Plan: | 14 woningen Elzenlaan te Smilde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.ElzenlaanSmilde-VST1 |
Voor de thans braakliggende locatie aan de Elzenlaan te Smilde bestaan reeds vele jaren ontwikkelplannen. Koenen Bouw is voornemens ter plaatse maximaal 14 grondgebonden woningen te realiseren. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is, dient het bestemmingsplan ter plaatse te worden herzien.
Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van het dorp Smilde. Het wordt begrenst door de Elzenlaan aan de oost- en zuidkant. Aan de westkant wordt het plangebied begrenst door de gronden van het voormalige Jade College. Op dit moment worden de scholen niet meer gebruikt. De gemeente is de eigenaar van de panden en kijkt welk gebruik hier in de toekomst kan komen in combinatie met verkoop van de panden. Aan de westkant en aan de noordkant wordt het plangebied begrenst door de gronden van de voormalige Agrarische Unie.
Afbeelding 1.1:
Begrenzing plangebied (rood omkaderd)
Aangezien o.a. het plangebied buiten het bestemmingsplan "Smilde 2009" is gehouden, vigeert het bestemmingsplan "Smilde 1983". Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming "Bijzondere doeleinden, categorie E". Deze gronden zijn bestemd voor religieuze voorzieningen, medisch en sociale voorzieningen, educatieve voorzieningen, een postkantoor, bestuurlijke voorzieningen en een verenigingsgebouw.
Bebouwing is tot een hoogte van 8 meter toegestaan waarbij maximaal 50% van het bebouwingsvlak mag worden bebouwd.
De realisatie van maximaal 14 woningen is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk waardoor onderhavige herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Afbeelding 1.2:
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan "Smilde 1983" (plangebied rood omkaderd)
Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied wordt beschreven, gevolgd door de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt een uitleg van de regels van het bestemminsplan aan bod.
Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële haalbaarheid besproken en is een toelichting op de gevolgde procedure gegeven.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidkant van het lintdorp Smilde. Deze plek is in de loop van de tijd steeds lommerrijker geworden en vormt een hele groene zone in de wijk. De locatie wordt aan de zuid- en oostzijde omsloten door de Molenwijk, een zijvaart van de Drentse Hoofdvaart, die haar naam dankt aan de grote korenmolen die tot ca. 1925 op een steenworp afstand - iets zuidelijker - stond van de locatie. Aan de westzijde wordt de locatie begrensd door de achterterreinen van de bebouwing aan de Veenhoopsweg. Aan de noordzijde vormt een bescheiden boswal de begrenzing. Het terrein heeft behoord tot het achterterrein van de school die het front heeft aan de Drentse Hoofdvaart. Tegenover de locatie bevindt zich het monumentale landhuis Haegenaarskamp op een zeer ruim en groen terrein.
Afbeelding 2.1:
Kadastrale kaart 1811-1832
Ontwikkeling
Tot het begin van de 20e eeuw vormde de Molenwijk de overgang van de lintbebouwing naar het landelijk gebied. De achtererven van de bebouwing aan de Drentse Hoofdvaart liepen door tot een de Molenwijk. Met name in de jaren ’60 en ’70 is de Molenwijk een omsloten deel geworden door de planmatige uitbreidingen van Smilde aan de oostzijde. In de loop van de laatste decennia zijn steeds meer van dergelijke plekken opgevuld en is het profiel van de Molenwijk steeds minder nadrukkelijk aanwezig geworden.
Afbeelding 2.2:
Topografische kaarten Smilde periode 1850 - 2010
In de huidige situatie is het plangebied een braakliggend, overwoekerd terrein. Aan de noordgrens van het plangebied is een fietspad aanwezig naar de voorheen aanwezige school.
Navolgende afbeelding geven een beeld van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving.
Afbeelding 2.3:
Foto plangebied vanaf de Elzenlaan, ter hoogte fietsingang voormalig Jade College (bron: Google Streetview)
Afbeelding 2.4: Foto plangebied vanaf de Elzenlaan, uitkijkend op landhuis Haegenaarskamp en plangebied aan de rechterzijde (bron: Google Streetview)
Binnen het plangebied zijn maximaal 14 grondgebonden woningen voorzien inclusief bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen.
In de stedenbouwkundige opzet is gekozen voor twee blokken rijtjeswoningen (2x4) aan de zijde van de bestaande fietspad naar het voormalige Jade College. Tevens worden aan de zijde van de Elzenlaan in totaal 6 twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd. Langs de bestaande watergang zal een groenzone met wandelpad aangelegd worden.
