebouwing zijn in de regels voorwaarden opgenomen waaraan voldaan dient te worden. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.

Verkeer
Op deze gronden zijn wegen, straten en paden toegestaan. Daarnaast zijn bijvoorbeeld verkeersvoorzieningen toegestaan. Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen in de vorm van nutsvoorzieningen toegestaan.

Wonen
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor onder andere het wonen, tuinen en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn binnen de woonfunctie onder voorwaarden nevenactiviteiten toegestaan, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. De aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is rechtstreeks mogelijk, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. De publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit is via een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. De maximale hoogtes en oppervlaktes zijn in de regels opgenomen. Voor één bouwvlak is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van een hogere goot- en/of bouwhoogte.

Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting 1
In het plan zijn dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'Wonen'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.

Hoofdstuk 6 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

 

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In dit geval heeft inspraak plaatsgevonden, een en ander conform de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Binnen de termijn (vanaf 27 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015) zijn 5 inspraakreacties ontvangen. Het resultaat van de inspraak is verwoord in het 'Rapport inspraak en vooroverleg'. Dit rapport is als separate bijlage bij onderhavig bestemmingsplan gevoegd.

De inspraakreacties hebben geleid tot enkele aanpassingen van het voorontwerpbestemmingsplan, waaronder de maximale goot- en bouwhoogten van een aantal woningen.

7.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn hierover geïnformeerd. Het Waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland hebben in het kader van het vooroverleg gereageerd. De reacties van deze instanties zijn verwerkt in het 'Rapport inspraak en vooroverleg'. Dit rapport is als separate bijlage bij onderhavig bestemmingsplan gevoegd.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken van 14 april tot en met 25 mei 2016. Gedurende deze periode kon eenieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het ontwerpbestemmingsplan. Binnen de betreffende periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is derhalve ongewijzigd ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De raad heeft het plan bij besluit van 30 augustus 2016 ongewijzigd vastgesteld.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.