Plan: | Zetten-Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0040ZTTNzettenzuid-VSG1 |
Op 27 september 2005 besloot de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe het gebied Zetten-Zuid verder te ontwikkelen voor woningbouw.
In de periode 2006-2011 is gewerkt aan de ontwikkeling van het gehele gebied. Hiervoor is een stedenbouwkundig plan opgesteld en is een voorontwerp bestemmingsplan in procedure gebracht. Deze plannen hebben niet geleid tot een daadwerkelijke realisatie van woningen in het gebied.
In 2016 besloten de gemeente en projectontwikkelaar om op dit moment niet het totale gebied te ontwikkelen, maar enkel het noordelijke deel. De keuze voor het aanpassen van het plangebied is onder meer het gevolg;
In het voorliggende bestemmingsplan wordt enkel de ontwikkeling van het noordelijk deel van Zetten-Zuid naar woningbouw mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Overbetuwe. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Zetten en heet 'Zetten-Zuid'. Het gebied grenst;
Globale ligging en begrenzing plangebied, bron luchtfoto; GlobeSpotter
In 2015 is begonnen met de actualisatie van het bestemmingsplan 'Kom Zetten/Kom Hemmen' uit 2005. Het nieuwe ontwerpbestemmingsplan 'Zetten - Hemmen' lag vanaf 2 maart t/m 12 april 2017 ter inzage. Het bestemmingsplan is op 24 oktober 2017 vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen dit bestemmingsplan.
Uitsnede kaart vigerend bestemmingsplan ''Zetten - Hemmen''
Op 24 oktober 2017 is het bestemmingsplan 'Zetten-Hemmen' vastgesteld. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch' (artikel 4). De gronden met deze bestemming mogen voor agrarische doeleinden (bedrijfsmatig of hobbymatig) worden gebruikt.
Ter plaatste van het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting - 2' (artikel 15). De met deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van te verwachten waardevolle archeologische informatie in de bodem.
De hoogspanningsleiding die ten zuiden van het plangebied is gelegen is bestemd met 'Leiding' (artikel 12). De met deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de hoogspanningsverbinding en de leidingen.
In de bestaande situatie mogen de gronden in het plangebied gebruikt worden ten behoeve van agrarische doeleinden. In het plangebied is geen woonbestemming aanwezig. Hierdoor past het plan voor Zetten-Zuid niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggend bestemmingsplan Zetten-Zuid is opgesteld om de geplande woningbouwontwikkeling op de locatie juridisch en planologisch mogelijk te maken. Dit plan zal het bestemmingsplan 'Zetten-Hemmen' daarmee deels vervangen.
De huidige situatie en de stedenbouwkundige opzet komen in hoofdstuk 2 aan de orde. In hoofdstuk 3 van deze toelichting wordt het Rijks-, Provinciaal, Regionaal, Waterschaps- en gemeentelijk beleid uiteengezet. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 verschillende omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 vormen de afsluiting van de toelichting waarbij ingegaan wordt op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De historische kaart van Zetten biedt inzicht in de wijze waarop Zetten in het verleden verbonden was met het ommeland en welke rol de Stationsstraat en de Wageningsestraat hierin speelden. Op het kruispunt van deze straten was het de keuze; of naar Zetten, of naar Wageningen en Heteren. Het kruispunt van deze straten is nu nog duidelijk in het landschappelijk patroon aanwezig. De lange geschiedenis van deze twee straten heeft geleid tot een diversiteit aan woningtypen. Deze straten hebben daardoor duidelijk een landelijk karakter.
Zowel het stratenpatroon als een deel van de historische bebouwing is ook nu nog aanwezig. De kern Zetten is inmiddels wel gegroeid, maar de historie is nog voelbaar op deze plek.
Analysekaart historische positie Zetten en locatie ten zuiden hiervan
Huidige situatie
Het plangebied bestaat nu uit een onbebouwd stuk grond waar de bestemming 'Agrarisch' op rust. Aan de noordzijde liggen de bestaande woningen aan de Brittanjesingel met de achtertuinen naar het gebied. Ook de woningen aan de Wageningsestraat, ten oosten van de locatie, grenzen met hun achtertuin aan het plangebied. Ten zuiden van het huidige plangebied ligt nog een stuk grond bestemd voor agrarische doeleinden. Deze functie blijft behouden. Dit gebied maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Ten westen van het plangebied loopt de Stationsstraat. Ter plaatse van de locatie die nu wordt ontwikkeld (tot aan de hoogspanningslijn) liggen ook aan de overzijde van de Stationsstraat woningen. Deze zijn met de voorzijde naar de locatie gericht en hebben nog een groene ruimte en toegangsweg tussen de percelen en de Stationsstraat.
Locatiekeuze
De locatie Zetten-Zuid ligt aan de zuidrand van Zetten, tussen de Wageningsestraat en de Stationsstraat. Zetten ligt in het rivierengebied, tussen de Rijn en de Waal in. De geografische ondergrond is een oeverwalcomplex. Gelet op de waardevolle landschappelijke structuur aan de noordwestzijde van de kern, heeft de gemeente de wens uitgesproken om de locatie aan de zuidzijde van het dorp te transformeren tot woongebied, ten behoeve van de vraag naar woningruimte binnen de gemeente in het algemeen en Zetten in het bijzonder.
De huidige ontwikkeling loopt tot aan de hoogspanningsleiding. Daarmee loopt deze toekomstige dorpsrand gelijk aan de wijk ten westen van de Stationsstraat.
Het planvoornemen betreft woningbouw in het gebied Zetten-Zuid. De nieuwe woningen worden omringd door groen. Daarnaast wordt onder de hoogspanningsleiding water en groen gerealiseerd. In deze paragraaf worden verschillende aspecten van het plan, waaronder de structuur en het programma toegelicht. Voor het planvoornemen is separaat van het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin zijn aspecten als groen, verkeer & parkeren en architectuur nader uitgewerkt.
Het Witte Huis een markant gebouw aan de bestaande rand van Zetten. Door de nieuwbouw krijgt het een andere positie aangezien het niet meer de entree van Zetten markeert. In de verkaveling is aansluiting gezocht door de woningen aan de Stationsstraat de richting van Het Witte Huis mee te geven. Hierdoor ontstaat tevens een zichtlijn langs de nieuwe woningen op Het Witte Huis.
Stedenbouwkundige structuur met indicatie woningen
De structuur van Zetten-Zuid is zo opgebouwd dat iedereen woont aan het groen. De structuur bestaat uit een interne ontsluitingsring die om een groen binnengebied heen loopt waarin een groot gesloten bouwblok ligt.
De woningen aan de noord- en oostzijde zullen met de tuinen grenzen aan de tuinen van bestaande woningen. Hiermee is de voorzijde naar de nieuwe openbare ruimte gericht. Ook aan de westzijde worden de voorgevels naar het centrale groen geplaatst.
Langs de Stationsstraat worden maximaal 3 vrijstaande woningen gerealiseerd. Dit in aansluiting op het bestaande karakter met de vrijstaande woningen in zuidelijke richting. Alle woningen in Zetten-Zuid worden ontsloten via de Stationsstraat. Het aantal verkeersbewegingen op de Stationsstraat neemt hiertoe toe. Echter is wel het aantal directe aansluitingen op deze straat beperkt gehouden ten behoeve van de doorstroming van deze straat.
De bebouwing centraal in het gebied wordt gezien als één ensemble. Dit wordt een zelfstandig herkenbaar cluster in het groen. Dit groen vormt een doorlopende structuur die aansluit op de groenblauwe parkzone ter plaatse van de risicocontour aan weerszijden van de hoogspanningsleiding. Deze parkzone, van circa 110 meter breed, krijgt een landschappelijke uitstraling waarin ook de waterberging wordt opgelost in de vorm van 1 of meerdere vijvers.
De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de 55 m contour van de hoogspanningslijn. Deze grens is aangehouden om te garanderen dat de waterberging op goede wijze kan worden gerealiseerd binnen het plangebied.
Het planvoornemen is om maximaal 77 woningen te bouwen in het plangebied. Binnen 55 meter van de hoogspanning worden geen woningen gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een gedifferentieerde buurt met daarin een grote variatie aan woningtypes. De woningtypes zijn enkele vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen in verschillende breedtes, waaronder levensloopbestendige woningen. Zo wordt Zetten-Zuid toegankelijk voor een groot publiek.
In hoofdstuk 3 wordt de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking en een toelichting op het woonbeleid van de gemeente Overbetuwe nader uitgewerkt. Uit deze onderbouwing en de toelichting blijkt dat er vraag is naar zowel koop- en huurwoningen. Het planvoornemen bestaat uit 77 woningen waarvan er 30 woningen in het huursegment worden gerealiseerd. In de regels toebehorende aan dit bestemmingsplan is de realisatie van de 30 huurwoningen geregeld.
Mocht de vraag naar huurwoningen niet aansluiten op het aanbod in het plangebied dan is er een mogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om in plaats van de huurwoningen, koopwoningen te realiseren. Deze mogelijkheid betreft een wijzigingsbevoegdheid. Middels een wijzigingsplan moet worden onderbouwd waarom het aanbod aan huurwoningen in het plangebied niet aansluit op de vraag. Voor een verdere toelichting op het programma wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.