Stedenbouwkundige verantwoording
De knik in de Molenwijk en Elzenlaan maken het groen en water extra zichtbaar en de ruimtelijke kwaliteit heeft ook als uitgangspunt gediend voor de bescheiden uitbreiding met 14 woningen op deze plek. Er is bewust gekozen voor een verkaveling die aan de noordzijde aansluit bij het orthogonale stelsel van de verkavelingsstructuur en aan de zuidzijde juist de natuurlijk rand benadrukt. Maar bovenal vormt de nieuwe bebouwing een woonhof met een eigen karakter. Door de fronten van de woonhuizen naar de wijk te laten wijzen, krijgt het binnenhof een intiemer en informeler karakter. Dat behoudt een optimaal profiel aan de buitenzijde en blijft de plek te beleven als een bijzondere, groene plek, zowel voor de voorbijganger als de bewoner. De groei van Smilde aan de oostzijde is zichtbaar fragmentarisch. Vele bouwperiodes en -stijlen zijn herkenbaar en de planmatige aanpak is altijd relatief klein van schaal. Reden om ook hier te kiezen voor een eigentijdse invulling met herkenbaar eigen karakter zonder compleet anders te zijn dan andere delen van de wijk. Ten aanzien van de monumentale ‘overbuur’ wordt enige terughoudendheid in acht genomen, maar wordt in sfeer en kleurtinten aansluiting gezocht.
Afbeelding 2.5:
Stedenbouwkundige opzet
Navolgende afbeelding geeft een beeld van het toekomstige aanzicht van de wijk. Uitgangspunt hierbij is de erfafscheiding van de percelen gericht naar de openbare ruimte uitgevoerd worden in de vorm van een groene haag. Een nadere uitwerking van de scheiding tussen openbaar-privé is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan.
Afbeelding 2.6:
Indicatie toekomstig aanzicht woonwijk
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op één van de nationale belangen uit de SVIR.
Daarnaast wordt in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017. De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen blijft, maar wordt lichter in het gebruik.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
In het Besluit ruimtelijke ordening staat dat:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Bestaande stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Smilde en wordt omringd door bestaande dorpsfuncties. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied een bestaand stedelijk gebied betreft.
Behoefte
Voor wat betreft het vaststellen van de behoefte is het van belang of er in de gemeente Midden-Drenthe, en specifiek Smilde, vraag is naar woningen en dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in deze vraag. Uit verschillende volkshuisvestelijke onderzoeken (provincie, PRIMOS) blijkt dat de bevolking in Midden-Drenthe de komende jaren zal afnemen. Daarentegen neemt het aantal huishoudens, en daarmee de vraag naar woningen, toe.
Zowel uit de gemeentelijke structuurvisie voor Smilde (zie paragraaf 3.3.1 in deze toelichting) als het gemeentelijke Woonplan (zie paragraaf 3.3.2 in deze toelichting) blijkt dat onderhavig plangebied aangemerkt is als woningbouwlocatie. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen woningbouw voorziet in een concrete behoefte. Tevens kan geconcludeerd worden dat het plangebied (inbreidingslocatie) een geschikte locatie is om te voorzien in de vraag naar woningen.
Afbeelding 3.1:
bevolkings-, huishoudensontwikkeling en woningvoorraad in Midden-Drenthe (bron: PRIMOS-prognose 2016).
Afbeelding 3.2: Huishoudensprognose kerncluster Smilde, 2015-2025 (bron: Provincie Drenthe 2015, CBS Microdata, bewerking Companen)
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied passend is binnen het ruimtelijke Rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.
In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Met de vaststelling is het proces van de revisie van de omgevingsvisie afgerond. Tijdens dit proces zijn stakeholders en andere belangenvertegenwoordigers gericht betrokken en geraadpleegd, om tot de uiteindelijke visie en verordening te kunnen komen.
In de omgevingsvisie legt de provincie haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Onderwerpen als ruimtelijke ontwikkelingen, energie, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur komen aan bod. Ons beleid voor de fysieke leefomgeving draagt bij aan de sociaal economische ontwikkeling van Drenthe.
Uitgangspunten in de Omgevingsvisie zijn:
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’. De kernkwaliteiten zijn:
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
De provincie streeft in haar beleid inzake "wonen" naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie en in een Woonplan. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus. In de Omgevingsvisie wordt nog specifiek genoemd als ambitie: ‘het ontwikkelen van bijzondere woonmilieus’.
