direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Bedrijf
Plan: Bestemmingsplan Zwiggelte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.054302-VG01

Artikel 4 Agrarisch - Bedrijf

 

4. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    grondgebonden agrarische bedrijven;

b.    agrarisch dienstverlenende bedrijven;

c.    het wonen, ten dienste van de in sub a. en b. genoemde functies;

d.    detailhandel, ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

e.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

f.     groenvoorzieningen

g.    infrastructurele voorzieningen;

h.    nutsvoorzieningen;

i.      waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

j.      gebouwen;

k.    bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;

met dien verstande dat:

-       ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, de instand­houding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.

4. 2.       Bouwregels

4. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende re­gels:

a.    de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden ge­bouwd;

c.    de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4,5 m bedra­gen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximum geldt;

d.    de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 10,00 m be­dragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk ge­val de bestaande bouwhoogte als maximum geldt;

e.    de dakhelling van een gebouw zal ten minste 30° bedragen;

f.     de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

4. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebou­wen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 80% van het oppervlak van de bedrijfswoning bedragen;


b.    de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouwd of aangebouwde overkapping naast de bedrijfswoning zal ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning bedragen, met een maximum van 7,50 m. Indien de bedrijfswoning in de voorgevel smaller is dan 7,00 m zal de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping ten hoogste 3,50 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van platte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

d.    de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 3,30 m bedragen dan wel ten hoogste de goothoogte van de bedrijfswoning;

e.    de bouwhoogte van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste 7,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;

f.     de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

g.    de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 7,00 m bedragen;

h.    een erker mag de bouwgrens / het bouwvlak of de voorgevelrooilijn overschrijden, mits:

-       de afstand van de erker tot de perceelgrens ten minste 3,50 m bedraagt;

i.      de breedte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van de bedrijfswoning waarin de erker geplaatst wordt bedragen;

j.      de diepte van een erker zal, buitenwerks gemeten, ten hoogste 1,50 m bedragen;

k.    de bouwhoogte van een erker zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

l.      aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van ten minste 1,00 m hiervan te worden gebouwd;

m.   aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd op een afstand van ten minste 1,00 achter het verlengde van de voorgevel en bij hoekwoningen bovendien op een afstand van ten minste 1,00 m achter het verlengde van de voorgevel van het naastliggende perceel, tenzij in het bestemmingsplan anders is aangegeven;

n.    bij vrijstaande bedrijfswoningen dienen de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zodanig te worden geplaatst dat aan één zijde een vrije strook overblijft met een breedte van ten minste 2,70, gerekend vanaf de zijdelingse perceelgrens.


4. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 7,00 m be­dragen;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak, zal ten hoogste 6,00 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

4. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden, nadere eisen stellen aan:

a.    de goot- en bouwhoogte van de met ‘karakteristiek’ aangege­ven gebouwen, alsmede de plaatsing van bebouwing gelegen in de nabijheid van deze gebouwen;

b.    de plaats van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkap­pingen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,00 m.

4. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor logiesverstrek­king;

b.    het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken als zorgboerderij.

4. 5.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.4. ten behoeve van:

a.    het bepaalde in lid 4.4. sub a. en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van logiesverstrek­king in de vorm van bed & breakfast, mits:

1.    de logiesverstrekking plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing (zowel in het hoofdgebouw als een bijgebouw). Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);

2.    in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte en mag eventueel een woonkamer, worden gerealiseerd;

3.    het bijgebouw in de directe nabijheid van het hoofdgebouw staat en een duidelijke relatie met het hoofdgebouw heeft;

4.    de uiterlijke kenmerken van het bijgebouwen behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;

5.    er maximaal drie bed & breakfast-eenheden worden gerealiseerd;

6.    er geen keukenblok in de bed & breakfast-eenheden wordt gemaakt;

7.    het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;

8.    er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;

9.    sprake is van een verkeersontsluiting van voldoende omvang;

10.  er geen sprake is van onevenredige schade v oor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

11.  er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b.    het bepaalde in lid 4.4. sub b. en toestaan dat de gronden worden gebruikt als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans en kampeerauto’s, mits:

1.    de activiteit qua uitstraling past binnen de bestaande ruimtelijke omgeving;

2.    er geen sprake is van ingrijpende wijzigingen van de bestaande uitstraling van het gebouw;

3.    er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke waarden van de kern;

4.    de activiteiten passen binnen het karakter van de kern c.q. versterken dit karakter;

5.    er geen sprake is van milieuhinder voor de omgeving;

6.    er geen belemmeringen voor bestaande (agrarische) bedrijven ontstaan, in die zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

7.    er geen hinder of afbreuk aan het woonmilieu ontstaat;

8.    er geen sprake is van verkeersoverlast;

9.    sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers en eigen behoefte op het eigen terrein;

10.  de activiteiten, voorzover het geen standplaatsen van kampeermiddelen betreft, binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden, met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 40% mag bedragen van de oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel;

11.  er geen sprake is van buitenopslag;

12.  detailhandel is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

13.  detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, dient te beschikken over een lokaal karakter;

c.    het bepaalde in lid 4.4. sub c. en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een zorgfunctie in de vorm van een zorgboerderij als neventak.

4. 6.       Sloopvergunning

4. 6. 1. Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, is het verbo­den zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (sloopvergunning) bouwwerken te slopen.

4. 6. 2. Het bepaalde in lid 4.6.1. is niet vereist voor het slopen:

a.    ingevolge een aanschrijving van Burgemeester en Wethouders;

b.    van bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning is vereist;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

4. 6. 3. De in lid 4.6.1. genoemde vergunning kan slechts wor­den verleend, mits:

a.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteris­tieke hoofdvorm van de bebouwing;

b.    de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden her­steld;

c.    de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

d.    het delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

4. 7.       Wijzigingsbevoegdheid

4. 7. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwer­ken, het plan wijzigen in die zin dat:

-       de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf’ geheel of gedeeltelijk gewij­zigd wordt in de bestemming ‘Wonen - Voormalige boer­derijen’, mits:

1.    de wijzigingsbevoegdheid past binnen zowel het gemeente­lijk als ook het provinciaal volkshuisvestingsbe­leid;

2.    de wijziging moet worden afgewogen tegen de effecten voor de aangrenzende agrarische gronden. Er mag geen sprake zijn van onevenredige schade voor de aangren­zende agrarische bedrijven;

3.    er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de waterhuishouding. Voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied zal in een vroegtijdig stadium overleg zal wor­den gepleegd met het waterschap;

4.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet ho­ger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

5.    voorafgaande aan de ontwikkeling van het wijzigingsge­bied een bodemonderzoek is uitgevoerd, waarvan de re­sultaten in het wijzigingsplan zullen worden opgenomen;

6.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de bestemming ‘Wonen - Voormalige boerderijen’ van toepassing zijn.