Plan: | Centrum Bladel 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1728.BPB1032CentrumBlad-VAST |
Het bestemmingsplan Bladel Centrum stamt uit 1997. Het bestemmingsplan is zowel op inhoudelijke als op wettelijke gronden verouderd. Het bestemmingsplan uit 1997 voorzag in een aantal ontwikkelingen welke inmiddels gerealiseerd zijn. Daarna zijn met toepassing van planologische procedures een aantal projecten gerealiseerd. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening dienen alle bestemmingsplannen op 1 juli 2013 actueel en gedigitaliseerd te zijn. Actueel houdt in dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan tien jaren.
Onderhavig bestemmingsplan Centrum Bladel heeft als doel het bieden van een eenduidige, uniforme en actuele juridische regeling. Het betreft een actualisatie van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan heeft dan ook hoofdzakelijk een conserverend karakter. Naast het actualiseren van de bestaande situatie, wordt uitbreiding van de Sniederspassage aan de Sniederslaan mogelijk gemaakt. Middels een wijzigingsbevoegdheid wordt tevens een herbouwplan aan de Markt 22 mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft het centrumgebied van Bladel. Het gebied is gelegen tussen de Europalaan (en locatie hoek Europalaan - Bleijenhoek) aan de oostzijde, Poststraatje - Varkensmarkt - Beatrixlaan - Kloostertuin - Burg. Goossensstraat aan de noordzijde, de Past. Daniëlstraat en Molenstraat met bebouwing aan de westzijde en de Bergmolen - Sportparkstraat - Charel Baelemanspad - Kruispad - Schutsboom - Marktstraat - De Korte Vore aan de zuidzijde.
In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
Voor het betreffende plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Bladel Centrum'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Bladel en Netersel op 29 mei 1997 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant op 15 januari 1998.
Onderliggend bestemmingsplan Centrum Bladel vervangt dit bestemmingsplan evenals de ter plaatse geldende planologische vrijstellingen (afwijkingen).
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 van de toelichting de huidige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Voldoende recreatiemogelijkheden wordt genoemd als een van de voorwaarden voor het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland. Een vitaal en mooi landelijk gebied is van belang voor een goed leef- en vestigingsklimaat en voor recreatie en toerisme. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het versterken van het vestigingsklimaat. Daar horen ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen bij.
Voor de MIRT-regio Brabant en Limburg worden de volgende opgaven van nationaal belang onderscheiden:
In de regio Eindhoven is sprake van een kwantitatieve en kwalitatieve woningopgave. Het vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers behoeft verbetering. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de beleidsuitgangspunten in de diverse planologische kernbeslissingen (PKB) in principe alleen bindend voor het Rijk. In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende PKB’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet.
De inwerkingtreding van de AMvB vindt gefaseerd plaats. Zowel in 2009 als in 2011 is een ontwerpbesluit gepubliceerd. De onderdelen uit 2009 met de nationale belangen uit onder meer de Nota Ruimte zijn inmiddels vastgesteld. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en evt. concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In oktober 2012 is het Barro aangevuld. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Conclusie rijksbeleid
Centrumgebieden in de kernen zijn niet specifiek benoemd in het rijksbeleid. Het rijksbeleid stelt geen nadere eisen aan onderhavig bestemmingsplan.
Structuurvisie Ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2010 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) vastgesteld door Provinciale Staten. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking. Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. De uitwerking bestaat uit 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden.
Afbeelding 2.1 Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Het plangebied is aangeduid als 'kernen in het landelijk gebied'. In deze gebieden wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De gemeenten worden gevraagd om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken. Stedelijke ontwikkelingen dienen te passen bij de maat en de schaal van de kernen.
Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te bereiken. In de verordening heeft de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie en ander provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op (de inhoud van) bestemmingsplannen. De verordening is een juridisch bindend instrument.
Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening; daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met een zwaarwegend provinciaal belang en heldere criteria. Deze onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied - kernen in landelijk gebied. Voor deze kernen geldt in het algemeen de regel dat zoveel woningen gebouwd mogen worden als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei, dat wil zeggen de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld (migratiesaldo-nul). Ook kunnen deze kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Dit betekent dat het accent op inbreiden, herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik ligt.