De afbeelding van de stedenbouwkundige structuur toont duidelijke de verschillende woningtypen. Dit is ook deels vastgelegd op de verbeelding. De typologie langs de Stationsstraat en direct achter de woningen aan de Wageningsestraat zijn specifiek vastgelegd in de regels en verbeelding om te waarborgen dat het gewenste karakter hier ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Voor de overige woningen is vrijheid gehouden om nader te bepalen welk type wordt gerealiseerd. Ook de exacte positie wordt nog vrij gehouden om in te kunnen spelen op specifieke woonwensen van toekomstige bewoners.
Aan de noordzijde van het plangebied wordt een afwijkende bouw- en goothoogte aangehouden ten opzichte van de rest van de woningen in het plangebied. Aan deze zijde van het plangebied is gekozen voor een lagere bouw- en goothoogte zodat qua hoogte wordt aangesloten op de bestaande woningen langs de Brittanjesingel.
De hoofdontsluiting van het plangebied voor de auto bestaat uit een ringweg die bereikbaar is op één plaats vanaf de Stationsstraat. Er worden geen ontsluitingen vanaf de Wageningsestraat aangelegd. Voor de hele buurt geldt een 30km regime.
Voor de fiets en voetganger zijn extra aansluitingen gemaakt naar de Stationsstraat, ter plaatse van het Witte Huis en naar de Brittanjesingel, in de noordhoek van het plangebied. De route langs het Witte Huis dient tevens als calamiteitenroute. De uitvoering hiervan wordt daarop afgestemd.
Basisprofiel van de weg
De wegen krijgen een minimale breedte van 4,80 meter met parkeerplaatsen in doorlopende stroken. Daarnaast worden trottoirs van minimaal 1.80 m breed gesitueerd. De overgang naar de straat en/of parkeren bestaat uit een schuine band.
Parkeren
In het plan worden 4 soorten parkeerplaatsen gerealiseerd:
Parkeerplaatsen worden op korte loopafstand van de woningen gerealiseerd waarvoor ze bedoeld zijn. Op deze wijze wordt een goed functionerend woonmilieu gerealiseerd en is er geen overlast voor bestaande woonbuurten. De verantwoording van de parkeernormen zal toegelicht worden in paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren.
Voor het planvoornemen is in 2011 een waterhuishoudkundig plan opgesteld dat uitging van de volledige ontwikkeling van Zetten-Zuid. Het toen aangegeven watersysteem dient nog steeds als uitgangspunt voor de ontwikkeling van het noordelijk deel. Omdat de ontwikkeling kleiner is, zal echter minder waterberging nodig zijn en zal het systeem niet in volle omvang worden gerealiseerd.
Het waterhuishoudkundig plan is geactualiseerd naar aanleiding van de laatste planopzet en aangepaste regelgeving van het Waterschap. De belangrijkste uitgangspunten zijn alsvolgt:
Langs de Stationsstraat blijft de bestaande watergang gehandhaafd. Deze wordt daarbij verbreed. Op de kavels die grenzen aan de Stationsstraat is een bebouwingsvrije zone aangehouden van 4 meter ten behoeve van een doorgaande onderhoudsroute.
Conform het advies uit het waterhuiskundig plan wordt er een greppel tussen de kavels aan de Brittanjesingel en het plangebied ingepast en wordt een drain aangelegd aan de zijde van de kavels aan de Wageningsestraat om wateroverlast te voorkomen.
Het Waterschap en de gemeente moeten afspraken maken over het onderhoud van de watergangen. Het advies van het Waterschap is om de watergangen in het plangebied als zijnde B-watergangen aan te leggen. Voor dit type watergangen ligt de onderhoudsplicht bij de gemeente. Voor het beleid ten aanzien van verantwoordelijkheden voor watergangen wordt derhalve ook verwezen naar paragraaf 3.4. Het waterhuishoudkundig plan wordt nader toegelicht in paragraaf 4.9.
Waterberging
Onder de hoogspanningsleiding wordt de waterberging gerealiseerd in de vorm van 1 of meerdere bergingsvijvers. Deze berging is noodzakelijk in verband met toename van het verharde oppervlak in het plangebied.
De grote waterpartijen krijgen natuurlijke oevers. Dit is van belang omdat natuurvriendelijke oevers de ecologische waterkwaliteit verbeteren. Bij de natuurvriendelijke oevers is er een geleidelijke overgang van water naar land met een variatie in waterdiepten. Dit zorgt voor een diversiteit aan oeverplanten, waterplanten en diersoorten. Voor de exacte vormgeving wordt tezijnertijd een landschapsplan opgesteld.
Een belangrijk aandachtspunt bij de realisatie van de vijver is de aanwezigheid van spanningswater onder de deklaag. Bij de verdere uitwerking van het park zal dit worden meegenomen.
Voor de afvoer van het water dient de afvoer volgens het Waterschap te geschieden richting de Linge. Dit betekent een afwateringsrichting vanuit het plangebied die uiteindelijk naar het oosten onder de Wageningsestraat door loopt.
Voor alle maatregelen die binnen de keurzone van het Waterschap plaats vinden zoals dempen en graven van watergangen is een ontheffing van het waterschap vereist, zie hiervoor paragraaf 3.4 Waterschap.
Groen is de basis onder het plan van Zetten-Zuid. Groen vormt ook onderdeel van een duurzame woonomgeving omdat uit onderzoek blijkt een groene omgeving de gezondheid bevordert. Naast de groenblauwe randen bevindt het groen in het plan zich rondom het centrale bouwblok, het groene kader, en onder de hoogspanningsleiding, in het park.
Het park
De zone onder de hoogspanningsleiding is grofweg 110 x 150 meter en krijgt een parkachtig karakter. Het park wordt natuurlijk ingericht waarbij de waterpartij(en) een dominante rol spelen. Hoge grassen en heesterbeplanting wordt afgewisseld. Het doel is dat hier meervoudig gebruik mogelijk is zoals wandelen, struinen, spelen en rustig verblijven. Het park is groot genoeg voor speelvoorzieningen voor verschillende leeftijden. In overleg met eventueel de toekomstige bewoners zal gekeken worden naar de invulling hiervan.
Het groene kader
Centraal in het plan is een woningblok gepland met rondom een groene ruimte die varieert in breedte. Dit vormt een groen kader rondom het centrale woningblok, maar zorgt er ook voor dat alle andere woningen uitkijken op groen.
Dit groen heeft een meer formeel karakter met gemaaid gras. Ook hier is eventueel plaats voor speelvoorzieningen voor de leeftijdsgroep tot 6 jaar.
Stationsstraat
Langs de Stationsstraat loopt nu al een watergang met groene opgaande beplanting aan de kant van het plangebied. De watergang wordt verder verbreed en opgaande beplanting wordt hiervoor geheel of gedeeltelijk verwijderd. Door de verbrede watergang met taluds heeft ook deze zijde een groen karakter. Dit wordt versterkt doordat hier slechts 3 vrijstaande woningen worden gerealiseerd met voortuinen aan de Stationsstraat.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen vastgesteld;
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen naar voren die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro dan moet het bestemmingsplan drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast.
Het plangebied ligt niet binnen een invloedssfeer van het Barro.
In het Bro is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte niet kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.
Zie voor de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking paragraaf 3.1.4.
Voorliggend bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van maximaal 77 nieuwe woningen. Er is sprake van een ontwikkelingsmogelijkheid waarbij de ladder aan de orde is. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een (nieuw) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk.
In maart 2017 is door de Stec Groep een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Naar aanleiding van een ingediende vooroverlegreactie op het voorontwerpbestemmingsplan door de Provincie Gelderland is het ladderonderzoek aangepast. De ladder toets is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.
Vraag, aanbod en behoefte zowel kwantitatief als kwalitatief
Bij de bepaling van de marktvraag voor plan Zetten-Zuid, en daarvan afgeleid de actuele, regionale behoefte, is het noodzakelijk om nader in te zoomen op de afbakening van de marktregio. Het gaat bij de ladder o.a. om het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt. De omvang van een marktregio verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met de bestuurlijke regio (subregio Arnhem en omgeving).
Voor het plan moet worden aangetoond dat het voorziet in een actuele regionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Er is in de marktregio een kwantitatieve behoefte van circa 890 woningen voor de periode 2017-2027. Het plangebied maakt planologisch 77 woningen mogelijk en voorziet daarmee in een kwantitatieve actuele regionale behoefte.
Het plan maakt een kwalitatief divers programma mogelijk, waarmee het inspeelt op diverse kwalitatieve woonbehoeften. Er is de komende 10 jaar nog vraag naar zowel koop- als huurwoningen en is sprake van een additionele behoefte aan grondgebonden woningen in de marktregio. Daarmee lijkt het woningbouwprogramma in Zetten Zuid, bestaande uit zowel grondgebonden koop- als huur woningen, in lijn met de kwalitatieve woningvraag naar woningtypen. De kwalitatieve woningvraag wordt nader toegelicht in de ladder toets welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Op langere termijn lijkt er vooral behoefte aan nultredenwoningen/appartementen. Stec groep geeft aan dat in de toekomst rekening gehouden moet worden met een afnemende vraag naar grondgebonden (koop)woningen. Door de verkleining van het oorspronkelijke woonprogramma is hierop goed ingespeeld. Daarnaast is het programma aangepast, met een groter aandeel huurwoningen, alle in vrijesectorhuur. Hiermee wordt ook beter ingespeeld op een kwalitatieve behoefte.
