Plan: | Zetten, Steenbeekstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0142ZTTNsteenbeeks-VSG1 |
De gemeente Overbetuwe wil, in samenwerking met de ontwikkelaar, een nieuw woongebied met in totaal 19 grondgebonden woningen realiseren aan de Steenbeekstraat te Zetten. Verder worden er bijbehorende voorzieningen, zoals parkeren, groen en een ontsluitingsweg gerealiseerd. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit terrein van de voormalige Christine Hermineschool en heeft het de bestemming 'Bijzondere bebouwing'. Binnen deze bestemming is het realiseren van de woningen niet toegestaan. Om de woningen toch te kunnen realiseren, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan, 'Zetten, Steenbeekstraat', stelt de kaders vast waarbinnen de ontwikkeling van de woningen en bijbehorende voorzieningen in het plangebied kan worden toegestaan.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de bebouwde kom van Zetten (zie figuur 1.1). Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de bebouwing aan de Steenbeekstraat, aan de westzijde door bebouwing van de Ottho Gerhard Heldringstichting aan de Vluchtheuvellaan, aan de noordzijde door een weideperceel en aan de oostzijde door een wooncomplex aan de Wageningsestraat. Het plangebied is bekend als het terrein van de voormalige Christine Hermineschool, maar ligt inmiddels al enige jaren braak. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Zetten, sectie B, nummers 1946, 2724 en 2731. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 9.200 m².
Figuur 1.1: ligging en begrenzing van het plangebied |
In vrijwel het gehele plangebied geldt het bestemmingsplan 'Veegplan, Andelst-Zetten', dat sinds 18 oktober 2013 onherroepelijk is. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Maatschappelijk' en, in het zuidwestelijk deel, 'Verkeer - Verblijf'. Er is een bouwvlak opgenomen met een maximum bebouwingspercentage van 80% en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2 en 3' volgens dit bestemmingsplan.
Aan de westkant van het plangebied geldt voor een kleine strook het bestemmingsplan 'Zetten - Hemmen', dat is vastgesteld op 24 oktober 2017. Voor dit gedeelte geldt de bestemming 'gemengd - 2' met een functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - heldringstichting'. Binnen deze bestemming zijn culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen (zorgwonen, onderwijs en religie), sportvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen toegestaan. Er is geen bouwvlak opgenomen.
Figuur 1.2: uitsnede huidige bestemmingsplannen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van de huidige bestemmingen is het oprichten van woningen met bijbehorende infrastructuur en openbaar gebied ruimtelijk en functioneel niet toegestaan. Er zijn geen woningen toegestaan in het plangebied. Bovendien worden de bebouwingscontouren beperkt overschreden en voldoet de voorgeschreven maximale bouwhoogte (10 meter) voor de woningen niet. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan voor het plangebied noodzakelijk.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. In hoofdstuk 8 is de procedure beschreven.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit terrein behorend bij de voormalige Christine Hermineschool. In het plangebied waren voorheen een schoolgebouw, gymzaal, overblijflokaal en een fietsenstalling aanwezig. Het overige deel van het plangebied bestond uit verhardingen in de vorm van een speelplein, grasveld, bosschages en volwassen bomen. Alle bebouwing en verharding is inmiddels verwijderd. Sindsdien is het plangebied ingericht met groenvoorzieningen (grasland met begroeiing aan de randen). Aan de zuidwestkant is een verharde in-/uitrit naar een parkeerterrein aanwezig. Het parkeerterrein zelf behoort niet tot het plangebied.
Figuur 2.1: beeld van de huidige situatie in het plangebied, gezien vanuit het zuidwesten |
De gemeente wil, in samenwerking met de ontwikkelaar, in het plangebied 19 grondgebonden woningen oprichten. Aan de noordoostkant worden twee tweekappers en één vrijstaande woning voorzien. Centraal in het plangebied komt een blok met 8 aaneengebouwde woningen en ten zuiden daarvan een kleiner blok met 6 aaneengebouwde woningen. De woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap.
Het plangebied krijgt een groene inrichting. Langs de straat worden bomen geplant en ten zuiden van de aaneengebouwde woningen komt een groenstrook. De bestaande omvangrijke groenvoorzieningen aan de west- en noordkant van het plangebied blijven behouden en worden op enkele plekken nog aangevuld. De C-watergang aan de noordoostkant van het plangebied blijft ook behouden.
Het woningbouwplan wordt voor autoverkeer ontsloten op de Steenbeekstraat ten zuidwesten van het plangebied. Dit is een bestaande ontsluiting voor het al aanwezige parkeerterrein ten zuiden van het plangebied. De nieuwe infrastructuur wordt hierop aangesloten. In het oosten is het plangebied uitsluitend voor fietsers, voetgangers en in geval van calamiteiten mogelijk om de Wageningsestraat (N836) te bereiken. Een ontsluiting voor het autoverkeer is hier om verkeerskundige redenen niet wenselijk.