Conclusie provinciaal beleid
Met de actualisering van het bestemmingsplan Centrum Bladel worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden dan ook geen provinciale belangen geraakt.
Toekomstvisie 2030
In 2030 is de gemeente Bladel het economische hart van de Kempen. De gemeente zet actief in op het stimuleren van de lokale en regionale economie met als grootste spelers de industrie en de detailhandel in de kernen Bladel en Hapert. Daarnaast spelen recreatie, toerisme en de agrarische sector een relevante rol. Het behoud en de versterking van de gemeentelijke economie is een belangrijke stimulans voor deze keuze. Dat leidt tot het behoud en zelfs groei van de bevolking in de kernen. Zo ontstaat er voldoende draagvlak voor een goed voorzieningenniveau en de leefbaarheid. Dankzij duidelijke keuzes ten aanzien van ruimtegebruik binnen de kernen en de ontwikkeling van het buitengebied blijft de
kwaliteit van natuur en landschap, agrarisch gebruik en recreatie op peil en wordt deze waar nodig verder versterkt.
De gemeente Bladel heeft haar ambities voor 2030 vertaald in een elftal speerpunten:
Elke dorpskern is een hechte gemeenschap. Elke kern heeft een heel eigen karakter, dat onder meer
tot uiting komt in de cultuurhistorie, uitstraling, monumenten, groen en dorpsentrees. Waar mogelijk
is het karakter zelfs versterkt. Voor de kern Bladel zet de Toekomstvisie in op:
Bladel is de grootste en relatief meest verstedelijkte kern in de gemeente. In 2030 is de kern hét
‘funshop-centrum’ van de regio. Het is er levendig en gezellig dankzij een gepast aanbod van horeca,
activiteiten, winkels en uitgaansgelegenheden. De detailhandel is op een logische wijze in het centrum
gepositioneerd en er zijn uitbreidingsmogelijkheden. Het centrum is autovrij en parkeren nabij het centrum is goed mogelijk. De kern is goed bereikbaar voor alle vormen van verkeer, o.a. door de realisatie van de randweg, en aangesloten op een hoogwaardig openbaarvervoerssysteem. De sociale en fysieke veiligheid in de kern is verbeterd en de overlast voor bewoners en bezoekers van de kern is minimaal.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, hoofdzakelijk wordt ingezet op het instandhouden van een compact centrumgebied. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden die de winkels hadden worden wel instandgehouden.
StructuurvisiePlus
Begin 2008 is gestart met de actualisatie van de StructuurvisiePlus. De wens om te komen tot deze actualisatie is tweeledig. Enerzijds is er behoefte aan vernieuwd beleid op het vlak van ruimtelijke ordening. In 2009 loopt namelijk de pilotstatus ‘Bouwen binnen strakke contouren’ af. De bestaande StructuurvisiePlus is op deze status geënt en geeft daarmee onvoldoende antwoord op ‘nieuwe’ beleidsvragen. Anderzijds krijgt het instrument Structuurvisie in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) een versterkte status.
De Wro verplicht gemeenten om te beschikken over een gemeentedekkende Structuurvisie, waarin zij de hoofdlijnen van beleid uiteen zet. In ruil daarvoor opent de Structuurvisie de weg naar een betere uitvoering van het ruimtelijk beleid door middel van het stellen van locatie-eisen en het kunnen verhalen
van bovenplanse kosten op particuliere ontwikkelingen. Grondbeleid en ruimtelijk beleid werken hierdoor beter met elkaar samen. Deel A Ruimtelijk casco is vastgesteld op 22 mei 2008.