Het plangebied speelt in op diverse kwalitatieve behoeften in Overbetuwe. Er is de komende 10 jaar nog vraag naar zowel koop- als huurwoningen en er is sprake van een additionele behoefte aan grondgebonden woningen in de marktregio.
Wel of geen bestaand stedelijk gebied en mogelijke alternatieven
Voor de beoordeling van dit onderdeel is gekeken of de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Uit een inventarisatie van de gemeente Overbetuwe blijkt dat er geen realistische alternatieven zijn binnen bestaand stedelijk gebied waar het plan kan worden gerealiseerd.
Passende ontsluiting van de locatie
Indien wordt geconstateerd dat ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, dan dient een motivering over de ontsluiting van de locatie te worden gegeven.
Het plangebied maakt grondgebonden woningen mogelijk in verschillende maten en kwaliteiten en richt zich daarmee vooral op gezinnen. Gezinnen vinden doorgaans een goede autobereikbaarheid belangrijk. De autobereikbaarheid van de locatie is goed. De snelweg A15 en de provinciale weg N836 liggen op korte afstand (tussen circa 5 en circa 10 minuten autoreistijd). De OV bereikbaarheid van het plangebied is goed, met treinstation Zetten-Andelst op circa 1 kilometer en bushaltes die op circa 5 minuten loopafstand te bereiken zijn. Vanaf deze haltes gaat bus 35 tweemaal per uur naar Station Zetten, via Elst richting Bemmel. Het dorpscentrum van Zetten ligt op circa 600 meter van de planlocatie. Zetten beschikt over een groot aantal dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen, waaronder drie supermarkten, een Hema, Kruidvat, diverse sportverenigingen en zowel basis - als voortgezet onderwijs. Kortom, de multimodale bereikbaarheid is goed en daarmee is het plangebied voldoende passend ontsloten.
Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen. Om strijdigheid met het Besluit ruimtelijke ordening te voorkomen is voor het voorliggende plan de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd. Het plan voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Per 1 januari 2018 geldt de geconsolideerde Omgevingsvisie Gelderland. In deze visie staan twee hoofddoelen centraal;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De Provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De Provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Het plangebied is gelegen in de 'Stadsregio' tussen Arnhem en Nijmegen. De Stadsregio Arnhem Nijmegen is het grootste stedelijk netwerk in Oost Nederland, 20 gemeenten, 740.000 inwoners, 325.000 banen. Deze regio wordt onder meer gekenmerkt door:
De provincie en haar partners streven in de regio naar
Wonen
Ten aanzien van de woningvoorraad in Gelderland heeft de provincie de volgende opgaven vastgesteld;
De kwantitatieve regionale opgave voor wonen is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In deze opgave staat de bestaande bebouwing centraal. De voorkeur van de Provincie gaat uit naar het benutten van kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Nieuwbouw wordt gezien als een aanvulling hierop.
Voor de afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis voor deze ladder vormt de Ladder voor duurzame verstedelijking welke is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De onderbouwing van de ladder wordt nader uitgewerkt in paragraaf 3.1.4.
Per 1 januari 2018 geldt de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. De Verordening is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Het plangebied is gelegen in een Glastuinbouwgebied. In de huidige situatie is hervesting, nieuwvesting van glastuinbouw en uitbreiding bestaand glastuingebied niet toegestaan.
Daarnaast is het plangebied in een intrekgebied gelegen. In deze gebieden mag het bestemmingsplan de winning van fossiele energie niet mogelijk maken.
Uit de kaart behorend bij de Verordening is op te maken dat het gebied ligt in een gebied waar een boringsvrije zone en een koude-warmteopslag vrije zones gelden en het plangebied ligt binnen een intrekgebied.
In artikel 3.3.4 van de Verordening is opgenomen welke verboden gelden in de boringsvrije zone en aan welke voorwaarden een omgevingsvergunning verbonden is. In artikel 3.3.5 is dit bepaald voor de koude-warmteopslag vrije zones.
In artikel 2.6.3.1 is bepaald dat in een bestemmingsplan intrekgebieden geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In artikel 3.3.6.1 is bepaald dat het verboden is in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.
Uitsnede kaart Omgevingsverordening
Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In paragraaf 3.3 wordt de regionale woonagenda nader toegelicht. In deze agenda hebben gemeenten afgesproken onderling en met de provincie de verschillende woningbouwprogramma's af te stemmen. Middels een toelichting op deze agenda wordt onderbouwd of het planvoornemen past binnen het (regionale) woningbouwprogramma.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is het van belang dat de winning van fossiele brandstoffen niet mogelijk wordt gemaakt. Bij het uitvoeren van werkzaamheden in het plangebied moet rekening worden gehouden met de boringsvrijezone.
De onderbouwing van het planvoornemen binnen het woningbouwprogramma wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3.
Het Provinciaal beleid levert daarmee geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
In juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda.
In de Woonagenda staat onder andere dat:
In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Overbetuwe betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).
Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. Doordat gemeenten, Stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.
Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).
Stoplichtmodel
Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.
Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.
Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.
Afspraak 1:
Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Overbetuwe opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Overbetuwe. Met deze afspraak wordt door de Stadsregio en de betrokken gemeenten afgeweken van het 50/50 beleid af en programmeert het conform de eigen behoefte van de subregio.
De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.
Afspraak 2:
Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.
Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.
Afspraak 3:
Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.
Oranje projecten in het stoplichtmodel
Zetten-Zuid heeft volgens het stoplichtmodel een oranje codering. Een oranje codering houdt in dat de plannen voldoen aan de Ladder, maar qua programma niet aansluiten op de huidige behoefte. De oranje plannen zijn te beschouwen als 'flexibele planvoorraad' die ingezet kan worden na herprogrammering en/ of als de economische situatie veranderd, of ze krijgen een code rood als ze blijvend niet aan een behoefte kunnen voldoen.
Het programma van het plangebied is verkleind in is in lijn gebracht me de woningvraag. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het stoplichtmodel om tot concrete planvorming te komen.
Het planvoornemen sluit aan op het regionaal beleid. Zetten-Zuid heeft de volgens het stoplichtmodel de codering oranje. Maar het programma van het plangebied is verkleind en in lijn gebracht met de woningvraag. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het stoplichtmodel om tot concrete planvorming te komen.
Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
Het Waterschap Rivierenland heeft in december 2015 het waterbeheerprogramma 'Koers houden, kansen benutten' voor de periode 2016-2021 vastgesteld.
In dit programma staan de lange termijn doelen ten aanzien van de waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen centraal.
Het aspect 'Stedelijk water' wordt voor het plangebied nader toegelicht.
Water bepaalt in sterke mate de ruimtelijke structuur, draagt bij aan een prettige woon- en werkomgeving en biedt allerlei mogelijkheden voor recreatie. De manier waarop de gemeente de openbare ruimte inricht en beheert, heeft directe invloed op de kwantiteit en kwaliteit van water. Door deze verwevenheid van het beheer van de openbare ruimte en het waterbeheer hebben gemeente en waterschap een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De watertoets is een belangrijk instrument om bij ruimtelijke ontwikkelingen de belangen van goed waterbeheer mee te wegen. Er mag in de toekomst geen nieuwe overlast ontstaan.
Het waterschap legt informatie over wateren in het beheergebied vast in de legger. In de legger wateren wordt weergegeven welke wateren een A-, B-, C- status hebben. Deze status is van belang voor;
De te beheren wateren zijn verdeeld in;
Het waterschap stelt regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen.
De status van het water (A, B, C) bepaalt wie verantwoordelijk is voor het onderhoud. In de Keur is vastgelegd dat de verantwoordelijke verplicht is tot het uitvoeren van gewoon of buitengewoon onderhoud. En de onderhoudsplichtigen zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatwerk overeenkomstig de functie van dit werk.
Uit de beschrijving van het beleid van het Waterschap zijn een aantal punten naar voren gekomen die nader in het voorliggende bestemmingsplan zijn uitgewerkt. In lijn met het Waterbeheerprogramma is voor het voorliggende plan een watertoets uitgevoerd, deze wordt in Hoofdstuk 4 nader toegelicht. In lijn met de Legger Water wordt in Hoofdstuk 2 nader toegelicht welke status de wateren in het plangebied hebben. In de Keur is opgenomen dat de status van het water bepaalt wie verantwoordelijk is.
Het beleid van het Waterschap levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Op 8 september 2009 heeft de gemeente Overbetuwe de gemeentelijke structuurvisie 'Toekomstvisie +' vastgesteld. De Toekomstvisie geeft in hoofdlijnen weer hoe de gemeente wil omgaan met de aspecten wonen, werken en leven, met een doorkijk tot 2020 Voor 2020 zijn de volgende kernopgaven vastgesteld';
In de structuurvisie is opgenomen dat het aantal woningen wat nu gebouwd wordt moet aansluiten op de toekomstige vraag naar woonruimte. Tevens moet er voldoende flexibiliteit bestaan om veranderingen als gevolg van hoge (of eventueel lage) economische groei op te kunnen vangen.
De gemeente acht het van belang om snel te kunnen reageren op veranderingen in de vraag naar woningen en flexibel te kunnen zijn met betrekking tot de in de inrichting en het gebruik van ruimte.