Om Drenthe meer te profileren als woonprovincie, wil de provincie gezamenlijk met gemeenten en partners aantrekkelijke nieuwe woonconcepten ontwikkelen met meer ruimte voor experimentele architectuur. Hierbij worden nieuwe kleinschalige woonmilieus ontwikkeld die passen bij de kwaliteiten en behoeften in een bepaald gebied. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan woonwensen en leefstijlen van kleine specifieke doelgroepen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze woonmilieus is een landschappelijk kader dat aansluit bij gebiedsspecifieke kernkwaliteiten.
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in de provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op woningbouw op een inbreidingslocatie binnen 'bestaand stedelijke gebied'. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale beleidsuitgangspunten.
De Omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld op 3 oktober 2018) is het instrument waarmee omgevingsbeleid, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie, wordt uitgevoerd. Voor het voornemen zijn de volgende aanduidingen in de Omgevingsverordening van belang. Het plangebied is aangewezen als bestaand stedelijk gebied. In het plangebied moet met de volgende kernkwaliteiten rekening gehouden worden:
Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
De kwaliteit van de Drentse Hoofdvaart betreft de verbindende factor van verschillende esdorpen en meerdere sluis- en brugcomplexen. Het plangebied is niet direct aan de Drentse Hoofdvaart gelegen en heeft hier ook geen direct zicht op. Gelet hierop, en mede gelet op de relatief beperkte omvang en ruimtelijke impact van de voorgenomen ontwikkeling, kan gesteld worden dat onderhavige ontwikkeling de cultuurhistorische kernkwaliteit van de Drentse Hoofdvaart niet aantast.
Kernkwaliteit Landschap
Het meest voorkomende landschapstype in de provincie is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Tot dit landschapstype behoren behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandscheveld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn onderling verbonden door kanalenstelsels. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken.
Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.
In Smilde is het oorspronkelijke ontginningspatroon in de omgeving van het plangebied niet meer duidelijk zichtbaar in het landschap. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de huidige verkaveling en wegenstructuur en aanwezige watergang. Geconcludeerd kan worden dat voorgenomen ontwikkeling de landschappelijke kernkwaliteit van het hoogveenontginningslandschap niet aantast.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleidskader.
De gemeente Midden-Drenthe heeft voor Smilde de Structuurvisie Smilde (17 augustus 2004) vastgesteld. Hierin zijn de ruimtelijke beleidsuitgangspunten voor de kern Smilde vastgelegd. Verschillende opgaven die in de structuurvisie benoemt zijn gaan over de wijze waarop op een zorgvuldige manier ruimte geboden kan worden in woningbouw. Onderhavig plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als potentiële ontwikkellocatie. Aandachtspunt hierbij is het aspect 'cultuurhistorie'. Ten aanzien van Smilde is de ligging aan de Drentsche Hoofdvaart en de bebouwingsgeschiedenis van cultuurhistorisch belang. Van oorsprong was de bebouwing in Smilde uitsluitend gericht op de Drentsche Hoofdvaart en gelegen aan de Veenhoopsweg/Hoofdweg. Later zijn de uitbreidingswijken van Smilde verder richting het oosten opgericht. Van cultuurhistorisch belang is dat de beeldbepalendheid van de bebouwing die gericht is op de Veenhoopsweg/Hoofdweg behouden moet blijven door middel van een open en groene ruimte tussen de Veenhoopsweg/Hoofdweg en de Molenwijk. Ook in de toekomstige situatie zal er in de omgeving van het plangebied sprake blijven van een open groene ruimte, waardoor de voorgenomen woningbouw geen negatief effect heeft op het cultuurhistorisch karakter van Smilde.
Het 'Woonplan 2017 – 2021' is op 11 december 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld en geeft het woonbeleid voor de komende jaren weer (2017-2021). In het document staan de volgende visie en ambitie genoemd:
Uitgangspunt voor onderhavige ontwikkeling is het voorzien in een concrete behoefte waarbij aangesloten wordt qua ritme en korrel bij de kern. Wanneer gekeken wordt naar de woningbehoefte voor het kerncluster Smilde (Smilde, Bovensmilde en Hoogersmilde) dan geldt er een woningebehoefte van ca. 80 woningen tot de periode 2025. Voor Smilde zelf blijkt uit woningmarktanalyse een behoefte van ca. 25 woningen. In Smilde bestaan verschillende harde als zachte plannen waarbij de gezamenlijke plancapaciteit de vraag overstijgt. Onderhavige ontwikkeling van 14 woningen maakt onderdeel uit van de in het Woonplan vermelde plancapaciteit. Hierbij wordt specifiek opgemerkt dat onderhavige ontwikkeling, in tegenstelling tot de overige plannen, een concrete ontwikkeling betreft. Qua locatie (inbreiding) en aansluiting bij de kern (programma sluit aan bij de woningtypologie in de omgeving) voldoet de ontwikkeling tevens aan de uitgangspunten in het Woonplan.