Startnotitie herziening - actualisering bestemmingsplan Centrum Bladel
Zowel op inhoudelijke gronden als procedurele gronden is het noodzakelijk dat het geldende bestemmigsplan Centrum 1997 wordt geactualiseerd. Ter voorbereiding aan dit bestemmingsplan is aan een startnotitie opgesteld. In deze startnotitie komen mogelijke nieuwe ontwikkelingen en beleidsmatige kaders aanbod. Het centrumgebied van Bladel is nagenoeg uitontwikkeld. De belangrijkste functie van de herziening van het bestemmingsplan is dan ook dat het verouderde bestemmingsplan wordt vernieuwd en dat er een goed en deugdelijk toetsingkader ontstaat voor bestaande objecten. In het bestemmingsplan moeten heldere kader worden opgenomen over de uitbreidingsmogelijkheden die bedrijven nog krijgen. De startnotitie is op 16 mei 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
Woonvisie
Op 25 september 2012 heeft de gemeenteraad 15 beleidskaders uit de Woonvisie Gemeente Bladel vastgesteld en ingestemd met deze Woonvisie. De Woonvisie geeft aan op welke wijze de gemeente om wil gaan met de woningbouw in onze gemeente.
De rode draad van de visie is het in de toekomst creëren van betaalbare woonruimte voor één- en tweepersoonshuishoudens voor de doelgroepen starters, alleenstaanden en senioren. Dit kan door nieuwbouw, maar ook door transformatie van (grote) eengezinswoningen, kantoren, winkels, bedrijfsgebouwen en scholen etc. Ook worden initiatieven met betrekking tot bestaande bouw gestimuleerd, zodat bewoners langer in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Hierbij kan gedacht worden aan wonen op leeftijd en duurzaam bouwen.
Het woningbouwprogramma tot 2020 voorziet niet in de bouw van extra woningen in het centrumgebied van Bladel. In principe worden er geen nieuwe woningbouw ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de woonvisie.
Koopstromenonderzoek
In 2009 is een grootschalig regionaal koopstromenonderzoek in de regio Eindhoven uitgevoerd. Dit onderzoek richtte zich op het in kaart brengen van de bestaande situatie en is uitgewerkt in drie onderdelen:
Het onderzoeksgebied bestond uit de 21 samenwerkende gemeenten uit het SRE-gebied.
Uit het koopstromenonderzoek is de volgende waardering voor het Kernwinkelgebied Centrum Bladel af te leiden:
Op basis van recente cijfers uit een koopstromenonderzoek bestaat er goed inzicht in de functie die he winkelgebied Bladel heeft voor de regio. Voor actualisatie van bestemmingsplan Centrum wordt geen distributie planologisch onderzoek noodzakelijk geacht. Uitgangspunt is dat in dit bestemmingsplan detailhandel op de begane grond moet plaatsvinden.
Visiedocument horeca-, terrassen- en evenementenbeleid
Het doel van dit document is het formuleren van een aantal zienswijzen, waaruit een gefundeerde horeca-, terrassen- en evenementenvisie kan ontstaan. Hiermee kan de gemeente Bladel aangeven welke koers er wordt ingezet op horeca-, terrassen en evenementengebied en hoe we dit willen realiseren.
Deze visie is tweeledig. Enerzijds aansluiten bij bestaande plannen. Anderzijds komt de visie voort uit een viertal invalshoeken. Deze invalshoeken zijn
Bladel geldt als het 'regionaal zwaartepunt' binnen de gemeente. Het is het regionaal centrum voor funshoppen, kunst, cultuur en sport. Levendigheid en gezelligheid staan centraal, met een gepast aanbod van horeca, terrassen, evenementen en uitgaansgelegenheden. Dit moet gepaard gaan met minimale overlast. Om deze aspecten te realiseren heeft met name het centrumgebied de afgelopen 15 jaar een enorme ontwikkeling gekend. De noordzijde van de Markt huisvest diverse horecagelegenheden en het Burgemeester van Houdtplein is aangelegd. Met name de Markt biedt kansen qua horeca. In de zomer is er ruimte voor terrassen die bij kunnen dragen aan een gastvrije en recreatieve omgeving, aansluitend bij de bestaande horecagelegenheden. De gemeente kan hieromtrent concrete afspraken met de horeca-exploitanten sluiten en de leefbaarheid van het Marktplein kan vergroot worden door aanpassingen aan de inrichting te doen. Hiervan kan de horeca en detailhandel in de Sniederslaan e.o. ook zijn vruchten plukken.
