direct naar inhoud van 3.11 Flora en fauna
Plan: Elst, Vierslag
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0143ELSTvierslag-VSG1

3.11 Flora en fauna

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde natuurgebied, "Gelderse Poort", is op ruim 3 km afstand van het plangebied gelegen. De betreffende ingreep binnen het plangebied heeft geen effect op dit natuurgebied, daarvoor is de afstand tot het natuurgebied te groot. Een verbindingszone van de EHS is op 500 m afstand van het plangebied gelegen. Gezien de reeds bestaande verstoringsbronnen (bebouwde kom van Elst, bestaand wegennet), zal de extra verstoring op de EHS als gevolg van de planontwikkeling verwaarloosbaar klein zijn.

Soortenbescherming

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is nader veldonderzoek gedaan naar matig en zwaar beschermde soorten (Mertens, 2007, 2009, 2012) gedaan. De rapportages zijn opgenomen in bijlage 3, 4 en 5. Hieronder worden de conclusies kort samengevat.

In het plangebied zijn licht beschermde soorten als middelste groene kikker, gewone pad, veldmuis, mol, konijn en wezel. Voor de ingreep zal geen ontheffing nodig zijn voor deze tabel 1-soorten, aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. Daarom is geen veldonderzoek naar deze soorten uitgevoerd.

Uit het onderzoek in 2007 is gebleken dat de kleine modderkruiper en het bermpje voorkomen. Voor het aantasten van de kleine modderkruiper en het bermpje is op 10 oktober 2007 ontheffing aangevraagd aangezien watergangen plaatselijk worden gedempt of vergraven. In het ontheffingsformulier (FF/75C/2007/0438) staat beschreven dat de aanwezigheid van het bermpje en de kleine modderkruiper voorkomen kan worden door de te dempen watergangen af te sluiten van het slotensysteem met behulp van een dam. Zodoende wordt voorkomen dat er een overtreding van de artikelen 9, 11 en 13, lid 1 van de Flora- en faunawet aan de orde is. Een ontheffing is dan niet meer noodzakelijk. Voor geen van de soorten komt de gunstige staat van instandhouding in gevaar. De benodigde ontheffingen (FF/75C/2007/0438) zijn dan ook verleend.

In 2012 is een actualiserend onderzoek naar de rugstreeppad uitgevoerd. De soort is niet aangetroffen. Voor deze soort hoeft geen nieuwe ontheffing te worden aangevraagd.

Uit het onderzoek (2009) blijkt dat het gebied ongeschikt is voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste nesten. Het plangebied is daarnaast te open om belangrijk foerageergebied voor vleermuizen te zijn. Het plangebied heeft derhalve geen bijzondere functie voor vleermuizen.

Tijdens werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).