Er worden in het plangebied 2 parkeerterreinen gerealiseerd ten behoeve van de aaneengebouwde woningen. Bij de vrijstaande woning en de tweekappers worden op eigen terrein parkeervoorzieningen aangelegd.
Figuur 3.1: toekomstige inrichting plangebied |
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt niet in de nationale hoofdstructuur en omvat een ontwikkeling van lokaal belang. Het beleid met betrekking tot het realiseren van de woningen wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het initiatief conflicteert niet met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals vastgelegd in de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Het initiatief betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein,
of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en een motivering, dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt: “De
toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een
beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling
mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand
stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt in totaal 19 grondgebonden woningen in het plangebied mogelijk. In de huidige situatie is er sprake van een onbebouwd terrein. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is er bij een ontwikkeling van deze omvang sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In paragraaf 4.2 en 4.3 wordt ingegaan op de behoefte aan de beoogde woningen en wordt aangetoond, dat deze binnen de regionaal afgestemde woningbouwopgave passen. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied op een perceel, dat al een stedelijke functie als bestemming heeft.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog enkele actualisatieplannen vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat met een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit bestemmingsplan van belang zijn. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van 28 december 2017.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 19 grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk.
Thema 'wonen'
De verordening bevat concrete regels met betrekking tot het thema wonen. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit past in het huidige door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma. Hetzelfde geldt voor de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020. In dit bestemmingsplan worden 19 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van deze woningen past binnen het woningbouwprogramma, zoals vastgelegd is in de Woonagenda. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.
Daarnaast is van belang, dat er gebruik wordt gemaakt van een inbreidingslocatie in het bestaand stedelijk gebied. De woningbouwontwikkeling op deze locatie past ook in dit opzicht in de uitgangspunten van de Omgevingsverordening en de Woonagenda (herstructurering en inbreiding gaan voor op uitbreiding van het bebouwd gebied). De beoogde woningbouw past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave van de regio. In dit opzicht is het plan in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
Overige thema's en aanduidingen
In het plangebied gelden volgens de Omgevingsverordening enkele specifieke aanduidingen:
Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' (hierna: de Toekomstvisie+) vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie+ zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.
In de gemeente Overbetuwe zijn 11 kernen van verschillende grootte en met verschillende identiteiten aanwezig. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen is een speerpunt in het beleid.
Een andere belangrijke ontwikkeling is het kleiner worden van huishoudens. Hierdoor zijn, ook bij een gelijk blijvend aantal inwoners, meer woningen nodig en is dus meer ruimte nodig. Ook het toenemende belang van de kwaliteit van de woonomgeving leidt tot een grotere ruimtebehoefte voor wonen. Extra aandacht moet worden besteed aan kwaliteitsaspecten, zoals een attractief, gezond en veilig woonmilieu. Verder moet rekening worden gehouden met de sterker wordende wens om op een herkenbare en 'eigen' plek te wonen. Ten slotte leiden de ontwikkelingen op de woningmarkt tot extra aandacht voor levensloopbestendige woningen.
Beoordeling
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Zetten. Op deze locatie worden in totaal 19 woningen gerealiseerd. Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op het benutten van mogelijkheden voor inbreiding en intensivering in bestaand stedelijk gebied. Met het initiatief wordt een inbreidingslocatie, die in het verleden voor een stedelijke (maatschappelijke) functie is gebruikt, benut. Dit past in het gemeentelijk beleid. Er is bovendien sprake van een geschikte woonlocatie met kwaliteiten, zoals een goede bereikbaarheid, ligging in de direct omgeving van het centrum en een groene omgeving.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past in de met de Toekomstvisie+ gewenste beleidslijn. Ook is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik door het opvullen van een open plek tussen de omliggende bebouwing met een voormalige maatschappelijke functie en bestemming.
Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en voor het opvangen van de autonome huishoudengroei.
Variatie in het woonaanbod is bij de realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is om, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.
Beoordeling
In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om circa 1.000 woningen te realiseren. De (resterende) woningbouwopgave wordt regelmatig geactualiseerd op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Het project staat op de gemeentelijke lijst met prioritaire projecten. Met deze projecten wordt bij de actualisatie van de woningbouwopgave rekening gehouden. De 19 grondgebonden woningen, die met het project aan de woningvoorraad worden toegevoegd, passen daarom binnen de geprognostiseerde woningbehoefte.
