direct naar inhoud van Regels
Plan: Elst, Colosseum 19 t/m 27a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0204ELSTcolosseum-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Elst, Colosseum 19 t/m 27a met identificatienummer NL.IMRO.1734.0204ELSTcolosseum-VSG1 van de gemeente Overbetuwe.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan en te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, door de gebruik(st)er(s) van de woning, op het terrein van juridische, therapeutische, administratieve, kunstzinnige, ontwerptechnische en medische dienstverlening of hiermee gelijk te stellen dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsdiepte

de diepte van een gebouw, buitenwerks gemeten tussen voorgevel en achtergevel.

1.9 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.19 erker

een grondgebonden uitbouw bestaande uit één bouwlaag, zonder opbouwen, waarbij een gedeelte van de breedte en hoogte van de voorgevel of zijgevel van een woning uitspringt.

1.20 Frans balkon
  • a. hekwerk voor een naar binnen draaiend deel in de gevel;
  • b. balkon met een beperkte diepte.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 gevellijn

de lijn waarin de gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd en het verlengde hiervan.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.24 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.25 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.

1.26 overkappingen

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.28 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.29 vrijstaande woning

een woning die niet aan een andere is gebouwd.

1.30 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

3.2 Bouwregels

4.2.1 Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erkers aan de voorgevel en aan de zijgevel(s) van de bijbehorende hoofdgebouwen;
  • b. een portiek bij de entree, een penant, dakoverstekken, een Frans balkon op de verdieping of een ander ondergeschikt bouwdeel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. een luifel boven de voordeur van het hoofdgebouw;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

4.2.2. Voor het bouwen van de erkers, portieken, Franse balkons, luifels en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. erkers mogen op de hoek of minimaal 1,5 m uit de hoek van de betreffende gevel van het hoofdgebouw en op minimaal 2 m uit de perceelsgrens worden gebouwd;
  • b. de diepte van de erkers bedraagt maximaal 1,5 m en de breedte bedraagt maximaal 60% van de gevel;
  • c. de diepte van een portiek bij de entree, een luifel, een penant, een Frans balkon op de verdieping of ander ondergeschikt bouwdeel van de bijbehorende woning bedraagt maximaal 1 m;
  • d. de diepte van dakoverstekken bedraagt maximaal 1,5 m;
  • e. de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m;
  • f. de hoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden;
  • b. ten minste twee parkeerplaatsen per woning op de gronden met de aanduiding 'vrijstaand';
  • c. in samenhang met het genoemde onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
  • b. bijgebouwen;
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. binnen de bouwvlakken met de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • c. binnen de bouwvlakken met de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • d. per bouwvlak is ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' ten hoogste 1 woning toegestaan;
  • e. indien een of meerdere aanduiding(en) 'gevellijn' is/zijn opgenomen, dienen onderdelen van de gevel van het hoofdgebouw in de gevellijn(en) en de gehele gevel in een strook van maximaal 1,5 m achter de genoemde gevellijn(en) en evenwijdig hieraan - dan wel haaks hierop bij verspringen in de gevel - te worden gebouwd;
  • f. de gevel dient in de onder e genoemde gevellijn(en) dan wel in de onder e genoemde strook van 1,5 m, met een minimale goothoogte van 4 m te worden uitgevoerd;
  • g. de goothoogte van de hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 7,5 m en de bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 11,5 m, tenzij anders aangegeven;
  • h. de hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 30 graden en ten hoogste 85 graden;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a en e zijn erkers toegestaan aan de voorgevel vóór de aangegeven gevellijn(en) en aan de zijgevels van het hoofdgebouw onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximale bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m;
    • 2. de erkers mogen uitsluitend op minimaal 1,5 m uit de hoek van de betreffende gevel of met één geveldeel in de hoek van de betreffende gevel worden gebouwd;
    • 3. de maximale diepte van de erker bedraagt 1,5 m;
    • 4. de maximale breedte van de erker bedraagt 50% van de gevel waaraan deze wordt gebouwd;
    • 5. de afstand van de erker tot alle perceelsgrenzen bedraagt minimaal 2 m;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5 geldt voor de situering van erkers het volgende:
      • indien bij het naastgelegen, aangebouwde, hoofdgebouw geen erker op gedeelde perceelsgrens wordt gebouwd, dient de afstand van de erker tot de gedeelde perceelsgrenzen minimaal 1,5 m te bedragen;
      • indien bij het naastgelegen, aangebouwde, hoofdgebouw tevens een erker op de gedeelde perceelsgrens wordt gebouwd, dient één geveldeel van de erker in de gedeelde perceelsgrens te worden gebouwd;
      • bij aangebouwde woningen zijn de hiervoor onder de eerste en de tweede bullet genoemde regels op maximaal één gedeelde perceelsgrens per aaneengebouwde woning van toepassing;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder a en d zijn verspringingen aan de voorgevel en zijgevel, waaronder wordt verstaan een portiek bij de entree, een luifel boven de voordeur, een penant, een Frans balkon op de verdieping of een ander ondergeschikt bouwdeel, tot maximaal 1 m uit het bouwvlak toegestaan;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder a en e zijn dakoverstekken met een maximale diepte van 1,5 m uit het bouwvlak toegestaan.