De kwaliteit van de kernen is het uitgangspunt bij eventuele groei. In de kernen binnen de gemeente bestaat veel vraag naar woningen voor starters en ouderen.
In de visie wordt ook ingegaan op het bevorderen van duurzaamheid binnen de gemeente. Hierbij wordt gedacht aan duurzaam omgaan met energie, bouwmaterialen, ruimte en milieuvervuilende stoffen.
Op 7 februari 2017 heeft de gemeente Overbetuwe de Woonagenda Overbetuwe 2020 vastgesteld. In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
De woonagenda benoemt 5 belangrijke opgaven tot en met 2020:
1. Urgente huisvestingsnood oplossen;
2. Groei van de sociale huurvoorraad;
3. Verduurzaming van de woningvoorraad;
4. Passende woning en woonomgeving voor langer thuis wonen;
5. Prioritering en versnellen van het woningbouwprogramma.
Het aantal huishoudens binnen de gemeente Overbetuwe neemt naar verwachting in de periode 2015-2040 toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudensgroei.
Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met die groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.
In het plangebied worden verschillende type nieuwe woningen gerealiseerd. Dit sluit aan bij de gedachte uit de woonagenda dat variatie in het woonaanbod een speerpunt is bij de realisatie van nieuwbouw. De nieuwe woningen worden zowel aangeboden in het koop- als in huursegment. .
In de Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 zijn de parkeernormen geactualiseerd op basis van de nieuwe CROW parkeer kencijfers.
Primair wordt de Nota parkeernormen gebruikt bij het verlenen van omgevingsvergunningen. Secundair wordt de Nota parkeernormen gebruikt als onderlegger voor herziening van een bestaand dan wel vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, waarmee een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.
In de Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 worden de landelijke richtlijnen vertaald naar de situatie in Overbetuwe. Het uitgangspunt hierbij is dat voor een nieuwe ontwikkeling het aantal parkeerplaatsen vastgesteld wordt welke op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.
Overeenkomstig met de gemeentelijke structuurvisie is het van belang dat er bij het bouwen van nieuwe woningen rekening wordt gehouden met de toekomstige vraag naar woonruimte. Voor deze woningen is nodig dat voldoende flexibiliteit is om veranderingen in de vraag op te kunnen vangen. Bij het bouwen van nieuwe woningen kunnen energiebesparende maatregelen worden toegepast. Dit sluit aan bij het aspect duurzaamheid uit de structuurvisie.
Het plangebied sluit ook aan de Woonagenda Overbetuwe 2020. Het plangebied voldoet al zowel aan de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte. Dit is in 3.2 nader toegelicht.
In paragraaf 4.10 wordt het aspect parkeren nader uitgewerkt waarbij de parkeernorm wordt onderbouwd.
Het gemeentelijk beleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Voor het plangebied worden meerdere omgevingsaspecten beoordeeld en/of onderzocht. Het doel hiervan is vaststellen of er ter plaatse van het gebied een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
Een gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r.. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het planvoornemen betreft het realiseren van 4 extra woningen ten opzichte van het aantal woningen dat was opgenomen in het vigerende plan. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.
In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;
De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 4 extra woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn.
Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r. beoordeling
1 Kenmerken project / activiteit,
De omvang van het project betreft het realiseren van 77 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. De toename, met name met betrekking tot verkeer, kan worden opgevangen op de omliggende ontsluitingswegen.
Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.
2 plaats van het project / activiteit
De woningen worden gerealiseerd op de woningbouwlocatie Zetten-Zuid. Voor het planvoornemen zijn omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht.
3 samenhang met andere activiteiten
Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de uitbreiding mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.
4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen
De ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de navolgende paragrafen. Een formele m.e.r.-beoordeling is niet nodig.
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Door Klijn Bodemonderzoek is een verkennend bodemonderzoek verricht. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.
Ten behoeve van het bodemonderzoek is een standaard vooronderzoek uitgevoerd (NEN 5725).
In het vooronderzoek wordt informatie verzameld over het vroegere en huidige gebruik van het terrein. Het onderzoek is gericht op het vinden van mogelijke bronnen van bodembelasting. Evenals het verzamelen van informatie over het toekomstige gebruik, bodemopbouw, geohydrologie en financieel/juridische aspecten. Op basis van de verzamelde gegevens kan een totaalbeeld worden gevormd en conclusies worden getrokken over de afbakening van het geografische besluitvormingsgebied, de afbakening van de onderzoekslocatie voor het bodemonderzoek, de onderverdeling van de onderzoekslocatie voor het bodemonderzoek in deellocaties en de te hanteren onderzoekshypothese per deellocatie.
In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen bouwactiviteiten op het terrein.
Asbest
Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveld inspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden, waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen, is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest.
Hergebruik van grond
Naar verwachting kan de grond op het perceel zonder beperkingen worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft. Het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen wordt via deze wet geregeld.
De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Natuurbeschermingswet 1998) zijn opgenomen in ‘Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden’ van de Wet natuurbescherming. De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Flora- en faunawet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in ‘Hoofdstuk 3 Soorten’ en beschreven per beschermingsregime. De regels voor houtopstanden (voorheen Boswet) zijn beschreven in Hoofdstuk 4 van de wet.
In het onderzoek naar Flora en Fauna wordt getoetst aan de bepalingen voor beschermde soorten (Wnb: Hoofdstuk 3), er is niet getoetst aan de bepalingen uit de hoofdstukken 2 en 4 van de wet. Er wordt niet getoetst aan de hoofdstukken 2 en 4, omdat het plangebied geen deel uitmaakt van de Natura 2000-gebied en geen houtopstanden worden gekapt.
Met het in werking treden van de Wnb is het beschermingsregime voor een aantal soorten veranderd dan wel vervallen. Ook zijn een aantal soorten beschermd die dat voorheen niet waren. Voor soorten vallend onder ‘Beschermingsregime andere soorten’ kan de provincie een vrijstelling verlenen voor handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (Wnb Art 3.10 lid 2a).
Op 24 maart 2017 heeft Koeman en Bijkerk bv een rapport uitgebracht ten behoeve van de toetsing aan de Wet natuurbescherming. Het rapport is opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan.
Doel van het onderzoek is het toetsen van de voorgenomen ingreep aan de Wet natuurbescherming.
Hiertoe is voor eventueel aanwezige beschermde soorten nagegaan of de voorgenomen ingreep naar verwachting leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen. Het uitgevoerde onderzoek betreft een quickscan. Hiervoor is een veldonderzoek geweest op 4 maart 2017.
In dit rapport wordt onderscheid gemaakt in ‘vogels’, strikt beschermde soorten (Wnb § 3.2) en ‘andere soorten’ (Wnb § 3.3). Vogels en strikt beschermde soorten zijn Europees beschermd, de ‘andere soorten’ betreffen Nationaal beschermde soorten.
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen, waarop de voorgenomen ingreep in meer of mindere mate gevolgen zal hebben.
Tabel beschermde en Rode Lijst soorten veldbezoek
Het plangebied kan van belang zijn voor enkele kleine zoogdieren zoals marterachtigen en verschillende muizensoorten. Dit betreft echter nationaal beschermde soorten, waarvoor de provincie Gelderland een algemene vrijstelling heeft gegeven bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij het dempen van sloten kan, voor de aanwezige amfibieën en vissen voortplanting- en verblijfsbiotoop verloren gaan. Om deze effecten te minimaliseren wordt aanbevolen te dempen in de periode tussen augustus en oktober (of november als de watertemperatuur het toestaat); buiten de voorplanting- en overwinteringsperiode. Daarnaast wordt aanbevolen sloten vanuit één richting rustig te dempen en bij voorkeur te werken richting een open einde of aangrenzende sloot, zodat vissen en amfibieën kunnen vluchten naar aansluitende watergangen.
Negatieve effecten van de ingreep op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van enkele nesten, worden verwacht wanneer de aanwezige beplanting wordt verwijderd gedurende de periode dat broedende vogels aanwezig zijn. Om deze effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart – 15 juli) en bomen en struiken te inspecteren op broedgevallen vlak voor de kap. In de Wet natuurbescherming wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval wordt geconstateerd valt deze binnen de broedperiode, ongeacht de datum. De aangetroffen Huismus bevond zich in een achtertuin, grenzend aan de noordzijde van het plangebied. Naar verwachting ondervindt de Huismus geen negatieve effecten van de geplande werkzaamheden omdat het plangebied niet geschikt is voor Huismus, afgezien van het braamstruweel. Mogelijk hebben de plannen zelfs een positief effect op de populatie Huismus indien nieuwe foerageer- en nestelgelegenheid wordt geboden in de nieuwbouwwijk.
De Steenuil heeft mogelijk een vaste rust- en/of broedplaats in een nestkast aan de rand van het plangebied. Voor eventuele mitigatieplannen, moet in beeld gebracht worden waar zich de locaties van rust- en nestplaatsen en functioneel leefgebied (zoals foerageergebieden) van de Steenuil bevinden.
Het aantasten van foerageerplaatsen en migratieroutes van streng beschermde soorten vleermuizen is enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen elders, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn. Voor de Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger is daar in dit geval geen sprake van. Het verwijderen van (elzen)singels heeft mogelijk enige fragmentatie van een vlieg- of migratieroute tot gevolg. Langs de Stationsstraat staan bomen waarlangs de vleermuizen ook zouden kunnen vliegen als alternatief. Uitvoering van de werkzaamheden in de periode maart tot oktober heeft een verstorend effect op vleermuizen die het plangebied gebruiken als migratieroute. Geadviseerd wordt in deze periode de bestaande elzensingels te behouden.