Kwalitatief is de behoefte aan de westkant van de gemeente (waartoe de kern Zetten behoort) gericht op een toenemende behoefte aan duurdere koop. Het project bestaat uit middeldure en dure koopwoningen, bestaande uit één vrijstaande woning, 4 twee-aaneengebouwde en 14 aaneengebouwde woningen. Er worden dus in verschillende prijssegmenten diverse woningtypen aangeboden, juist in die segmenten waaraan in Zetten nog de meeste behoefte is, namelijk middeldure en dure koop. De woningen waarin dit bestemmingsplan voorziet, passen in kwalitatief opzicht dan ook in het woonprogramma van Overbetuwe.
Uit de Woonagenda in samenhang met onder meer de hiervoor beschreven Toekomstvisie+ volgt, dat inbreiding prevaleert boven uitbreiding van bestaand stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom van Zetten, waarbij gebruik wordt gemaakt van een bouwperceel met een maatschappelijke bestemming. Ook in dit opzicht past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten van het (woningbouw)beleid.
Tenslotte het volgende: In de nieuwe regionale woonagenda 2017-2027 is afgesproken dat er tussen 2017 en 2027 13.500 woningen in de regio mogen worden toegevoegd. Over de verdeling van deze woningen in woningbouwprogramma's vindt afstemming in de subregio plaats, waarbij de nadruk ligt op kwaliteit en behoefte. Hiertoe zijn in de Woonagenda Subregio Arnhem een aantal kwalitatieve toetsingscriteria vastgelegd. Deze afspraken volgen het Overbetuws voorbeeld van de systematiek woningbouwprioritering. Het plan Steenbeekstraat leidt kwantitatief en kwalitatief niet tot knelpunten, zodat dit plan verder niet in de subregio besproken hoeft te worden. Het plan is passend binnen de subregionale woonagende en de daarin opgenomen afspraken. Ook past het plan binnen de meest actuele Primos prognoses.
Conclusie
De ontwikkeling is in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda 2020.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten, zoals het onderhavige, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' heeft mogelijk gevolgen voor dit bestemmingsplan. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking. De richtlijn wijzigt de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 19 nieuwe woningen mogelijk. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in lijst D van het Besluit m.e.r. De ontwikkeling in zijn totaliteit zou mogelijk als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., kunnen worden beschouwd. Daarbij is van belang, dat het plangebied in de huidige situatie een maatschappelijke bestemming met omvangrijke bebouwingsmogelijkheden heeft. De totale hoeveelheid bebouwing en verharding neem zowel feitelijk als juridisch-planologisch af.
In het kader van dit bestemmingsplan is daarnaast onderzoek verricht naar de milieu-effecten van het plan. Zoals in de volgende paragrafen en op basis van de verrichte onderzoeken blijkt, treden er geen negatieve milieu-effecten op.
Er is op basis van de voorgaande bevindingen geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit of van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Daarnaast heeft de gemeente een beleidsnota voor het toepassen van hogere waarden opgesteld. Daarin is een zogenaamde ambitiewaarde opgenomen. Deze bedraagt 43 dB (in plaats van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB volgens de Wgh). Het gemeentelijke beleid gaat uit van een maximale ontheffingswaarde van 58 dB (in plaats van 63 dB volgens de Wgh).
Toels aan de Wet geluidhinder
Dit bestemmingsplan maakt 19 nieuwe woningen en daarmee nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Wageningsestraat. Overige wegen in de omgeving kennen een maximumsnelheid van 30 km/uur en hebben daarom geen geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, is de geluidbelasting vanwege de Steenbeekstraat ook van belang geacht. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege zowel de Wageningsestraat als de Steenbeekstraat. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd als Bijlage 1. Hierna worden alleen de conclusies uit het onderzoek vermeld.
De geluidbelasting afkomstig van de Steenbeekstraat is gering, namelijk maximaal 36 dB. Deze geluidbelasting wordt acceptabel geacht.
De geluidbelasting afkomstig van de Wageningsestraat bedraagt maximaal 59 dB ter plaatse van de vrijstaande woning in het noordoosten van het plangebied. De voorkeursgrenswaarde (48 dB) wordt voor zes woningen overschreden, maar er wordt voor alle woningen voldaan aan de maximale ontheffingswaarde volgens de Wgh. Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting afkomstig van de Wageningsestraat te reduceren zijn afgewogen. Dergelijke maatregelen zijn niet doelmatig en resulteren niet in terugdringing van de geluidbelasting naar maximaal 48 dB op alle woningen.
