direct naar inhoud van Artikel 17 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Zwiggelte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.054302-VG01

Artikel 17 Wonen

 

17. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

1.    een aan-huis-verbonden beroep en/of mantelzorg;

2.    een atelier, ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’;

met daaraan ondergeschikt:

b.    groenvoorzieningen;

c.    infrastructurele voorzieningen;

d.    nutsvoorzieningen;

e.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

f.     tuinen, erven en terreinen;

g.    gebouwen;

h.    bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;

met dien verstande dat:

i.      ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, de instandhou­ding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nage­streefd.

17. 2.    Bouwregels

17. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de vol­gende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden ge­bouwd;

b.    een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c.    een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘maximum aantal aan­een te bouwen wooneenheden’, in welk geval het aantal hoofdgebouwen ten hoogste het aangegeven aantal zal be­dragen;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenhe­den’ zal het aantal hoofdgebouwen ten hoogste het aangege­ven aantal bedragen;

e.    de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneenge­bouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3,00 m, dan wel niet minder dan de af­stand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelsgrens voorzover deze minder bedraagt;

f.     de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

g.    in afwijking van het bepaalde in sub f. zal de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de ter plaatse van de aandui­ding ‘maximale goothoogte (m)’ aangegeven hoogte bedra­gen;

h.    de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

i.      een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap waarvan de helling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen.

17. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    van een bouwperceel zal ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage voor zover dat meer is;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwperceel worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 110% van het grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:

1.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het achtererf ten hoogste 50% van het achtererf zal bedragen;

2.    onverminderd het bepaalde in sub c. onder 1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 80% van het oppervlak van het hoofdgebouw zal bedragen;

3.    onverminderd het bepaalde in sub c. onder 1. en 2. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 85 m² zal bedragen;

d.    indien de oppervlakte van het hoofdgebouw kleiner is dan 63 m² zal de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 50% van het achtererf bedragen met een maximum van 50 m²;

e.    de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouwd of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw zal ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen, met een maximum van 7,50 m. Indien het hoofdgebouw in de voorgevel smaller is dan 7,00 m zal de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping ten hoogste 3,50 m bedragen;

f.     de bouwhoogte van platte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

g.    de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste de goothoogte van het hoofdgebouw bedragen met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 3,30 m zal bedragen;

h.    de bouwhoogte van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 7,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

i.      de goot- en boeihoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

j.      de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 6,60 m bedragen;

k.    een erker mag de bouwgrens / het bouwvlak / voorgevelrooilijn overschrijden, mits:

-       de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelgrens ten minste 3,50 m bedraagt;

l.      de breedte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt bedragen;

m.   de diepte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 1,50 m bedragen;

n.    de bouwhoogte van een erker zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

o.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van ten minste 1,00 m hiervan te worden gebouwd;

p.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van ten minste 1,00 m achter het verlengde van de voorgevel en bij hoekwoningen bovendien op een afstand van ten minste 1,00 m achter het verlengde van de voorgevel van het naastliggende perceel, tenzij in het bestemmingsplan anders is aangegeven;

q.    bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook overblijft met een breedte van ten minste 2,70, gerekend vanaf de zijdelingse perceelgrens;

r.     bij hoofdgebouwen waarvan er horizontaal meer dan twee aaneen zijn gebouwd, zal de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping achter de achtergevel van het hoofdgebouw, indien deze aan- of uitbouw, dit aangebouwde bijgebouw of deze aangebouwde overkapping breder is dan 50% van de breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 4,00 m bedragen.

17. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 7,00 m be­dragen;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daar­van ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

c.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, die ten minste 1,00 m achter het ver­lengde van de voorgevel geplaatst worden, zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 1,00 m bedragen.

17. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere ei­sen stellen aan:

a.    de plaats en de afmetingen van de bebouwing;

b.    de plaats van gebouwen in de nabijheid van een met ‘karakte­ristiek’ aangeduid gebouw;

c.    de goot- en bouwhoogte van de met ‘karakteristiek’ aangege­ven gebouwen, in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande ge­bouw.

17. 4.     Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de mili­eusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 17.2.1. sub b. en toestaan dat een hoofdge­bouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd, tot ten hoogste 3,00 m buiten het bouwvlak, mits:

1.    de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

2.    de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen­gebouwde hoofdgebouwen tot de achterste en zijdelingse bouwperceel­grens ten minste 3,00 m bedraagt;

b.    het bepaalde in lid 17.2.1. sub e. en lid 17.2.2. sub r. en toe­staan dat de afstand tus­sen een gebouw en de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot ten hoogste 2,00 m;

c.    het bepaalde in lid 17.2.2. sub c. en d. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot tot ten hoogste 70 m², indien een medische indicatie daartoe aanleiding geeft;

d.    het bepaalde in lid 17.2.2. sub f. tot en met j. en toestaan dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk zijn aan de goot- en bouwhoogte van de bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping.

17. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoelein­den anders dan een aan-huis-verbonden beroep;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehand­haafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmi­lieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

1.    de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair zal blij­ven;

2.    aan-huis-verbonden activiteiten ten behoeve van het be­roep uitsluitend inpandig zullen worden verricht;

3.    ten hoogste 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijge­bouwen zal worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;

4.    degene die de gebruiker is van de woning ook degene zal zijn die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent;

5.    de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, om­vang en intensiteit verenigbaar zal zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;

6.    er geen detailhandel plaatsvindt, ondergeschikte verkoop in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep is toegestaan;

7.    er geen uiterlijke kenmerken ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep zijn aangebracht, behoudens een kleine naams- en beroepsaanduiding van maximaal 0,2 m². Deze aanduiding moet aan het pand bevestigd zijn en mag niet verlicht zijn;

8.    het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de ver­keersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

d.    het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning.

17. 6.    Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de mili­eusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

-       het bepaalde in lid 17.5. sub b. en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan-huis-ver­bonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

1.    de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dit betekent dat:

a.    de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair zal blijven;

b.    de aan-huis-verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig zullen worden verricht;

c.    ten hoogste 30% van de oppervlakte van hoofd- en bij­gebouwen zal worden gebruikt voor de aan-huis-ver­bonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;

d.    degene die de gebruiker is van de woning ook degene zal zijn die het aan-huis-verbonden bedrijf uitoefent;

2.    het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu ople­vert, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:

a.    de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, om­vang en intensiteit verenigbaar zal zijn met het ka­rakter van de omringende woonomgeving;

b.    geen ontheffing wordt verleend aan bedrijven die ver­gunningsplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;

c.    bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toege­staan voorzover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven zoals genoemd in bijlage 1;

d.    behoudens een ondergeschikte verkoop, in direct ver­band met het aan-huis-verbonden bedrijf, geen detail­handel zal plaatsvinden;

e.    het gebruik geen nadelige invloed zal hebben op de ver­keersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

17. 7.    Sloopvergunning

17. 7. 1. Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verbo­den zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (sloopvergunning) bouwwerken te slopen.

17. 7. 2. Het bepaalde in lid 17.7.1. is niet vereist voor het slopen:

a.    ingevolge een aanschrijving van Burgemeester en Wethouders;

b.    van bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning is vereist;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

17. 7. 3. De in lid 17.7.1. genoemde vergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

a.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.    de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden her­steld;

c.    de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.    het delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.