Uit het onderzoek volgt dat voor de uitvoering van werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de broedperiode van vogels (15 maart - 15 juli) en bomen en struiken te laten controleren op broedgevallen voor de kap. Daarnaast dient er met de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden de worden met de bestaande elzensingels. Geadviseerd wordt dat deze in de periode maart tot oktober behouden worden in verband met de migratieroute van vleermuizen.
Op basis van de quickscan kan niet worden uitgesloten dat de Steenuil in het plangebied een vaste rust- of broedplaats heeft. Hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is opgenomen in subparagraaf 4.3.3. Naar aanleiding van het onderzoek kan geconcludeerd worden of al dan niet ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Wet natuurbescherming.
In het bestemmingsplan zijn voor de Steenuil aanvullende maatregelen getroffen om het leefgebied van de Steenuil te beschermen. Buiten het plangebied zijn twee nestkasten geplaatst bij het Hendrik Pierson College.
Tot slot bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied geen Natura 2000-gebieden of gebieden die deel uitmaken van het NNN waarop de ingreep een negatief effect zou kunnen hebben.
Bureau Waardenburg heeft in 2017 een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het voorliggende plan op de aanwezigheid van de steenuil in Zetten-Zuid. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Het onderzoek betrof een veldonderzoek in het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied komen drie steenuilparen voor, waarvan in ieder geval één paar het plangebied deels gebruikt als foerageergebied. De nestplaats van dit paar bevindt zich op de grens van het plangebied, maar door de nieuwbouw gaat de functionaliteit van het foerageergebied verloren en daarmee ook van de nestplaats, die jaarrond beschermd is.
De rust- en verblijfplaats van de steenuil is jaarrond beschermd. Dit betekent dat ook de functionaliteit van de verblijfplaats in stand moet worden gehouden. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuwe woonwijk in Zetten-Zuid te bouwen. Hierdoor gaat een groot deel van het foerageerbied van het steenuilpaar, dat aan de oostrand van het plangebied zijn territorium heeft, verloren. Hierdoor is de functionaliteit van het foerageergebied niet meer gewaarborgd en gaat waarschijnlijk ook de vaste rust- en verblijfplaats verloren.
Voor de realisatie van de woonwijk zal voor de steenuil ontheffing moeten worden aangevraagd. Voor het verkrijgen van de ontheffing is het gewenst om de onderstaande mitigerende maatregelen te nemen.
Er zijn twee opties om door mitigerende maatregelen het broedpaar te behouden. De eerste optie is om de hoek Wageningsestraat en Mammoetstraat geschikt te maken voor de steenuil. Dit lijkt op het oog al redelijk geschikt voor de steenuil. Wel dient gecontroleerd te worden of het broedpaar dat een territorium heeft aan de Mammoetstraat al niet van deze hoek gebruikt maakt. Dit kan door in de jongentijd te kijken of deze locatie door het steenuilpaar van de Mammoetstraat benut wordt om te foerageren. Daarnaast dient er gecontroleerd te worden of er op deze locatie een geschikte broedplek beschikbaar is. Indien dit niet het geval is, kan dit gerealiseerd worden door hier enkele steenuilkasten te plaatsen. Voorkomen moet worden dat het steenuilpaar aan de oostkant van het plangebied de huidige kasten blijft gebruiken maar gaat foerageren aan de oostkant van de Wageningsestraat. Hierdoor is de kans groot dat de uilen slachtoffer van het verkeer worden.
Een andere optie is om een kast te plaatsen op het erf direct grenzend aan de zuidoosthoek van het plangebied. Wel dient dan de inrichting van het plantsoen ten zuiden van het plangebied afgestemd te worden op de eisen die de steenuil aan zijn foerageergebied stelt, omdat hier anders onvoldoende foerageergebied beschikbaar is.
Ontheffing steenuil
Bureau Waardenburg heeft een notitie (d.d. 15-11-2017) opgesteld ten behoeve van onderbouwing noodzaak ontheffingsaanvraag steenuil. De notitie is opgenomen in Bijlage 4.
Het huidige plangebied in Zetten-Zuid, waarvan het voornemen is om nieuwe woningen te bouwen, behoort op dit moment tot het functionele leefgebied voor een steenuilpaar. Na het gereedkomen van de bebouwing, is het resterende leefgebied onvoldoende om het gebruik van de huidige rust- en verblijfplaats te garanderen. Op ongeveer 500 m afstand van de huidige vaste rustgebied is geschikt leefgebied aanwezig, maar hier ontbreken geschikte rust- en verblijfplaatsen in de vorm van nestkasten. Door hier twee nestkasten op geschikte locaties te plaatsen, is het voor de steenuilen van Zetten-Zuid mogelijk om hiernaar uit te wijken. Door de grondeigenaar, gemeente Overbetuwe, is de medewerking voor het plaatsen van nestkasten reeds toegezegd. Door dit broedpaar de mogelijkheid te bieden om zich te verplaatsen, blijft de gunstige staat van instandhouding van de steenuil in dit deel van de Betuwe behouden.
Het deel van het functionele leefgebied in het plangebied wordt na het broedseizoen 2018 ongeschikt gemaakt als foerageergebied voor de steenuil. Het broedpaar zal de huidige broedlocatie door het ontbreken van voldoende geschikt functioneel leefgebied de locatie verlaten en naar verwachting gebruik gaan maken van het gebied waar de nieuwe nestkasten zijn geplaatst.
Naar aanleiding van een zienswijze aangaande de mogelijke aanwezigheid van een bosuil is een extra onderzoek uitgevoerd. De notitie is als Bijlage 6 bijgesloten.
Conclusie
Het veldbezoek op 16 februari 2017 heeft geen indicatie van een bosuilterritorium opgeleverd. Er werd op het afspelen van de territoriumroep van de bosuil geen reactie verkregen. De aanwezigheid van twee roepende steenuilen doet ook vermoeden dat hier geen bosuilterritorium aanwezig is.
Naar aanleiding van de conclusies van de quickscan flora en fauna is een aanvullend onderzoek naar de steenuil uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een ontheffing benodigd is voor de steenuil. Voor de verstoring van een vaste rust- en verblijfplaats van een steenuil wordt geen ontheffing verleend. Door de voorgestelde aanpak wordt de vaste rust- en verblijfplaats niet verstoord, maar is het wel mogelijk om het broedpaar te verplaatsen.
Naar aanleiding van een zienswijze is middels een veldbezoek de mogelijke aanwezigheid van de bosuil onderzocht. Uit het aanvullende onderzoek volgt dat er geen bosuil aanwezig is in het plangebied.
Indien een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd, dient op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van omliggende wegen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.
Op 14 maart 2017 heeft Aveco de Bondt een rapport uitgebracht met betrekking tot een akoestisch onderzoek. Het rapport is opgenomen in Bijlage 10 van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt nabij de Brittanjesingel, de Stationsstraat en de Wageningsestraat (N836) en ondervinden een geluidsbelasting van deze wegen. De geluidsbelasting op de gevels van de woningen is bepaald en getoetst aan de grenswaarden conform de Wet geluidhinder. Het onderzoek is tevens uitgevoerd in het kader van goede ruimtelijke ordening. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergeven.
Wageningseweg
De geluidsbelasting ten gevolge van de Wageningseweg op de gevels van de nieuw te bouwen woningen bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Brittanjesingel
De Brittanjesingel is een 30 km/uur weg. Deze weg heeft geen wettelijke zone volgens de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelasting ten gevolge van de Brittanjesingel wel inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting ten gevolge van de Brittanjesingel op de gevel van de nieuw te bouwen woningen bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Stationsstraat
Ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Stationsstraat bedraagt de geluidsbelasting op de woningen hoger dan de voorkeursgrenswaarde, namelijk 54 dB. Toetsing aan de Wgh is echter voor deze weg, zonder wettelijke zone, niet aan de orde. Wel zijn de aanvullende voorwaarden uit het gemeentelijke beleid van toepassing.
Als gevolg van het 30 km/uur-deel van de Stationsstraat zijn geluidsniveaus berekend tot 54 dB. Dergelijke geluidsniveaus vallen in de geluidsklasse 'zeer onrustig'. In het gebiedstype 'buitencentrum' zijn de geluidsniveaus aanvaardbaar indien het plan een open plaats opvult. Dit is in onderhavige situatie ten dele het geval, daar het plan aan drie zijden door bestaande bebouwing omgeven is. Daarnaast zal bij nadere uitwerking van het plan voldaan moeten worden aan de volgende voorwaarden uit het geluidsbeleid van de gemeente Overbetuwe:
de woningen zijn eenzijdig geluidsbelast, vanwege de Stationsstraat. Als gevolg hiervan voorzien alle woningen in de mogelijkheid aan de andere zijde een geluidluwe buitenruimte te creëren;
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het plan voldoet aan de Wgh. Wel dient er voldaan te worden aan de voorwaarden uit het geluidsbeleid van de gemeente Overbetuwe. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat is voldaan aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB uit het Bouwbesluit.
