direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Bestemmingsplan Zwiggelte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.054302-VG01

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

1.    plan:

het bestemmingsplan Zwiggelte van de gemeente Midden-Drenthe;

2.    bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.054302-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

3.    aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.    aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5.    aan- of uitbouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;

6.    aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachte­lijke (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstra­ling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbijbehorende bijgebouwen, en met behoud van de woon­functie ter plaatse, kan worden uitgeoefend, zoals opgenomen in bijlage 1;

7.    aan-huis-verbonden beroep:

het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsu­lent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, ge­rechts­deurwaarder, huisarts, interieur-architect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oe­fentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, re­gisteraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan- of uitbouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;

8.    achtererf:

het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;

9.    agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

10.  agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf;

11.  archeologisch waardevol terrein:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen (kunnen) bevinden;

12.  bar:

een horecabedrijf dan wel een onderdeel van een horecabe­drijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het al­gemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit verstrekt;

13.  bar-/dancing:

een bar, waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen, en een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee ge­lijk te stellen horecabedrijven, zoals discotheken en nacht­clubs;

14.  bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

15.  bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

16.  bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

17.  beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverle­nend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief op­slag- en administratieruimten en dergelijke;

18.  bestaand bij gebruiksregels / bestemmingsregels:

het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, met uitzondering van ge­bruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestem­mingsplan;

19.  bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ont­werp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

20.  bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

21.  bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

22.  bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrij­staand dan wel aangebouwd;

23.  boerderijpand:

het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was onder­gebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

24.  bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

25.  bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

26.  bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van onderbouw en zolder;

27.  bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegela­ten;

28.  bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

29.  bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aange­duid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouw­werken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

30.  bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

31.  cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

32.  detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goede­ren aan personen die die goederen kopen voor gebruik, ver­bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een be­roeps- of bedrijfsactiviteit;

33.  dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoon­heidsinstituten, fotostudio’s, galerieën en naar de aard daar­mee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

34.  eerste bouwlaag:

een bouwlaag op de begane grond;

35.  erker:

uitbouw aan een gevel van het hoofdgebouw;

36.  erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvin­den van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop en een seksau­tomatenhal;

37.  evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toe­gankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen, en beto­gingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

38.  gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

39.  geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

40.  geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

41.  geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsge­voelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet ge­luidhinder en/of Besluit geluidhinder;

42.  groepsaccommodatie:

een zelfstandige verblijfsaccommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in o.a. gezamenlijke facili­teiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;

43.  grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

44.  hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;

45.  hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als be­langrijkste gebouw valt aan te merken;

46.  horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etens­waren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

47.  intensief tuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grond­gebon­den agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;

48.  intensief veehouderijbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;

49.  kampeermiddel:

a.    een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;

b.    enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

50.  kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

51.  landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het land­schap;

52.  logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de bed- and breakfasteenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf;

53.  maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbe­schouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dien­ste van deze voorzieningen;

54.  mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

55.  milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;

56.  natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

57.  niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrari­sche gronden als productiemiddel, zoals een intensief tuin­bouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;

58.  normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig nood­zakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

59.  overkapping:

een bouwwerk voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

60.  paardrijdbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

61.  peil:

a.    bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;

b.    bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de boven­kant van dat terrein;

c.    bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maai­veld;

62.  productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de pro­ductiefunctie;

63.  relatie:

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven bestemmings­vlakken met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak;

64.  risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veilig­heid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand zal worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwets­bare objecten;

65.  seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin be­drijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, pros­titutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

66.  voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, voor zover het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg ge­keerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig door Burge­meester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);

67.  voorgevelrooilijn:

de voorgevelrooilijn is:

a.    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regel­matige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

-       de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo­veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn over­eenkomstige de richting van de weg geeft;

b.    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden ge­bouwd:

-       bij een wegbreedte van ten minste 15,00 m: de lijn gele­gen op 15,00 m uit de as van de weg;

-       bij een wegbreedte geringer dan 10,00 m: de lijn gele­gen op 10,00 m uit de as van de weg;

68.  voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige ob­jecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

69.  vrijstaand gebouw:

een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

70.  vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

71.  woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijke huishouding.

72.  woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

73.  zorgfunctie:

een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen al dan niet behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.