In het Groenbeleidsplan 2016-2025 staat in hoofdlijnen hoe de gemeente wenst om te gaan met het openbaar groen in de bebouwde kom.
Voor onderhavige ontwikkeling wordt in het Groenbeleidsplan de waarde van de watergang alsmede de bomen langs de Elzenlaan vermeld. Met de voorgenomen ontwikkeling zal de beleefbaarheid van de watergang versterkt worden. De bomen langs de Elzenlaan zullen behouden blijven. De voorgenomen ontwikkeling is hiermee passend binnen de uitgangspunten uit het Groenbeleidsplan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten die relevant zijn voor het bestemmingsplan.
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat:
Zintuiglijke waarnemingen
In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Grond
In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik en lood gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond.
Grondwater
In het ondiepe grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het
milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw.
Het volledige onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB (53 dB voor autowegen) voor het binnenstedelijk gebied.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar de te verwachten geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai. Aangezien de toekomstige woningen binnen de geluidzones van de Tramweg, de Vaartweg en de Veenhoopsweg (N371) zijn gesitueerd, is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is het plangebied gelegen nabij de Elzenlaan en de Beukenlaan (beide 30 km/uur wegen). Deze wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het volgende gebleken:
Ten aanzien van het aspect 'akoestiek' kan worden geconcludeerd dat nergens sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Het aanvragen van hogere waarden is derhalve niet benodigd. De geluidbelasting vanwege de niet gezoneerde 30 km/uur wegen is daarnaast dusdanig laag, dat gesteld kan worden dat er spraken is van een goede ruimtelijke ordening.
Het volledige onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Wet luchtkwaliteit
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Het onderhavige project is dan ook gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Goede ruimtelijke ordening
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Uit informatie van ondermeer het RIVM, Provincie Drenthe en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) blijkt dat de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied ruimschoots voldoet aan de geldende normen voor ondermeer (zeer) fijn stof en stikstofdioxide.
Op basis van de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling en de situatie ter plaatse van het plangebied kan geconcludeerd worden dat:
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke
slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal
besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Onder meer uit informatie van de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling. Er zijn geen transportverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied gesitueerd. Daarnaast zijn er ook geen inrichtingen aanwezig met een significantie risicocontour.
Enkel ten zuiden van Smilde is een hogedruk aardgasleiding gelegen met een gasontvangststation. Het plangebied is echter ruim buiten het invloedsgebied hiervan gelegen waardoor dit geen belemmering vormt.
Afbeelding 4.1:
Uitsnede provinciale risicokaart (plangebied blauw omkaderd)
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die ten aanzien van het aspect 'externe veiligheid' een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. Ook kan de realisatie van een bedrijf binnen een plangebied van nadelige invloed zijn op woningen buiten het plangebied. In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.
In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de
milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
In de omgeving van het plangebied komt enkel lichte vormen van bedrijvigheid voor in de vorm van scholen, detailhandel en horeca. Dergelijke functies zijn op grond van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" ingedeeld in de categorie 1 (richtafstand 10 meter). Deze functies zijn over het algemeen goed verenigbaar met woningen.
Het plangebied is niet gelegen binnen de richtafstand van enige bedrijvigheid. In het plangebied zelf zijn geen bedrijfsmatige functies voorzien waardoor negatieve effecten op de omgeving tevens niet aan de orde zijn.
Binnen en buiten het plangebied zijn geen milieubelemmerende functies aanwezig en/of voorzien die een belemmering voor de woningen in het plangebied en de omgeving vormen.
Sinds de wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening in november 2003 is het opnemen van een waterparagraaf in een ruimtelijke plan dwingend voorgeschreven. In deze waterparagraaf is het resultaat van de watertoets beschreven. De watertoets fungeert als procesinstrument met als doel het vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en daarmee het betrekken van het waterschap in de planvorming. In de waterparagraaf zijn de beschrijving van het waterhuishoudkundig systeem, het proces van de watertoets en het advies van het waterschap verwerkt.