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is sinds 1995 in werking. Het doel van dit verdrag is om archeologische waarden te beschermen en te behouden. Dit is ook van invloed op de ruimtelijke ordening. De inhoud van het Verdrag van Malta is daarom opgenomen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad.
Met deze aangescherpte regelgeving moet in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed omgegaan worden. Om hierin te voorzien moet voorafgaand aan bodemingrepen eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. De resultaten hiervan worden betrokken in de belangenafweging van de ruimtelijke ontwikkeling. De voorgenoemde beleidsuitgangspunten zijn vertaald in onder meer de Nota Belvedère en de herziene Monumentenwet 2006.
Cultuurhistorisch beleid
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. Een belangrijk ander doel van deze nieuwe visie is het formuleren van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in mei 2004 een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld ter ondersteuning van het gemeentelijke beleid als onderdeel van het gemeentelijke Erfgoedplan. In 2009 is de gemeentelijke archeologische beleidskaart geactualiseerd.
De archeologische beleidsadvieskaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en bebouwde gebied van de gemeente.
Met dit inzicht is in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken. De archeologische beleidsadvieskaart geeft een zo actueel mogelijk overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. Door aan deze waarden een advies te koppelen ten aanzien van het te voeren beleid, vormt de kaart een instrument om behoedzaam om te gaan met archeologische waarden in de ruimtelijke planvorming en ontwikkeling. De kaart biedt tevens perspectieven met betrekking tot het ontwikkelen/versterken en verbeelden van cultuurhistorische waarden (bijvoorbeeld ten behoeve van recreatieve doeleinden).
Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart is de conclusie dat een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk is om uit te sluiten dat er archeologische resten (“monumenten in de bodem”) in het plangebied liggen. Het onderzoek is uitgevoerd en wordt nader toegelicht in subparagraaf 4.5.3 Inventariserend archeologisch onderzoek.
Archeologische beleidsadvieskaart. (Bron: RAAP)
Door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef is in maart 2006 een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (Steekproef-rapport 2006-02/11). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 van dit bestemmingsplan. Tijdens het inventariserend onderzoek in het plangebied is duidelijk geworden dat de bodem tot op een diepte van ongeveer 0,6 m beneden maaiveld is vermengd en verstoord. De bodem daaronder is intact. In deze intacte lagen zijn een aantal archeologische indicatoren aangetroffen. In het gehele gebied is op een diepte van gemiddeld 0,75 m onder maaiveld een cultuurlaag waargenomen waar in alle gevallen houtskool is aangetroffen. Om deze reden is het destijds het zuidelijk deel van het gebied nader onderzocht. In de conclusie van dit onderzoek is opgenomen dat op archeologisch vervolgonderzoek voor het noordelijk deel niet noodzakelijk werd geacht.
De provinciale cultuurhistorische waardenkaart geeft aan dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden of monumenten gelegen zijn. Wel zijn de Stationsstraat en de Wageningsestraat aangewezen als cultuurhistorische linten. Zoals in paragraaf 4.4. beschreven is in het stedenbouwkundige plan rekening gehouden met deze historische straten, door zoveel mogelijk op de bestaande structuur aan te sluiten.
Uit het onderzoek (2006) is gebleken dat geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is voor het noordelijk deel. Dit deel betreft het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
Conform gemeentelijke beleid is op de verbeelding wel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Daarnaast wordt uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
In de Regeling ‘niet in betekende mate’ (NIBM) is onder voorschrift 3A.2 opgenomen dat een woningbouwlocaties die niet meer 1500 nieuwe woningen bevat en ontsloten is via één ontsluitingsweg niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft nieuwbouw van 77 woningen. Gesteld kan worden dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing van dit aspect is daarmee niet benodigd.
Tevens ligt het plangebied niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Zowel vanuit de Wet Luchtkwaliteit als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Hierbij spelen twee vragen een rol:
Wat betreft de aanbevolen afstand tussen de te realiseren woningen en omliggende bedrijven, is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woningbouwlocatie' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woningbouwlocatie en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'.
Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel. Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustig woongebied'. De VNG-uitgave biedt overigens de mogelijkheid om gemotiveerd van deze indicatieve afstanden af te wijken.
Uit onderzoek is gebleken dat er geen bedrijven in de omgeving zijn die van invloed zijn op het plangebied. Het enige bedrijf dat mogelijk van invloed zou zijn op het gebied is gevestigd op de Wageningsestraat 63. Echter, voor dit bedrijf wordt een bestemmingsplanherziening doorlopen, waarmee niet langer sprake is van een hindercontour.
Door de omgevingsdienst Regio Arnhem is in mei 2017 het aspect externe veiligheid beoordeeld.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risico normen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risico normen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10 6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
De ontwikkeling betreft het realiseren van 77 woningen. In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied een agrarische bestemming. Door de ontwikkeling neemt het aantal personen dan ook toe in het plangebied. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In de onderstaande afbeelding een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Uitsnede provinciale risicokaart met het plangebied in de zwarte cirkel
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op.
Rondom het plan zijn geen buisleidingen en inrichtingen aanwezig met een externe veiligheidsrisico. Wel ligt de Betuweroute op ± 850 meter van het plan en de snelweg A15 op 950 meter. Over beide transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10 6 van deze beide risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute en de snelweg A15. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plan en beide risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een tweetal risicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden.
Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9, vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de snelweg A15. Doordat het plan op meer dan 200 meter van de beide transportroutes ligt hoeft enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierop heeft de Veiligheidsgezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) het volgende geadviseerd:
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings en alarmeringspalen (WAS palen) en NL Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Aangezien het plan goed te ontvluchten is van de risicobron af en er een handelingsperspectief gegeven wordt via NL Alert zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid voldoende.
Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10 6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
Met de ontwikkeling van woningen binnen het onderhavig plangebied is sprake van een toename van het verhard oppervlak door bebouwing en bestrating. Hierdoor zijn compenserende maatregelen noodzakelijk ten aanzien van de waterhuishouding. Aveco de Bondt heeft een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Naar aanleiding van een vooroverlegreactie van het waterschap is dit plan aangepast. Voor het waterhuishoudkundigplan is door Aveco de Bondt overleg gepleegd met gemeente en het waterschap. Het waterhuishoudkundig plan dient tevens als waterparagraaf bij dit bestemmingsplan. Het rapport van d.d. 26 april 2018 is als Bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting. De gemeente Overbetuwe heeft bureau Sweco gevraagd het waterhuishoudkundig plan van september 2017 te beoordelen. In Bijlage 9 zijn de bevindingen van Sweco beschreven ten aanzien van het waterhuishoudkundig plan.
De ontwikkeling betreft de nieuwbouw van 77 woningen met bijbehorende voorzieningen zoals parkeren. In totaal zal het verhard oppervlak van het nu nog agrarisch gebied toenemen naar ca. 1,89 hectare. In het plan is ruimte gereserveerd voor nieuw oppervlaktewater. Het plangebied kent een kleiïge ondergrond en is bekend met vrij hoge grondwaterstanden.
Om versnelde afvoer van hemelwater van verharde oppervlakten tegen te gaan dient in het plan een hemelwatercompensatie opgenomen te worden. Richtlijnen voor de dimensies van deze compensatie zijn door Waterschap Rivierenland aangegeven. Per hectare verhard oppervlak dient 436 m3 water geborgen te worden. Dit komt overeen met een T=10+10% bui. Deze berging kan worden vormgegeven door een waterstandsstijging van maximaal 30 centimeter, of een ondergrondse berging.
Het verhard oppervlak in de huidige plannen betreft ca. 1,89 hectare. Dit betekent dat er ca. 824 m3 berging dient te worden gerealiseerd. Deze berging kan zowel ondergronds als bovengronds gerealiseerd worden. In het geval van een ondergrondse berging dient deze voorziening waterdicht te zijn (i.v.m. de hoge grondwaterstand). In de plannen is reeds ruimte gereserveerd voor oppervlaktewater. Uitgangspunt is daarom dat de volledige berging in het oppervlaktewater kan plaatsvinden en dat ondergrondse leidingen puur voor de transport van het hemelwater wordt ingezet.
De benodigde waterberging wordt gerealiseerd door een nieuw oppervlaktewaterlichaam met een oppervlak van circa 2.750 m2 te graven. Dit oppervlaktewater staat middels de bestaande watergang in directe verbinding met het systeem van het waterschap. Ten aanzien van de inrichting van het oppervlaktewaterlichaam heeft nadere afstemming met het waterschap plaats gevonden. Onder meer moet een deel van de voorzieningen ten behoeve van water natuurvriendelijke oevers krijgen en er moet voldoende ruimte voor onderhoud van het water. Het advies van het waterschap is om de nog te realiseren watergangen als B- watergangen aan te leggen. Deze watergangen dienen door de gemeente onderhouden te worden.
Vuilwater wordt gescheiden ingezameld, afgevoerd en aangeboden aan de plangrenzen. De gemeente heeft de ruimte om aan te geven op welke rioolstelsel zij willen aansluiten. De rioolwaterzuiveringsinstallatie van Zetten heeft nog voldoende capaciteit voor deze 77 woningen.