Voor de Wageningsestraat zijn gezien de berekende resultaten voor 6 woningen hogere waarden benodigd van ten hoogste 59 dB. In figuur 5.1 is schetsmatig weergegeven voor welke gevels en op welke bouwlagen hogere waarden benodigd zijn. In de bijlagen bij het akoestisch onderzoek zijn de exacte benodigde waarden
Figuur 5.1: weergave benodigde hogere waarden op grond van de Wgh |
Met uitzondering van de meest oostelijke twee-aaneengebouwde woning, beschikken alle woningen over een geluidluwe gevel en een buitenruimte aan de geluidluwe zijde, waar de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Ook wordt er ruimschoots voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Het woon- en leefklimaat voor alle woningen wordt in akoestisch opzicht aanvaardbaar geacht.
Toets aan het gemeentelijk beleid
In het akoestisch onderzoek heeft ook een toets plaatsgevonden aan het gemeentelijk geluidsbeleid. Bij 11 woningen wordt voldaan aan de ambitiewaarde van de gemeentelijke beleidsnota (maximaal 43 dB) aan de zijde van de buitenruimte op de begane grond, voor de overige 8 woningen is dat niet het geval.
De maximale ontheffingswaarde vanuit de gemeentelijke beleidsnota is 58 dB. Deze ontheffingswaarde wordt voor de vrijstaande woning met 1 dB overschreden. Alle belangen afwegende wordt dit desondanks acceptabel geacht.
Conclusie
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op zes woningen in het plangebied overschrijdt de voorkeursgrenswaarde (Wgh). Maatregelen zijn niet doelmatig. Daarom zijn hogere waarden benodigd van ten hoogste 59 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt voor alle woningen gerespecteerd. De geluidbelasting op alle woningen wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar geacht. Voor alle woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende worden gegarandeerd.
Als gekeken wordt naar het gemeentelijk beleid blijkt dat 8 woningen niet voldoen aan de ambitie waarden en 1 woning niet aan de maximale ontheffingswaarde. Alle belangen afwegende wordt dit desondanks acceptabel geacht.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt in totaal 19 nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk. In de huidige situatie heeft het plangebied een maatschappelijke bestemming, maar is het onbebouwd. De planontwikkeling behoort tot een in de Regeling NIBM genoemde categorie van gevallen (woningen) en blijft ruimschoots onder de drempelwaarde van 1.500 woningen. Daarom kan worden gesteld, dat de luchtkwaliteit met het initiatief niet in betekenende mate wordt aangetast en dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
De ontwikkeling valt zonder meer onder de regeling NIBM. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Ten slotte kan sprake zijn van gebieden met een sterke functiemenging (functiemengingsgebieden), zoals stads- en dorpscentra en horecaconcentratiegebieden. In deze gebieden is een andere categorie-indeling van toepassing.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe gevoelige functies, namelijk 19 woningen mogelijk in het plangebied. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Zetten. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of andere milieubelastende functies aanwezig. Daarom is van belemmeringen over en weer geen sprake en kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmeringen voor de ontwikkeling op.
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Beoordeling
In de ruime omtrek van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Daarom is uitgesloten dat er vanuit het aspect geurhinder belemmeringen voor de ontwikkeling van de woningen in het plangebied optreden.
Conclusie
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voldoende gegarandeerd en er worden geen agrarische bedrijven belemmerd. Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling in het plangebied.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.
Beoordeling
In dit bestemmingsplan worden 19 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Er is daarbij sprake van een functiewijziging. Daarom is een verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd, waarmee de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in beeld is gebracht. De onderzoeksrapportage is als Bijlage
2 opgenomen bij het plan. Hierna worden de conclusies van het onderzoek besproken.
Zowel in de boven- als de ondergrond in het plangebied zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Ook is er geen asbest in de bovengrond aangetroffen. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium aangetroffen, die de streefwaarde overschrijden, maar geen aanleiding geven voor vervolgonderzoek. Dit betreffen van nature verhoogde gehalten.
Er zijn geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik. Nader onderzoek is niet nodig.
Conclusie
De milieuhygiënische bodemkwaliteit in het plangebied is voldoende voor de beoogde functies in het plangebied. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 19 woningen in het plangebied mogelijk. Daarmee is er sprake van nieuwe kwetsbare objecten. In de huidige situatie is het terrein onbebouwd. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 5.2 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Figuur 5.2: uitsnede provinciale risicokaart met het plangebied in zwarte cirkel (raadpleging april 2018) |
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op.