Door Aveco de Bondt is in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling de watertoets doorlopen. Hiervoor heeft afstemming plaatsgevonden met zowel de gemeente Midden-Drenthe als met het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Uit de watertoets is naar voren gekomen dat vanwege de toename van het verharde oppervlak in het plangebied er binnen het plangebied compensatie gerealiseerd moet worden om zodoende te voorkomen dat het hemelwater versneld afstroomt op het oppervlaktewater. Er is in overleg met het Waterschap gekozen om middels het verbreden van een bestaande greppel en het realiseren van een wadi te voorziein in voldoende waterberging en infiltratie. De voorzieningen zullen middels een overstort aangesloten worden op de bestaande watergang. Daarnaast zijn werkzaamheden binnen de invloedszone van de watergang vergunning- of meldingsplichtig.
De voorgenomen ontwikkeling heeft vanwege de toename van he verhard oppervlak mogelijke gevolgen voor de waterhuishouding. Binnen het plangebied dient compensatie plaats te vinden. Hierin wordt in het plangebied in voldoende mate voorzien waardoor er geen waterhuishoudkundige belemmeringen zijn.
De volledige watertoets is als bijlage 3 opgenomen.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel niet toegestaan. Ten aanzien van Natura 2000 zijn er beperkte wijzigingen in de Wet natuurbescherming ten opzichte van de bepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet vervalt. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer aan de orde.
Aangezien er ter plaatse van het plangebied ruimtelijke ingrepen (waaronder kappen van bomen) voorzien zijn, is er door Tuitert Natuuronderzoek een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Drenthe ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Algemeen
Het plangebied vormt beperkt geschikt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals algemeen voorkomende muizensoorten, egel en konijn. Het betreft andere beschermde soorten (art. 3.10 Wn) waarvoor een provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming geldt. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
In de begroeiing in en langs de randen van het plangebied kunnen ook diverse algemeen voorkomende (zang)vogels broeden. Verstoring van broedende vogels dient voorkomen te worden, bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen van vogels dat globaal loopt van half maart tot begin augustus. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet aanwezig in en rond het plangebied.
Vleermuizen
Voor de meeste zwaarder beschermde soorten planten of dieren geldt dat ze tijdens het verkennend veldbezoek niet zijn aangetroffen en ook niet in het plangebied worden verwacht vanwege het ontbreken van geschikte biotoop voor deze soorten. Uitzondering hierop vormen vleermuizen en broedvogels. Enkele mogelijk te kappen bomen in het plangebied bevatten holtes en scheuren waardoor deze potentieel geschikt zijn als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Aanwezigheid van boombewonende vleermuizen in het plangebied kan derhalve niet op voorhand worden uitgesloten. Aan de hand van aanvullend vleermuisonderzoek dient vastgesteld te worden of betreffende bomen daadwerkelijk door vleermuizen worden gebruikt als verblijfplaats. Als dat het geval is, dan is voor het kappen van deze bomen een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Het plangebied vormt geschikt foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten. De watergang die langs het plangebied loopt is geschikt als foerageergebied voor de watervleermuis. De begroeiing in het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vrijwel alle mogelijk in het gebied voorkomende vleermuissoorten. Rondom het plangebied is veel groen aanwezig dat behouden blijft. Van een verlies aan essentieel foerageergebied van vleermuizen is derhalve geen sprake. Wel dient met verlichting rekening te worden gehouden met vleermuizen die (mogelijk) boven de watergang langs het plangebied en begroeiing langs de randen van het plangebied foerageren.
Aanvullend onderzoek
Gelet op de potentie van het plangebied voor vleermuizen heeft er in 2017 een aanvullend vleermuisonderzoek plaatsgevonden. Navolgend de conclusies uit dit onderzoek:
Met uitzondering van eventueel aanwezige vleermuizen komen er in het plangebied geen zwaarder beschermde flora en fauna voor. Mits afdoende mitigerende maatregelen worden genomen, staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De mitigerende maatregelen zijn als voorwaardelijke verplichting in de planregels vastgelegd.