Ten aanzien van de drooglegging dient het maaiveldniveau in ieder geval NAP +7,4 m te bedragen. Om aan de ontwateringseis van 1 meter te voldoen dient het plangebied worden opgehoogd tot NAP +8,1 meter. Aan de oostzijde van het plangebied, gelegen langs de Wageningsestraat, kan dit wateroverlast voor de omgeving tot gevolg hebben. Op deze locatie is in samenspraak met bewoners en ontwikkelaar besloten om een drain aan te leggen die mogelijke wateroverlast ten gevolge van ophoging voorkomt.
Dakwater kan direct op het oppervlaktewater geloosd worden, water van de weg en parkeervoorzieningen moet voorgezuiverd worden door een grondpassage of een sedipipe.
Voor het transport van hemelwater wordt gebruik gemaakt van een riolering welke met afschot richting de bergingsvoorziening loopt. Met het oog op lozingszekerheid is de lozingshoogte idealiter minimaal NAP +6,7 m.
Gevolgen voor de omgeving
Het ophogen van het plangebied kan gevolgen hebben op de omgeving. De Brittanjesingel, waaraan de noordzijde van het gebied grenst, is in de huidige situatie hoger gelegen dan het plangebied. Na ophoging van het plangebied zullen de Brittanjesingel en het plangebied op ongeveer gelijke hoogte komen te liggen.
De grond die gebruikt wordt voor de ophoging zal bestaan uit zandig materiaal in tegen stelling tot dekkende kleilaag. Het zandige materiaal heeft een vele malen hogere doorlatendheid dan de aanwezige kleilaag. Het water wat op het opgehoogde plangebied valt zal infiltreren in het ophoogzand en van daaruit de tijd hebben om verder te infiltreren in de minder doorlatende kleilaag. Het ophoogzand zal op deze wijze fungeren als een infiltratie buffer. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het water vanuit de zandlaag in het plangebied tegen de kleilaag op zal stromen richting de Brittanjesingel en overlast zal veroorzaken. Tussen het plangebied en de kavels aan de Brittanjesingel wordt een greppel aangelegd. Deze is vanuit waterhuishoudkundig opzicht niet noodzakelijk maar de aanleg betreft een tegemoetkoming richting de bewoners waarbij extra afstand gecombineerd wordt met een adequate waterafvoer.
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Wageningsestraat, welke in de huidige situatie op gelijke hoogte ligt als het plangebied. Na ophoging zal de Wageningsestraat derhalve lager komen te liggen ten opzichte van het plangebied en is het mogelijk dat water afstroomt van het plangebied richting de Wageningsestraat. Om overlast te voorkomen is het advies van Aveco de Bondt om een waterscheiding in de vorm van een greppel of drain aan te leggen verwerkt in het stedenbouwkundig plan en vastgelegd in het bestemmingsplan. Aan de zijde van de kavels aan de Wageningsestraat wordt een draine aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Het principe van deze drain is toegelicht in bijlage 2 in het waterhuishoudkundig plan.
Beoordeling SWECO
Na beoordeling van het waterhuishoudkundige plan, worden door Sweco geen obstakels verwacht in de uitwerking. De waterhuishoudkundige belangen zijn op basis van de beschikbare informatie voldoende afgewogen en vertaald naar uitgangspunten voor het ontwerp.
Met inachtneming van het voorgaande en het aangepaste waterhuishoudplan naar aanleiding van inspraakreacties in Bijlage 8 kan worden geconcludeerd dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie en/of voor de omgeving. De compenserende maatregelen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
De woningen worden uitsluitend ontsloten op de Stationsstraat. Ten noordoosten op Brittanjesingel en ten noordwesten op Stationsstraat wordt een ontsluiting gerealiseerd ten behoeve van een calamiteiten route voor hulpdiensten.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de door de gemeenteraad vastgestelde Nota parkeernormen 2016.
In deze nota zijn de landelijke parkeerkencijfers vertaald naar gemeentelijke parkeernormen. De parkeernormen zijn onderverdeeld in verschillende groepen te weten: Wonen, Winkelen en boodschappen, Werken, Onderwijs, Sport cultuur en ontspanning, Horeca en recreatie en Gezondheidszorg en voorzieningen. De parkeernormen zijn van toepassing als er sprake is van een nieuwe ontwikkeling.
In de Nota is opgenomen dat Zetten een subregionale verzorgingsfunctie heeft. Hierbij past de verstedelijkingsgraad ‘matig stedelijk’. Voor het bepalen van de parkeernorm is ook de stedelijke zone (locatie van de ontwikkeling) van belang. Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘centrum’, ‘schil/overloopgebied’, ‘rest bebouwde kom’ en ‘buitengebied’. Het plangebied valt binnen de categorie 'rest bebouwde kom'.
Uitgangspunt in het plan is de huidige Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016. Deze nota is opgenomen in bijlage 1. In de nota zijn de onderstaande normen en rekenwaarden vastgelegd:
Uitsnede Nota parkeernormen
Parkeerbehoefte
Er worden 77 woningen gerealiseerd. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van 9 vrijstaande woningen, 12 twee onder één kap en 56 geschakelde woningen. Uitgaande van de in de Nota parkeernormen 2016 gehanteerde normen houdt dit in dat de totale parkeerbehoefte 182,2 parkeerplaatsen bedraagt. Deze behoefte is alsvolgt vastgesteld; parkeernorm van 2,6 voor vrijstaande woningen * 9 woningen + een parkeernorm van 2,5 voor twee onder één kap * 12 woningen + een parkeernorm van 2,3 voor tussenwoningen/hoek * 56 woningen = een totaal van afgerond 182,2 parkeerplekken.
Beoogde parkeerplaatsen
De parkeerplaatsen zullen gedeeltelijk op eigen terrein en gedeeltelijk in het openbaar gebied worden gerealiseerd. De volgende tabel laat zien welk gedeelte van de parkeerplaatsen op eigen terrein wordt opgevangen en hoeveel parkeerplaatsen er in de openbare ruimte zullen komen. De aantallen in de tabel zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Mochten er in de definitieve uitwerking veranderingen in typologie en aantallen woningen ontstaan, dient het parkeren conform de norm worden opgelost, conform bijlage 1 Nota parkeernormen 2016.
De vrijstaande woningen hebben een garage met dubbele oprit. Voor deze woningen komen er daarmee twee parkeerplaatsen op eigen terrein, rekenwaarde 1,8. Voor de twee-onder-één-kap-woningen is het uitgangspunt dat er minimaal 1 parkeerplaats + garage op eigen terrein wordt gerealiseerd, rekenwaarde 1. Op het eigen terrein is daarmee in totaal een rekenwaarde van afgerond 31 parkeerplaatsen op eigen terrein.
De totale behoefte van afgerond 183 minus een rekenwaarde van 31 plaatsen op eigen terrein resulteert in een behoefte op openbaar gebied van 152 parkeerplaatsen.
In het openbare ruimte zijn deze 152 parkeerplaatsen ingetekend in de huidige verkaveling in verschillende vormen. Langs de ontsluitingslus ligt een doorlopende strook parkeervakken uitgevoerd in verharding aan de buitenzijde. Op twee plaatsen is een doorlopende strook haaksparkeren gerealiseerd. Daarnaast zijn er op diverse plekken parkeerpockets tussen de woningen gelegd waarmee grote aantallen parkeren uit het zicht liggen. De plaats hiervan wordt in de uitwerking definitief bepaald. Ook het binnenhof in het centrale wooncluster is ingericht ten behoeve van parkeren. Op deze wijze liggen de parkeerplaatsen op korte afstand van de woningen en zijn dus ook goed bruikbaar.
De voor dit plan geldende parkeernormen zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn de opstelplaatsen middels een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd. Hiermee zal bij de realisatie van het plan het gewenste parkeeraanbod aanwezig zijn.
Beschikbaar eigen terrein | 31 (9x dubbele oprit - rekenwaarde 1,8 en 14 x enkele oprit - rekenwaarde 1) |
Beschikbaar openbaar gebied | 152 (langsparkeren, hof, pockets en haaks parkeren) |
Totaal | 183 |
Tabel parkeerplaatsen plangebied
De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen in het plan wordt in zijn geheel binnen het plangebied opgevangen. Derhalve wordt voldaan aan de norm.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Op basis van de Bouwverordening geldt een verbod voor bouwvergunningplichtige bouwwerken binnen een afstand van 6 meter van de voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Het college van Burgemeester en Wethouders kan ontheffing verlenen op dit verbod indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert. Het gaat daarbij om de veiligheid van de gebruiker van het bouwwerk en om het voorkomen van storingen in de goede werking van de lijnen als gevolg van het oprichten van het bouwwerk. De Bouwverordening kan ook een verbod inhouden om boven een bepaalde hoogte te bouwen (artikel 2.5.24).
Hoogspanningslijnen en de zakelijk rechtstrook
Op basis van het privaatrecht is er aan weerszijden van een hoogspanningslijn in het algemeen sprake van een zogenaamde zakelijk rechtstrook, waarbinnen een recht van opstal geldt. Dit recht is meestal gevestigd door de beheerder van de hoogspanningslijn, het distributiebedrijf. Als dit het geval is, wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Naast het recht van opstal voor de elektriciteitsmast op het desbetreffende perceel wordt dan meestal ook bedongen dat er een strook grond aan weerszijden van de lijn moet worden vrijgehouden: de zakelijk rechtstrook. Het recht van opstal bestaat onafhankelijk van de verplichtingen die voortvloeien uit de bouwverordening.