Rondom het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig met een externe veiligheidsrisico. Ongeveer 600 meter ten noorden van het plangebied ligt een gasleiding (N-574-10). Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de buisleiding. Verder liggen de spoorlijn Arnhem-Zetten (ruim 1.100 meter), de Betuwespoorlijn en de Rijksweg A15 (beide ruim 1.500 meter) ten zuiden van het plangebied. Over beide spoorlijnen en de A15 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld, dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt de woningbouwlocatie binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Zetten, de Betuweroute en de A15. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. De afstand tussen de ontwikkeling en beide risicobronnen is dermate groot (meer dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt hoeft te worden verantwoord. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld te worden gebracht, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied groepsrisico van drie risicobronnen (transportroutes voor gevaarlijke stoffen). Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9, vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de Betuweroute. Doordat het plan op meer dan 200 meter van deze transportroutes ligt, hoeft enkel te worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De brandweer richt zich dan ook niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met externe veiligheidsrisico's. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Zetten, de Betuweroute en de Rijksweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd, dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Beoordeling (watertoets)
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe bebouwing (19 woningen met bijgebouwen) en verhardingen mogelijk. Voorheen was in het plangebied een school met enkele bijgebouwen, wegen en andere verhardingen aanwezig. In onderstaande tabel is een vergelijking gemaakt tussen het bebouwd en verhard oppervlak in de oude en de toekomstige situatie.
Soort verharding | Oude situatie (m²) | Nieuwe situatie (m²) | |
Straatverharding | 2.920 | 2.833 | |
Bebouwing | 2.050 | 1.148 | |
Totaal verhard | 4.970 | 3.981 |
Uit de tabel volgt, dat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak met circa 989 m². Dit betekent dat er geen verplichting tot realisatie van extra waterberging bestaat. Het waterschap heeft aangegeven, dat het wenselijk is dat er water wordt aangelegd en/of dat de bestaande C-watergang aan de oostkant van het plangebied wordt verbreed. Dit zou kunnen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De in het plan opgenomen bestemmingen bieden de ruimte om hierin te voorzien.
Hydrologisch is de ontwikkeling neutraal. Van belang is dat schoon hemelwater en vuilwater in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Momenteel ligt er een gemengd stelsel. Voor de toekomstige ontwikkeling wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waarbij het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande stelsel en hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater en/of een wadi. Daarmee wordt voldaan aan de verplichting om vuilwater en hemelwater gescheiden af te voeren.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Ingrepen in het kader van dit bestemmingsplan, zullen geen bodemlagen aantasten die het grondwatersysteem kunnen veranderen. Ook ligt het plangebied niet in de nabijheid van een waterkering. Het plan heeft dan ook geen invloed op waterkeringen.
Aan de oostkant van het plangebied is een C-watergang aanwezig. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor deze watergang. Er zijn geen negatieve effecten op oppervlaktewater aan de orde.
Drinkwaterbescherming
Het plangebied ligt binnen een boringsvrije zone, KWO-zone en intrekgebied (zie ook paragraaf 4.2). Voor boringsvrije zones, KWO-zones en intrekgebieden zijn specifieke regels opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland (artikelen 3.3.4, 3.3.5 en 3.3.6) ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. Deze regels hebben onder meer betrekking op de aanleg van boorputten (waaronder sonderingen), grond- of funderingswerken en open of gesloten bodemenergiesystemen. De initiatiefnemer van de woningbouw in het plangebied dient deze regels in acht te nemen bij de uitvoering van de werkzaamheden. In de KWO-vrije zone en boringsvrije zone, en daarmee in het plangebied, zijn bodemenergiesystemen verboden. De woningen in het plangebied worden niet voorzien van een bodemenergiesysteem. Ook geldt dat het verboden is om boorputten op re richten. Tevens is het verboden om grond- en funderingswerkzaamheden uit te voeren op een diepte van 2 meter of meer onder het maaiveld. Deze verboden gelden niet, indien wordt voldaan aan bepaalde voorschriften die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen. Voorafgaand aan het oprichten van een boorput of het uitvoeren van grond- en funderingswerkzaamheden op een diepte van 2 meter of meer onder het maaiveld, moet door degene die de activiteit onderneemt een melding te worden gedaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.
Omdat bij de uitvoering van werkzaamheden in het plangebied moet worden voldaan aan de regels die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen voor de boringsvrije zones, KWo-zones en intrekgebied, is op de verbeelding van het bestemmingsplan de aanduiding 'milieuzone - beschermingszone grondwater' opgenomen. In de regels is bepaald, dat hier tevens de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland gelden vanwege de ter plaatse aanwezige boringsvrije zone, KWO-zone en het intrekgebied. De aanduiding 'milieuzone - beschermingszone grondwater' vervult daarmee een signaleringsfunctie en maakt direct duidelijk dat ook de regels uit de verordening met betrekking tot deze gebieden in acht moeten worden genomen. Aangezien de regels die opgenomen zijn in de Omgevingsverordening Gelderland ter bescherming van deze gebieden een rechtstreekse werking hebben (deze gelden dus los van het bestemmingsplan ook altijd), is het niet nodig om in het bestemmingsplan (nadere) beschermende regels op te nemen voor deze gebieden/zones.