Kijkend naar het aantal horecagelegenheden biedt Bladel voldoende variatie. Bladel kent diverse bruin cafés, eetcafés, cafetaria's en restaurants, clubgebouwen en overige locaties met een horecavergunning.
Levendige horeca kan ook een positieve aantrekkingskracht op evenementen hebben. Horeca en evenementen kunnen elkaar versterken, doorgaans omdat het één vaak niet zonder het ander kan. De gemeente Bladel kent momenteel circa 45 evenementen, veelal kleinschalig van aard (kleiner dan 2.500 bezoekers) en door lokale verenigingen georganiseerd. De kermis, carnaval en de Zomerfeesten (Totaalfestival) zijn de grootste, jaarlijks terugkerende evenementen. De Markt met haar vele terrassen biedt voldoende ruimte voor nieuwe evenementen, maar ook het Burgemeester van Houdtplein biedt mogelijkheden. Hiervoor dient de gemeente echter faciliterend op te treden, om de fysieke inrichting (van met name het Burgemeester van Houdtplein) geschikt te maken voor deze evenementen.
Uit de startnotitie herziening – actualisering bestemmingplan Centrum Bladel blijkt dat een regeling voor het gebruik van de Markt, het centrale gedeelte van de Sniederslaan en het Burgemeester van Houdtplein voor evenementen in dit bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Beleid Stedelijk waterplan gemeente Bladel
In het kader van het waterbeleid is door de gemeente Bladel het Stedelijk waterplan Bladel opgesteld. Het waterplan bevat een streefbeeld dat zich richt op het watersysteem (de soorten water) en de waterketen (het gebruik van dat water) in 2015.
Het streefbeeld luidt: watersysteem en waterketen zijn in het stedelijk gebied van Bladel in 2015 dusdanig ingericht dat in een optimaal gesloten waterbalans met een minimale verontreinigingsgraad met maximale mogelijkheden voor natuur een zuinig en efficiënt gebruik van het beschikbare water plaatsvindt.
Voor de waterketen en de organisatie van het waterbeheer; factoren die vrijwel onafhankelijk zijn van gebiedskenmerken, gelden de volgende uitgangspunten:
Voor het stedelijk gebied van Bladel is het streefbeeld geconfronteerd met de (bodem)kenmerken van het plangebied, watersysteem en waterketen, en aspecten van de organisatie van het waterbeheer. Deze confrontatie heeft geleid tot een lijst van knelpunten c.q. verbeterpunten. Oude en nieuwe maatregelen zijn gegroepeerd naar 6 thema’s die kunnen worden gezien als integrale aandachtsgebieden in de planperiode tot 2015.
Thema 1: Vasthouden (hemel)water.
Thema 2: Brongerichte aanpak.
Thema 3: Kwaliteit water.
Thema 4: Wateroverlast en –risico.
Thema 5: Natuur en recreatie.
Thema 6: Organisatie waterbeheer.
Het voornaamste streven van de gemeente is afkoppeling van het regenwater door middel van infiltratie. Mocht infiltratie niet haalbaar zijn, bijvoorbeeld in dicht bebouwd gebied, dan wordt gestreefd naar een gescheiden rioolstelsel. Bij nieuwbouw dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met dit streven.
Voor de hele gemeente is een Waterkansenkaart opgesteld waarop de mogelijkheden voor afkoppeling van het hemelwater binnen het stedelijk gebied worden aangegeven. Bij grote ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dienen deze kansen als uitgangspunt.
Conclusie gemeentelijk beleid
Het opstellen van een conserverend bestemmingsplan met behoud van de huidige functies en zonder het toevoegen van woningen past binnen het gemeentelijk beleid.
Vanaf de twaalfde eeuw zijn de lage en vochtige gronden, met de destijds nieuwe landbouwtechnieken ontgonnen, hierdoor werd het gebied beter bewoonbaar en ontstond er, door samenkomst van enkele oude wegen, het dorp Bladel.
