direct naar inhoud van Regels
Plan: Akkerstraat Hoogeloon
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1728.BPH3024Akkerstraat-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder

1.1 plan

het bestemmingsplan "Akkerstraat Hoogeloon" met identificatienummer NL.IMRO.1728.BPH3024Akkerstraat-VAST van de gemeente Bladel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet gericht op consumentverzorging, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk of het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiertoe behoort geen detailhandel;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengesloten woningen

twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

1.8 achtergevelrooilijn
  • a. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  • b. indien geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan;

1.9 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.12 beroep- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een bedrijf of aan huis verbonden beroep, inclusief opslagruimten, sanitaire ruimten en dergelijke;

1.13 bestaand(e situatie)
  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak, dat zowel qua afmetingen als architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 carport/overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal twee wanden;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze detailhandel;

1.25 erker

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken);

1.26 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.27 extensieve recreatie

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.28 functie

doeleinden, ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/ of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geschakelde bebouwing

bebouwing waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar zijn verbonden;

1.31 gesloten bebouwing

bebouwing welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.32 gestapelde bebouwing

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en/of naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.33 grondgebonden woning

een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning;

1.34 halfvrijstaande of twee-onder-een-kap woning

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.35 hoekwoning

een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen;

1.36 hoge tunnels

bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 4 meter, waarvan de wanden en het dak of de bedekking voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.37 hoofdgebouw

een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, gelet op die bestemming, het belangrijkste is;

1.38 lage tunnels

bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 1,5 meter, overwegend voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend of ander beschermend materiaal die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.39 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.40 onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.41 onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A

op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteld technisch en bedrijfsmatig recreatief of hiermee gelijk te stellen gebied. Hiertoe behoort geen detailhandel en geen persoonlijke verzorging;

1.42 ondergeschikte functie

een activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en dat deze niet los kan worden gezien van de hoofdactiviteit. De ondergeschikte functie beslaat slechts een beperkt deel van de vloeroppervlakte van de bebouwing. De hoofdfunctie blijft qua aard, omvang en verschijningsvorm herkenbaar;

1.43 open bebouwing

bebouwing bestaande uit overwegend vrijstaande hoofdgebouwen;

1.44 peil
  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.45 prostitutie

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.46 raamprostitutie

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijk besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 teeltondersteunende voorzieningen

een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

in de vorm van:

  • permanent teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;

1.49 twee-aaneen (gebouwde bebouwing)

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd;

1.50 uitbouw

een uitbreiding van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.51 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.52 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.53 vrijstaande woning

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.54 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

oppervlaktewater, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen, die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.;

1.55 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.56 zeer open bebouwing

bebouwing bestaande uit uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.1.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.6 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren;

2.1.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.1.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorsteunen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarische bodemexploitatie;
  • b. het behoud, herstel of de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden en kenmerken;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. agrarisch natuurbeheer;

met de daarbij behorende:

  • e. paden en wegen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van hoge tunnels, lage tunnels en/of andere teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan, mits:
    • 1. deze bouwwerken tijdelijk teeltondersteunend zijn (maximaal 6 maanden);
    • 2. de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt;
  • b. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2 meter, ten behoeve van afrastering van het agrarisch grondgebruik is toegestaan.

Het bouwen van andere bouwwerken dan in sub a en sub b is aangegeven, is niet toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. kamperen.

 

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. inritten;
  • f. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van bewegwijzeringen en lichtmasten bedraagt 6 m;
  • b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4 m.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan als opgenomen als bijlage 1 bij deze regels;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en uitsluitend in de vorm van een erfafscheiding.

5.2.2 Bouwregels erfafscheidingen

Voor erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de erfafscheiding mag uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met deze bestemming het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het aanbrengen van verhardingen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke worden uitgevoerd in het kader van de aanleg van de landschappelijke inpassing;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

5.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 5.1.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de oppervlakte per gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum hoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt 12 m;
  • b. de maximum bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt 1 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt 12 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in grondgebonden woningen;
  • b. tuinen, erven en verhardingen;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag maximaal 73 woningen bedragen, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangegeven aantal is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand' is uitsluitend een grondgebonden woning in de bebouwingstypologie vrijstaand toegestaan;
  • d. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen' is een grondgebonden woningen in de bebouwingstypologie twee-aaneengebouwd toegestaan;
  • e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' is uitsluitend een grondgebonden woningen in de bebouwingstypologie aaneengebouwd toegestaan;
  • f. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • g. in afwijking van het gestelde in sub f geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' dat de goothoogte in de voorste bouwgrens maximaal 3,5 meter mag bedragen. Aan de achterzijde van het hoofdgebouw geldt een maximum goothoogte van 6 meter;
  • h. daar waar de aanduiding 'maximum oppervlak bouwperceel (m2)' is opgenomen geldt een maximum oppervlakte van het bouwperceel als aangegeven;
  • i. de voorgevel van de woning moet worden gesitueerd op een afstand van minimaal 2 meter van de naar de weg toegekeerde bouwgrens, waarbij geldt dat indien een gevellijn is opgenomen, het hoofdgebouw dient te worden opgericht in of achter de gevellijn;
  • j. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:
    • 1. vrijstaande woningen bedraagt minimaal 3 m;
    • 2. halfvrijstaande woningen bedraagt aan één zijde minimaal 3 meter;
    • 3. aaneengebouwde woningen mogen gebouwd worden tot in de zijdelingse perceelsgrens;
  • k. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap.