Conclusie
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, is hydrologisch neutraal. Er is sprake van een afname van verhard oppervlak. Een compensatieverplichting is niet aan de orde. In het plan is ruimte om eventueel te voorzien in waterbergingsvoorzieningen. Schoon hemelwater en vuilwater worden in de toekomstige situatie gescheiden afgevoerd, waar dit momenteel nog niet het geval is. Negatieve effecten op oppervlaktewater of op de veiligheid van een waterkering zijn uitgesloten.
Gezien het bovenstaande heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding en vormt het aspect water dan ook geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Het meest nabij gelegen gebied is het Natura 2000-gebied Rijntakken, dat op ongeveer 2,6 kilometer afstand van het plangebied ligt. Dit gebied behoort ook tot het Gelders Natuurnetwerk. In de omgeving van het plangebied zijn geen andere Natura 2000- of GNN-gebieden aanwezig.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 19 woningen mogelijk. Gezien de aard van de wijziging, de beperkte omvang van de ontwikkeling, de aard van de omgeving (bebouwde kom) en de grote afstand tot beschermde natuurgebieden, kunnen negatieve effecten op deze gebieden in de vorm van licht- of geluidverstoring op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uitgesloten. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting. Uit de berekeningen blijkt, dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op deze gebieden kunnen daarom worden uitgesloten. Een passende beoordeling of een vergunning op basis van de Wnb is niet aan de orde. Ook negatieve effecten op (overige) GNN-gebieden, die op circa 1 kilometer van het plangebied liggen, zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Nadere toetsing aan de bepalingen uit de Omgevingsverordening ten aanzien van deze gebieden, is daarom niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van gebiedsbescherming bestaan er dan ook geen belemmeringen voor het plan.
Soortenbescherming
In de huidige situatie is het plangebied groen ingericht, met bomen en andere groenvoorzieningen met name aan de randen van het perceel. Omdat de planvorming mogelijk effecten heeft op beschermde flora en fauna, is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek weergegeven.
Het plangebied vormt beperkt geschikt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten, zoals enkele muizensoorten, egels en konijnen. Dit betreft andere beschermde soorten (als bedoeld in artikel 3.10 Wnb), waarvoor een provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wnb geldt. Nadere onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is ten aanzien van deze soorten niet aan de orde.
De meeste zwaarder beschermde soorten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen in het plangebied en worden er ook niet verwacht, vanwege het ontbreken van geschikte biotoop voor deze soorten. Uitzondering vormen vleermuizen en broedvogels. Aan de noordwestkant van het plangebied is een boom aanwezig, die potentieel geschikt is als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Deze boom (zie figuur 5.3) blijft vooralsnog behouden en ligt binnen de bestemming 'Groen' in dit bestemmingsplan. Indien de boom toch moet worden gekapt, moet eerst nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen worden uitgevoerd.
Figuur 5.3: situering boom met potentiële verblijfplaats vleermuizen |
Het plangebied vormt daarnaast geschikt foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten, waarbij met name de begroeiing langs de randen van het plangebied geschikt foerageergebied vormt. Het groen aan de randen van het plangebied blijft grotendeels behouden. Daardoor verdwijnt er geen essentieel foerageergebied. Wel dient bij de uitvoering van het plan met verlichting rekening te worden gehouden met foeragerende vleermuizen langs de rand van het plangebied. Nader onderzoek of een ontheffing is niet aan de orde. Op de verbeelding is een zone 'ecologie' met een gebiedsaanduiding opgenomen. Daarin zijn beperkingen aan de verlichting gesteld met het oog op foeragerende vleermuizen
In de begroeiing in en langs de randen van het plangebied kunnen algemeen voorkomende (zang)vogels broeden. Verstoring van broedvogels moet worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal half maart tot begin augustus) uit te voeren. Nesten van jaarrond beschermde vogels zijn niet aanwezig in en rondom het plangebied.
Conclusie
Het aspect flora en fauna levert geen belemmering voor de realisatie van het plan op. Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Wel moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden en van het plan rekening worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels, behoud van de foerageermogelijkheden van vleermuizen aan de rand van het plangebied en de aanwezigheid van één potentiële verblijfplaats van boombewonende vleermuizen. Daarnaast geldt voor alle werkzaamheden de algemene zorgplicht.
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling
In en nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, gebieden of andere elementen aanwezig. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen.