4.2.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw dient minimaal 6 m te bedragen;
  • b. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen op de perceelsgrens of op minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • c. de hoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 1 bouwlaag met een goot- en bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c, bedraagt de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij een vrijstaande woning ten hoogste 6 m;
  • e. de afstand van aanbouwen en uitbouwen tot de achterste perceelsgrens dient minimaal 6 m te bedragen;
  • f. de bebouwingsdiepte van aanbouwen en uitbouwen bedraagt maximaal 4 m gerekend vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van het bepaalde onder e;
  • g. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij aaneengebouwde woningen mogen in totaal een maximumoppervlak van 50 m² hebben;
  • h. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij vrijstaande woningen mogen in totaal een maximumoppervlak van 100 m² hebben.

4.2.3 Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende

maximumbouwhoogten:

  • a. van schotelantennes, gemeten vanaf de voet van de antennedrager: 3 m;
  • b. van nutsvoorzieningen: 3 m;
  • c. van erfafscheidingen voor de voorgevel van een hoofdgebouw: 1 m;
  • d. van erfafscheidingen achter de voorgevel van een hoofdgebouw: 2 m;
  • e. van tuinmeubilair: 2 m;
  • f. van speeltoestellen: 3 m;
  • g. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

4.3.2 Afhankelijke woonruimten

Het gebruik van bijgebouwen voor woonruimte is niet toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Aan-huis-gebonden beroepen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.1 tot een maximaal vloeroppervlak van 75 m², indien en voor zover:

  • a. de beroepsuitoefening geschiedt door de bewoner;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.2 Bestaande maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het oprichten van kunstobjecten dan wel kleine gebouwtjes en andere bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, schakelhuisjes, wachthuisjes voor verkeersdiensten en telefooncellen -  met uitzondering van motorbrandstoffenstations - zulks met een maximum inhoud van 75 m³ voor kunstobjecten en 50 m³ voor bouwwerken van openbaar nut;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 35 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, onder voorwaarde dat:
    • 1. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing plaatsvindt en de stedenbouwkundige kwaliteit wordt gewaarborgd;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

8.2 Wijziging ten behoeve van flexibiliteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen teneinde andere type woningen of een andere positionering van de woningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de te realiseren woning(en) dient/dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • d. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de maatvoering leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • f. het aantal woningen mag niet toenemen.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van het onherroepelijk worden c.q. de inwerkingtreding van het plan.

9.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. de ruimte tussen bouwwerken;
  • b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Elst, Colosseum 19 t/m 27a.