Het verkennende onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd, het aanvullende vleermuisonderzoek als bijlage 5.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. De Erfgoedwet heeft per 1 januari 2016 de Monumentenwet vervangen. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
Op de archeologische verwachtings- en beleidskaart Midden-Drenthe (Oranjewoud, maart 2012) zijn de archeologische waarden en verwachtingen voor Smilde vastgelegd. Een uitsnede van deze kaart is navolgend weergegeven.
Afbeelding 4.2:
Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart (plangebied rood omkaderd)
Op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart geldt voor het plangebied een overwegend lage verwachtingswaarde (groen). Voor een smalle zone geldt een middelhoge verwachtingswaarde (geel).
Voor gronden met een lage verwachtingswaarde geldt conform het gemeentelijk beleid een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek. Voor gronden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2. Aangezien binnen deze zone (middelhoge verwachting) geen grote bodemingrepen zijn voorzien, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet benodigd.
Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is op grond van het gemeentelijk beleid niet benodigd. Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht. "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister." Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 14 woningen. Een dergelijk geringe toevoeging van woningen leidt tot een toename van het aantal voertuigbewegingen op de Elzenlaan van minder dan 100 voertuigbewegingen per dag.
Zondermeer kan gesteld worden dat vanwege de voorgenomen ontwikkeling er geen verkeersknelpunten zullen ontstaan. Wel dient rekening gehouden te worden met een veilige ontsluiting van het plangebied op de Elzenlaan gelet op de aanwezige bomen ter plaatse.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het parkeren is vastgelegd in het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012 – 2020'. Hierin staat vermeld dat ten aanzien van de parkeernomen aangesloten wordt op de kengetallen van het CROW. Aangezien de gemeente Midden-Drenthe, gelet op het overwegend landelijke karakter, als een autogemeente kan worden gekenmerkt, worden de hoogste parkeernomen uit het CROW overgenomen.
Wanneer de omgeving van het plangebied gekenmerkt wordt als 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk' dan gelden op grond van het CROW de volgende parkeernormen:
Gelet op het programma is er een parkeerbehoefte van ca. 35 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan is hiermee rekening gehouden en de realisatie van 35 parkeerplaatsen (op eigen terrein en in het openbaar gebied) maakt onderdeel uit van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (de zgn. C-Lijst), evenals activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (de zgn. D-lijst). Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor het beoordelen van de vraag of een activiteit m.e.r.- (beoordeling)plichtig is kan niet enkel worden volstaan met een toets aan deze drempelwaarden, zoals deze in kolom 2 van bijlage C respectievelijk D behorende bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van circa 61 woningen mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Om te beoordelen of er sprake is van significant nadelige milieugevolgen is er door Aveco de Bondt een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De conclusie hieruit is dat er geen sprake is van significant negatieve milieugevolgen en dat derhalve een M.E.R.-procedure niet benodigd is. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft hierop op 24 oktober 2018 besloten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het uitvoeren van een milieueffectrapportage nodig maken. Dit besluit is als bijlage 6 bijgevoegd.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP 2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO 2012.
In het voorliggende bestemmingsplan worden tevens de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP 2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP 2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen:
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Inleiding
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Gemeentelijke kosten
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).
Middels een anterieure overeenkomst zijn de (financiële) afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd. Hierin zijn onder andere ook afspraken vastgelegd over het beheer en onderhoud van de openbare ruimte. Tevens zijn hierin afspraken vastgelegd over het gemeentelijk kostenverhaal.
Gelet hierop is van vaststellen van een exploitatieplan niet benodigd.
Informatieavond
De realisatie van een woningbouwplan ter plaatse van onderhavig plangebied is al vele jaren bekend en onderwerp van gesprek. Na vertraging is in 2016 de ontwikkeling weer voortvarend opgepakt, waarbij het informeren van de buurt en het verkrijgen van draagvlak voor het plan sindsdien hoog op de agenda staat. Dit heeft ondermeer geleid tot een informatieavond op 21 juli 2016 waar over het algemeen door de aanwezigen positief is gereageerd op de plannen.
Sindsdien zijn geïnteresseerden over de planvorming geïnformeerd middels een website, enquete en aanwezigheid op de Beurs Bouwplan. Gebleken is dat er aanzienlijke interesse is in de voorgenomen ontwikkeling waarvan een ruime meerderheid uit Smilde zelf.
Vooruitlopend op de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan heeft de initiatiefnemer de bewoners van de woningen aan de Elzenlaan over de voorgenomen ontwikkeling geïnformeerd.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het plan voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 augustus 2019 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld met een zienswijze te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn twee zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen, die als bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd, wordt nader ingegaan op deze zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.