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart in een gebied met archeologische verwachtingswaarden en heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (westelijke zone) en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' (rest plangebied). Eerstgenoemde bestemming geeft aan, dat er van een hoge verwachtingswaarde sprake is. Voor bodemingrepen dieper dan 0,30 meter en met een oppervlakte van minimaal 100 m² is volgens deze dubbelbestemming een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Volgens de archeologische beleidskaart geldt een onderzoeksverplichting bij werkzaamheden met een omvang van 50 m². Voor de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' is de drempelwaarde 500 m². Met de beoogde werkzaamheden zullen de drempelwaarden worden overschreden. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5).
Uit het onderzoek blijkt, dat in een aantal boringen onder het maaiveld intacte oever- en beddingafzettingen zijn aangetroffen. De geplande bodemingrepen leiden tot verstoring van eventueel aanwezige archeologische waarden. Vanwege de mogelijk aanwezige archeologische vondstlaag, is vervolgonderzoek voor deze gebieden noodzakelijk, zie de roze contour in figuur 5.4. Een groot deel van de geplande woningbouw wordt binnen deze zone gerealiseerd. Ter hoogte van de overige boringen (aan de west- en zuidwestkant van het plangebied) is vervolgonderzoek niet noodzakelijk.
Figuur 5.4: begrenzing onderzoeksgebied vervolgonderzoek archeologie (roze omkadering) |
In dit bestemmingsplan worden de archeologische (verwachtings)waarden, zoals aangegeven op de beleidskaart, doorvertaald met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 3'. Op deze wijze is de bescherming van eventuele archeologische waarden voor de toekomst gewaarborgd. Op basis van deze bestemming dient voorafgaand aan de bouw- of andere grondwerkzaamheden verder archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Het plangebied ligt in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Deze is door middel van een verkennend onderzoek in kaart gebracht. Vervolgonderzoek is noodzakelijk, voordat de geplande woningbouw kan plaatsvinden. Met het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan, wordt de bescherming van de archeologische waarden gewaarborgd. Voordat de bouwwerkzaamheden en/of andere grondingrepen worden verricht, moet een archeologisch vervolgonderzoek worden uitgevoerd.
Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). Het plangebied behoort tot het gebied Elst-Zetten, rest bebouwde kom. Op basis van de Nota bedraagt de parkeerbehoefte voor de toekomstige functies als volgt:
Woningtype | Aantal | Parkeernorm | Benodigd p.p. | ||
Vrijstaand, koop | 1 | 2,6 | 2,6 | ||
2 onder 1 kap, koop | 4 | 2,5 | 10,0 | ||
Aaneengebouwd, koop | 14 | 2,3 | 32,2 | ||
Totaal | 19 | 44,8 |
In totaal zijn 45 parkeerplaatsen voor de woningen benodigd. Bij de vrijstaande woningen de twee-aaneengebouwde woningen kan op eigen terrein worden geparkeerd. De overige parkeerplaatsen worden op twee plekken in het openbaar gebied gerealiseerd. In de planregels is een parkeerregeling opgenomen, waarmee gewaarborgd is, dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering bij de uitvoering van het plan.
Verkeer
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie, kan gebruik worden gemaakt van de kencijfers van CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). In een worst case scenario, bedraagt de verkeersgeneratie per woning 9 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie vanwege de woningen in het plangebied is dan 188 mvt/etmaal. In de AERIUS-berekening zijn de gevolgen van de verkeersbewegingen, vanuit een worst case scenario en afgerond naar boven, onderzocht (zie Bijlage 3). Gebleken is, dat er geen sprake is van negatieve effecten.
Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen te verwachten om deze verkeersbewegingen op te vangen. Het verkeer zal worden afgewikkeld op de uitvalswegen vanuit de woonwijk over de Steenbeekstraat en de Wageningsestraat. Het plangebied wordt niet rechtstreeks ontsloten op de Wageningsestraat. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande in-/uitrit van het parkeerterrein ten zuiden van het plangebied op de Steenbeekstraat. De omliggende infrastructuur is geschikt om de toekomstige aantallen verkeersbewegingen zonder problemen te verwerken. Er zijn geen verkeerskundige problemen te verwachten.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Zetten, Steenbeekstraat' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 3' opgenomen. Voor de woningen zijn bouwvlakken opgenomen met enkele maatvoeringsaanduidingen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor inwoners en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Oosterhout'. Gekozen is voor een concreet, gedetailleerd plan, omdat sprake is van een concreet initiatief. De bestemmingen zijn zo opgezet, dat de inrichting van het openbaar gebied (met uitzondering van de hoofdontsluiting) relatief flexibel kan worden ingevuld.