De breedte van deze vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn.
In de meeste gevallen wordt een strook van 30 meter aan weerszijden van de leiding vrijgehouden. In uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld bij het gebruik van zeer hoge masten, kan de breedte oplopen tot meer dan 2 x 60 m. Aangezien er vrij veel uitzonderingssituaties zijn, is het noodzakelijk om voor de juiste breedte van de zakelijk rechtstrook steeds contact op te nemen met de leidingbeheerder.
In onderling overleg kan de beheerder van een hoogspanningslijn aan de terreineigenaar een gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen.
In het onderzoek van Liandon naar de magneetveldzone van de hoogspanningslijn wordt een magneetveldzone van 55 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn bepaald. Het onderzoek is als Bijlage 11 toegevoegd.
In paragraaf 2.2.1 is nader uitgewerkt hoe in het ontwerp met de nabijgelegen hoogspanningsleiding rekening is gehouden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Zetten-Zuid.
Het bestemmingsplan Zetten-Zuid moet voldoen aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Bro stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. De digitaliserings- en standaardisatieverplichting is op 1 januari 2010 in werking getreden.
Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de ro-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld. Voor nieuwe bestemmingsplannen is er altijd een digitaal plan, welke prevaleert boven het analoge, afgedrukte plan.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid (de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, het SVBP 2012) en is als digitaal plan (GML-bestand met bijbehorende bestanden) opgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken en betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het stedenbouwkundig plan vormt het vertrekpunt voor het opstellen van de toelichting, regels en verbeelding van het voorliggende plan. Gekozen is voor een flexibele planvorm om ruimte te geven aan veranderingen die door de consument/de markt worden gevraagd. Aan de buitenranden worden wel specificaties toegevoegd om de overgang naar buiten toe zorgvuldig vast te leggen.
Omdat het voorliggende bestemmingsplan een bouwplan mogelijk maakt is het opstellen van een exploitatieplan of een overeenkomst dat inzicht geeft in kosten en wie daar zorg voor draagt verplicht.
De planregels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken.
In hoofdstuk 1 worden de inleidende regels gegeven. In hoofdstuk 2 is de bestemmingsregeling gegeven die geldt voor het plangebied. In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.
In de onderstaande paragrafen wordt per artikel uiteengezet wat de functie van het artikel is binnen het bestemmingsplan.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel opgenomen definities van de begrippen. Naast de begrippen zijn in het bestemmingsplan ook bouwmaten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
Binnen het plangebied zijn structuurbepalende groenstroken als 'Groen' opgenomen. Deze liggen rondom de woonblokken en ter plaatse van de magneetveldzone rondom de hoogspanningslijn.
Ter plaatse van de magneetveldzone is een functieaanduiding 'waterberging' aangebracht om duidelijk te maken waar water gepland is. De uitwerking hiervan vraagt om een nadere ontwerpslag vandaar dat het water hier niet bestemd is.
Tevens is er een aanduiding 'ontsluiting' opgenomen ten behoeve van een ontsluitingsweg voor calamiteiten.
Paden en inritten naar het parkeerhof en opstelplaatsen zijn toegestaan binnen 'Groen'.
Verkeersvoorzieningen zijn opgenomen binnen de bestemming Verkeer - Verblijf. Binnen deze bestemming wordt eveneens ruimte geboden voor parkeergelegenheden, voorzieningen voor het openbaar vervoer, water en groenvoorzieningen. Ook is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk de gronden te gebruiken voor evenementen.
Enkel de watergang langs de Stationsstraat heeft de bestemming 'Water' gekregen omdat het hier een B-Watergang betreft die doorloopt buiten het plangebied.
Naast bovenstaande bestemmingen is de bestemming 'Wonen' opgenomen waarbinnen de beoogde 77 woningen gerealiseerd kunnen worden. Hiervan dienen er 30 woningen als huurwoningen worden gerealiseerd. Er is een wijzigingsbevoegheid opgenomen welke toegepast kan worden als de vraag naar huurwoningen niet blijkt aan te sluiten op het aanbod in het plangebied. Middels een wijzigingsplan moet worden onderbouwd waarom het aanbod aan huurwoningen in het plangebied niet aansluit op de vraag.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn bouwvlakken aangebracht waarmee de positie van de hoofdgebouwen wordt bepaald.
In het centrale veld met de bestemming 'Wonen' is een functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen om parkeerruimte voor de gewenste woningen mogelijk te maken.
Aan de oostzijde is een bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen om hier een goede overgang naar bestaande kavels te krijgen met voldoende 'lucht' in het plan.
Langs de Stationsstraat is het aantal woningen beperkt tot 3 om ook hier aansluiting te vinden bij het bestaande karakter. De woningen mogen als zijnde vrijstaande woningen worden uitgevoerd. Dit is geregeld middels de bouwaanduiding 'vrijstaand'.
Ten noorden van het plangebied is de aanduiding 'langzaamverkeer' opgenomen ten behoeve van een doorgang voor langzaamverkeer richting de Brittanjesingel.
Ten behoeve van de bescherming van de waterhuishoudkundige voorzieningen in het plangebied is de aanduiding 'waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mag niet gebouwd worden.
Tevens is er middels een gebiedsaanduiding (overige zone) een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot het agrarisch bedrijf op de Wageningsestraat 63. De woningen binnen deze aanduiding (contour van 50 meter vanaf de perceelsgrens) mogen pas worden gebouwd nadat er sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan waarmee de hindercontour wordt opgeheven.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
In het plangebied loopt een bovengrondse hoogspanningslijn, namelijk de lijn 'Nijmegen-Dodewaard'. Met een dubbelbestemming is de ligging hiervan zichtbaar gemaakt. Er wordt een breedte van 55 m aan weerszijden aangehouden waarbinnen het bouwen van gebouwen niet is toegestaan. Deze zone is ook gedeeltelijk gelegen over de bestemming 'Wonen'.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Over heel het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee zijn eventuele vondsten beschermd.
Naast de bestemmingen bevat het plan in Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels een aantal algemene regels over algemene voor het gehele plan geldende afwijkingsregels en het overgangsrecht. De regels worden hier verder niet toegelicht.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er in het bestemmingsplan sprake is van een ‘bouwplan’. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een ‘bouwplan’ is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De kosten verband houdend met dit bestemmingsplan, alsmede met de uitvoering ervan, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De door de gemeente te maken kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst, die is gesloten met initiatiefnemer. Ditzelfde geldt voor eventuele planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het concept ontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.
Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan heeft een voortraject plaatsgevonden waarin onder meer dorpsraad is betrokken.
Eind 2016 is de Dorpsraad Zetten / Hemmen door de gemeente Overbetuwe geïnformeerd over het bouw- en bestemmingsplan dat zou kunnen ontstaan voor het plan 'Zetten Zuid'. Naar aanleiding van deze informatiebijeenkomst had de Dorpsraad - in samenwerking met de gemeente - het initiatief genomen om een poll te starten over de woningbehoefte in Zetten / Hemmen. Deze poll had twee hoofdvragen:
Uit de bijeenkomst en de poll kan de volgende conclusie worden getrokken;
De wensen van de bewoners sluiten goed aan bij de beoogde woningbouw in Zetten-Zuid. Het stedenbouwkundig plan voorziet in maximaal 77 woningen, waarvan 56 rij-/hoekwoningen. Echter werd wel gesteld dat het bestemmingsplan erg globaal en flexibel is.
Naar aanleiding van het advies van de Dorpsraad zijn in het bestemmingsplan meerdere aanduidingen opgenomen om verschillende woningtypes aan te geven. Ter plaatse van deze aanduiding is een specifiek woningtype toegestaan.
De woningen aan de noordzijde van het plangebied hebben een brede beukmaat en zijn geschikt voor het realiseren van grondgebonden levensloopbestendige woningen.
Het voorontwerpbestemmingsplan Zetten-Zuid is vanaf 8 juni 2017 tot en met 9 juli 2017 ter inzage gelegd. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om inspraakreacties kenbaar te maken.
Ook is het voorontwerpbestemmingsplan aan een aantal overlegpartners aangeboden, in het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening).
Gedurende de termijn van inzagelegging zijn zes inspraakreacties ingediend. Daarnaast hebben de volgende overlegpartners gereageerd: Provincie Gelderland, Waterschap Rivierenland, Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) en TenneT/Reddyn (hoogspanningsleidingbeheerder).
In bijlage 12 is de nota inspraak en vooroverleg opgenomen. In deze nota zijn alle binnengekomen reacties samengevat weergegeven en van beantwoording voorzien. Enkele inspraakreacties en vooroverlegreacties hebben geleid tot aanpassingen in het ontwerp bestemmingsplan.
Als gevolg van inspraakreacties zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan;
Als gevolg van de reacties van de voorverlegpartners zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan;
Ambtelijke aanpassingen
De volgende ambtelijke wijzigingen zijn doorgevoerd;
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening lag het ontwerpbestemmingsplan zes weken voor zienswijzen ter inzage. Een ieder was in de gelegenheid om vanaf 14 december 2017 tot en met 24 januari 2018 een zienswijze in te dienen.
Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 13 zienswijzen ingediend welke hebben geleidt tot aanpassingen van het bestemmingsplan;
Ambtshalve aanpassingen;