In de negentiende eeuw was Bladel een landelijk dorp met een geïsoleerde ligging. De omgeving bestond uit bossen, heiden en kleine nederzettingen. Er was weinig welvaart. Dit veranderde in de loop van de tijd door het aanleggen van nieuw bos en de ontginning van het moerasgebied De Pals. Het gebied werd pas aantrekkelijk toen het gebied toegankelijker werd door beter ontsluitingswegen. Bladel was met behulp van een stoomtram of via provinciale weg bereikbaar. De modernisering zette aan het begin van de twintigste eeuw door. Er vestigde zich geleidelijk aan meer industrie en nijverheid in de gemeente. Hierbij lag het zwaartepunt op de voedings- en genotmiddelenindustrie. Tot circa 1930 overheersten de landbouw en de sigarenindustrie, later gevolgd door metaal-, glas- en confectie-industrie.
Op 1 januari 1997 heeft er een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden. Hierbij is Bladel de hoofdkern van de nieuwe gemeente geworden, waar ook Hapert, Hoogeloon, Netersel en Casteren deel van uitmaken.
Bladel is ontstaan door samenkomst van enkele oude wegen. Ondermeer de wegen Sniederslaan, Bleijenhoek, Helleneind, Europalaan, Heeleind en de Van Dissellaan zijn al vroeg in de historie van Bladel bebouwd. Deze wegen zijn op de afbeelding ‘ruimtelijke opbouw Bladel’ weergegeven als historische linten. Waar de wegen elkaar kruis(t)en, is later de Markt ontstaan.
De oude linten zijn in Bladel te herkennen aan hun open bebouwingsstructuur. Achter deze linten zijn woonwijken gelegen met een planmatige structuur. De bebouwing varieert van vrijstaande, twee-onderéén-kap en geschakelde woningen tot woonblokken.
Na de aanleg van de provinciale weg, verloren de oude wegen hun toegangsfunctie. Tevens is de provinciale weg gaan fungeren als een begrenzing van het dorp. De wegenstructuur is veranderd van radiaal naar tangentiaal. Door deze wegenstructuur is Bladel een vrij compact dorp geworden. De uitbreiding van het dorp heeft vooral in noordelijke richting plaatsgevonden. Door deze groeirichting ligt het centrum van Bladel niet meer centraal binnen de kern.
Het centrum van Bladel heeft zich ontwikkeld rondom de Markt, uitbreidingen hebben plaats gevonden in de vorm van lintbebouwing langs de hoofdwegen. Die ontwikkeling heeft het sterkst plaatsgevonden langs de Sniederslaan. Het centrum kent een langgerekte vrij rechthoekige vorm en strekt zich uit van de Markt tot de RK Kerk, met daartussen de Sniederslaan.
afbeelding 3.1 Ruimtelijke opbouw Bladel
Wonen is in Bladel de voornaamste functie en komt hoofdzakelijk als een zelfstandige functie voor. Uitzondering hierop vormt het centrumgebied waar wonen als mengvorm voorkomt met onder andere detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. In het plangebied is een menging van functies aanwezig.
Verkeersstructuur en parkeren
De Sniederslaan geldt als een belangrijke (wijk)ontsluitingsweg vanuit het centrum van Bladel richting het buitengebied. De Sniederslaan valt deels binnen het verblijfsgebied van het centrum.
De provinciale weg (N284), die ter hoogte van Bladel de ‘Rondweg’ vormt, wikkelt het regionale verkeer buiten de bebouwde kom af. Aansluitend op de provinciale weg vormen de Europalaan, Helleneind, P.G. Ballingslaan, Lange Trekken en de Sniederslaan een ringvormige gebiedsontsluitingsweg.
De belangrijkste ontsluitingsroutes voor het centrum en hiermee het plangebied, bestaan uit de route Sniederslaan, Bleijenhoek en Europalaan. Via deze wegen is het regionaal en nationaal wegennet te bereiken.
De parkeerbehoefte binnen het centrum van Bladel wordt in de openbare ruimte opgevangen. Ondermeer de Markt, het terrein achter de Beatrixlaan en de parkeerplaatsen achter de ‘Gindra Passage’ voorzien in de parkeerbehoefte. Daarnaast is ter plaatse van de Sniederslaan langsparkeren mogelijk. Tevens is parkeren in de parkeerkelder onder de Marktstaete mogelijk.