7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • c. bij hoekwoningen mogen géén bijbehorende bouwwerken worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  • d. met betrekking tot het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. een overkapping mag, met uitzondering van hoeksituaties, voor de naar de weg toegekeerde zijde van het bouwvlak of het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 2. de afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen bedraagt maximaal 25 m2;
    • 4. de maximum bouwhoogte bedraagt 3,2 m;
    • 5. de overkapping voor de voorgevelrooilijn geen gesloten wanden heeft;
  • e. een erker, balkon of luifel mag voor de voorgevel van een woning worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de maximum diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1 m;
    • 2. de minimale afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt 2 m;
    • 3. de minimale afstand tot de zijgevels van de woning bedraagt 0,5 m;
    • 4. de maximum breedte bedraagt 50% van de gevelbreedte van de hoofdmassa, met een maximum van 4,50 meter;
    • 5. de maximum bouwhoogte (met uitzondering van balkons) bedraagt 3,2 m;
    • 6. bij hoekwoningen mogen balkons, luifels en erkers niet worden gebouwd voor het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 85 m2;
  • g. voor zover de oppervlakte van het perceel achter de achtergevelrooilijn van de woning meer bedraagt dan 200 m2 mag de onder f geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 115 m2;
  • h. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 55% worden bebouwd;
  • i. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven voor tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens en tot de lijn evenwijdig aan een op een afstand van 3 m achter de achtergevelrooilijn;
  • j. de maximum goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,2 m;
  • k. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 5,5 m.
  • l. in afwijking van het bepaalde onder f tot en met k geldt ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dat bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan zoals bestaand en tot een gezamenlijke oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt:
    • 1. niet meer dan 2 meter voor een erfafscheiding gesitueerd achter de gevellijn van een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 2. niet meer dan 1 meter gesitueerd in alle andere situaties;
  • c. de maximum bouwhoogte van vrijstaande antennes bedraagt 15 m;
  • d. de maximum bouwhoogte van pergola's bedraagt 2,75 m;
  • e. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt 4 m.

7.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. onderkeldering is uitsluitend toegestaan direct onder de contouren van bovengrondse hoofdgebouwen;
  • b. de maximum verticale diepte van een ondergronds bouwwerk bedraagt 4 m beneden peil.

7.3 Afwijken van de gebruiksregels
7.3.1 Onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 ten behoeve van de uitoefening van onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, met dien verstande dat:

  • a. de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m2;
  • b. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;
  • d. detailhandel niet is toegestaan;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door één bewoner.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken die dieper gaan dan 0,50 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verboden werken en/of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld.

8.3.2 Toegestane werken

Het in 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.3.3 Toelaatbaarheid

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.  

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verboden werken en/of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld.

9.3.2 Toegestane werken

Het in 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.3.3 Toelaatbaarheid

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.  

Artikel 10 Waarde - Archeologie 5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verboden werken en/of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld.

10.3.2 Toegestane werken

Het in 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 2.500 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

10.3.3 Toelaatbaarheid

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.  

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Parkeerregeling

Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) Bladel', zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21-05-2015;
  • b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld in sub a., daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  • c. indien het gemeentelijk beleid als bedoeld onder sub a. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1.1 onder c van de Wabo, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie, thuisprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning voor zelfstandige bewoning.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Overige zone - in verordening ruimte toe te voegen zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening ruimte toe te voegen zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied' wordt de aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied toegevoegd in de provinciale Verordening ruimte.

14.2 Overige zone - invloedssfeer kernen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - invloedssfeer kernen' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat van een kern.

14.3 Overige zone - leefgebied van amfibieën en reptielen
14.3.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - leefgebied van amfibieën en reptielen' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van het leefgebied van amfibieën en reptielen.

14.3.2 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
a Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, ophogen, vergraven;
  • b. aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • c. rooien beplanting;
  • d. aanleg teeltondersteunende voorzieningen.

b Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 14.3.2 sub a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning dan wel een reeds verleende ontheffing van de Keur;
  • d. zijn gelegen binnen het bouwvlak;
  • e. betrekking hebben op het aanleggen van kavelpaden met een maximale breedte van 3 meter buiten het bouwvlak;
  • f. betrekking hebben op het verharden met minder dan 100 m2 buiten het bouwvlak.

c Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.3.2 sub a zijn slechts toelaatbaar, mits is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de in 14.3.1 bedoelde ecologische, landschappelijke dan wel hydrologische waarden.

14.4 Overige zone - terreinen met esdek

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden in terreinen met esdek en tevens gelden de regels in artikel 9 (Waarde - Archeologie 4) en artikel 10 (Waarde - Archeologie 5).

14.5 Bouwpeil

Ten aanzien van de peilhoogte dienen de hoogtematen, gemeten in meters +NAP, in acht te worden genomen, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil 1' het peil van het hoofdgebouw dient te liggen op +27.20 meter;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil 2' het peil van het hoofdgebouw dient te liggen op +27.10 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil 3' het peil van het hoofdgebouw dient te liggen op +27.00 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil 4' het peil van het hoofdgebouw dient te liggen op +26.90 meter;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil 5' het peil van het hoofdgebouw dient te liggen op +26.80 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil 6' het peil van het hoofdgebouw dient te liggen op +26.75 meter.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de regels en toestaan dat openbare nutgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbare vervoer, telefooncellen, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 20 m3 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt.
  • d. de regels dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, en technische ruimten wordt verhoogd, mits:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voor het realiseren van waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het plangebied geldt de volgende regel:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient te worden aangetoond dat een waterhuishoudkundige voorziening zal worden gerealiseerd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden die voldoet aan de berekeningsmethode van het waterschap, met dien verstande dat de totale capaciteit aan waterbergende voorzieningen binnen het plangebied ten minste 60 mm per m2 toename verhard oppervlak bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Akkerstraat Hoogeloon".