Bouwplan
Als een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Groen
In het plangebied zijn enkele grotere groenstroken voorzien. Deze zijn bestemd als 'Groen'. Ook de zone rondom het fiets- en voetpad naar de Wageningsestraat is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en fietspaden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Tuin
De voorerfgebieden van de woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Tuin' (tot 3 meter achter het (verlengde van) de voorgevels). Deze gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen bij de woningen. Er zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van kleinschalige uitbouwen van de aangrenzende hoofdgebouwen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bedoeld voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke. Deze bestemming is in een groot deel van het openbaar gebied opgenomen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de 19 woonpercelen in het plangebied, met uitzondering van de voorerven, die als 'Tuin' bestemd zijn. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor woningen met daarbij behorende tuinen, erven en parkeervoorzieningen. Bij het wonen is een kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis toegestaan. De voorwaarden daarvoor, zijn in de regels beschreven. Publieksaantrekkende activiteiten zijn alleen met een afwijkingsprocedure toegestaan.
Hoofdgebouwen (woningen) mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De eisen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte en de typologie van de hoofdgebouwen, zijn op de verbeelding weergegeven. Verder zijn in de bouwregels regels opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn.
Waarde - Archeologische verwachting 1 en 3
In het plan zijn de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 3' opgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Deze dubbelbestemmingen komen overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en een plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, met een oppervlakte van meer dan 50 respectievelijk 500 m². Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend, moeten de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
Hierin zin regels opgenomen, die gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologie'. Daarin worden regels gesteld ten aanzien van het gebruik van verlichting met het oog op foeragerende vleermuizen aan de noordkant van het plangebied (zie ook paragraaf 5.10).
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Het gaat hier om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure in geval van toepassing van de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, ook brengt het niet met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Dit bestemmingsplan voorziet in een bouwplan.
De gemeente is eigenaar van de gronden in het plangebied en ontwikkelt 19 woningen in samenwerking met een ontwikkelaar. Met deze ontwikkelaar is een koop-/realisatieovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van de woningen. De bouwrijpe kavels worden door de gemeente verkocht aan de ontwikkelaar. Het kostenverhaal is hiermee voor de gemeente geborgd.
Financiële haalbaarheid
De gemeente beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit bestemmingsplan heeft op 10 april 2018 een inloopmiddag/-avond plaatsgevonden. Omwonenden zijn daarvoor uitgenodigd en konden vragen stellen aan de ontwikkelaar en de gemeente. Gezien de voorzienbaarheid van de plannen en de inloopbijeenkomst, besloot het college van burgemeester en wethouders de inspraakfase over te slaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn.
De totstandkoming van het planvoornemen kent een lange geschiedenis. De VROM-inspectie heeft gemeenten bij brief van 26 mei 2009 geïnformeerd, dat uitsluitend overleg met de rijksdiensten hoeft te worden gevoerd indien één of meerdere benoemde nationale belangen aan de orde zijn. Daarvan is bij deze ontwikkeling geen sprake. Over het bestemmingsplan is dan ook geen overleg gevoerd met de Rijksdiensten.
Met het Waterschap Rivierenland heeft in 2012 overleg plaatsgevonden. Er is destijds positief geadviseerd ten aanzien van het eerdere plan, dat voorzag in 23 woningen. In januari 2018 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden met het Waterschap over de herziene planontwikkeling met 19 woningen. Het Waterschap heeft daarbij aangegeven, dat een compensatieverplichting niet aan de orde is (zie ook paragraaf 5.9).
Het bestemmingsplan is in 2012 ook voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft toen positief gereageerd. Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in mei 2018 eveneens aan de provincie toegestuurd. De provincie heeft in haar reactie van 2 juli 2018 aangegeven, dat provinciale belangen aan de orde zijn en nader moet worden gemotiveerd dat aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan (behoefteonderbouwing, samenstelling woningbouwprogramma). Tevens moet duurzaamheid de nodige aandacht krijgen. In het ontwerpbestemmingsplan zijn deze opmerkingen verwerkt. De provincie geeft in haar reactie aan, dat er sprake is van een uitbreidingslocatie. In het ontwerpbestemmingsplan is gemotiveerd, dat daarvan geen sprake is, gelet op de huidige bestemming en de ligging van het plangebied.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken, van 18 oktober tot en met 28 november 2018. Gedurende deze periode kon een ieder zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn twee zienswijzen ingediend.
De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in het 'Rapport zienswijzen & ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan Zetten, Steenbeekstraat' (Bijlage 6). Als gevolg van de zienswijzen, zijn de toelichting, regels en verbeelding van het bestemmingsplan gewijzigd. Verder zijn er enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht in de regels en toelichting van het plan.
Het plan is vervolgens door de gemeenteraad op 2 april 2019 gewijzigd vastgesteld.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.