Doelstelling
Doelstelling van het bestemmingsplan 'Centrum Bladel 2013' is het actualiseren en het conserveren van de vigerende planologische regeling en het vastleggen van de verleende planologische vrijstellingen.
Uitgangspunten
- Het maximum aantal te bouwen woningen is gelijk aan het bestaande aantal woningen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. Op deze wijze kan de gemeente de aantallen nieuw te bouwen woningen uit de woonvisie reguleren.
- Het kernwinkelgebied omhelst de Sniederslaan van Marktstraat tot aan het Burgemeester van Houdtplein. In het kernwinkelgebied zijn allerhande centrumfuncties door elkaar mogelijk, met uitzondering van kantoren en lichte bedrijvigheid.
- In het overige gedeelte van het centrum zijn enkel wonen, detailhandel, kantoren en dienstverlenende voorzieningen toegestaan. Lichte bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen en horeca zijn enkel toegestaan op de daarvoor bestemde locaties.
- Binnen de voor verkeer bestemde gronden zijn evenementen toegestaan. Deze worden gereguleerd in de planregels.
Het bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverende status. Enkel de uitbreiding van de Sniederspassage aan de Sniederslaan wordt mogelijk gemaakt. Middels een wijzigingsbevoegdheid wordt tevens een herbouwplan aan de Markt 22 mogelijk gemaakt.
Sniederspassage / Vershof
De Sniederspassage bestaat uit een supermarkt en nog een aantal winkels en een restaurant. In de aangrenzende Vershof werken enkele specialistische detaillisten samen.
De betrokken ondernemers hebben samen opdracht gegeven tot een sterkte-zwakte analyse van hun complex. Daaruit is gebleken dat de volgende sterke punten wel aanwezig maar onbenut zijn: de samenhang tussen een grote supermarkt en een aantal food-speciaalzaken, de twee parkeerterreinen, de niet samenhangende uitstraling en beperkte zichtbaarheid en het verblijfsklimaat.
Verbeterpunten zijn dan ook: het verblijfsklimaat, de beeldkwaliteit, de zichtbaarheid en herkenbaarheid, de interne routing, het parkeren en de bereikbaarheid.
Op basis van deze analyse hebben de initiatiefnemers een plan ontwikkeld om te komen tot een one stop shopping centrum met een sterk verbeterde uitstraling, bereikbaarheid en bijbehorend parkeerterrein. Door herinrichting en meerdere doorbraken intern wordt één winkelcentrum gecreëerd aan de kop van het kernwinkelapparaat, waar men goed en gemakkelijk kan parkeren en vervolgens in
één beweging supermarkt- en speciaalaankopen kan doen.
Naast de voorgestane kwaliteitsverbetering zal ook gestalte worden gegeven aan een gewenste uitbreiding van supermarkt Albert Heijn. Uitbreiding van een supermarkt en andere winkels in de aanverwante sector past vanwege het specifieke karakter binnen de distributie planologische uitgangspunten van de gemeente. Versterking van dit winkelcomplex in de vorm van een kwalitatieve impuls die gepaard gaat met een uitbreiding past in de visie van de gemeente om sterke polen te maken. Hier gaat een stimulerende werking vanuit voor het toale kernwinkelgebied. Met Ondernemersvereniging Bladel heeft over de voorgenomen plannen overleg plaats gevonden. De Ondernemersvereniging kan zich volledig vinden in de voorgenomen ontwikkelingen en juicht de voorgestane ontwikkeling toe.
De ontsluiting van het parkeerterrein wordt verbeterd door middel van samenvoeging en de realisatie van eenrichtingsverkeer middels een ingang vanuit de Victor de Bucklaan en een uitgang aan de Molenstraat: hierdoor wordt met name de bereikbaarheid, maar ook de verkeersveiligheid voor de R.K. Kerk sterk verbeterd omdat daar een einde wordt gemaakt aan het vele onnodige zoekgedrag van automobilisten die daar een parkeerplaats zoeken.
Het aldus verbeterde en ook uitgebreide parkeerterrein, kan tevens dienen als uitbreiding van de parkeercapaciteit in het centrum: initiatiefnemers en gemeente zijn daarover in overleg. Een belangrijk punt daarbij is dat de eigenaar in staat moet blijven op te treden als er tengevolge van dit uitgebreide gebruik overlast ontstaat.
De toegangen tot het intern opengewerkte winkelcomplex worden meer gestructureerd en herkenbaar gemaakt. De interne routing wordt daarop aangepast. Ook de zichtbaarheid en herkenbaarheid van het complex worden middels herkenbare entrees vergroot.
Het monumentale karakter van de voormalige jongensschool speelt daarbij een centrale rol: de gevel wordt weer zichtbaar gemaakt en aan weerszijden daarvan dienen de ingangen van het nieuwe complex als omlijsting van dit beeld.
Ter compensatie van de toename van het vloeroppervlak dat nu extra nodig is voor de nieuwe in- en externe ontsluiting, worden uitbreidingen aan de beide winkels toegevoegd. Daarnaast wordt additioneel aan de Sniederspassage circa 800 m2 en aan de Vershof circa 362 m2 v.v.o. toegevoegd om de voorliggende plannen ook in ruimtelijk en financieel opzicht mogelijk te maken. Deze toevoegingen zijn ten opzichte van het reeds aanwezige vloeroppervlak redelijk marginaal en daarmee aanvaardbaar.
Vertaald in de additionele parkeerbehoefte levert de voorgenomen uitbreiding een extra parkeerbehoefte op van 1162 * 3,8 per 100 m2 = 44 parkeerplaatsen. Deze extra plaatsen worden gevonden door de uitbreiding van het parkeerterrein aan de zijde van de Molenstraat.
afbeelding 4.1 Inrichtingsplan Sniederspassage met parkeeroplossing (indicatieve inrichtingstekening)
Het nieuwe winkelcomplex krijgt door dit alles één samenhangend beeld en dit levert niet alleen voor de consument, maar ook voor de ondernemers voordeel op in die zin dat een verdergaande samenwerking op het punt van marketing, dienstverlening, en management van facilitaire processen (energie, afvalstromen enz.) door deze samenhang nu mogelijk wordt gemaakt.
De Sniederspassage / Vershof is hierdoor meer toekomstbestendig en biedt een grotere aantrekkingkracht op het winkelend publiek. Een dergelijke trekker op de kop van het kernwinkelgebied is van belang voor het gehele voorzieningenniveau in de kern.
Wijziging ten opzichte van conclusies inspraakverslag
Na vaststelling van het inspraakverslag heeft de initiatiefnemer toch geopteerd voor sloop van het pand Molenstraat 3. De reden hiervoor is dat er ter compensatie van de aan- en afvoerroute van bevoorradingsverkeer meer ruimte nodig is waardoor eerder voorziene parkeerplaatsen verloren gaan. Een regeling van het bevoorradingsverkeer is zowel voor de gemeente als voor omwonenden een verbeterpunt. De initiatiefnemer verplicht zich om aan de Molenstraat een representatieve invulling met een stenen muur en groen te maken. Op deze wijze wordt beoogd voor de omwonenden een aanvaardbaar woon -en leefklimaat te bewerkstelligen. De buurtbewoners zijn hierover voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan actief geïnformeerd.
Markt 22
Het pand Markt 22 is gelegen aan de ingang van de Markt nabij de rotonde. Het bevat een winkel op de begane grond en enkele appartementen op de verdieping. Het huidige pand is in de actuele stedenbouwkundige omgeving als beeldverstorend aan te merken en ook in functioneel opzicht voldoet het pand niet meer aan de daaraan heden ten dage te stellen eisen.
De eigenaar heeft daarom het initiatief genomen om te komen tot de sloop en herbouw van een winkel/woningencomplex met een aansprekende architectuur dat de nieuwe entree tot de Markt zal accentueren. Het plan telt behalve de winkellaag op de begane grond nog 3 woonlagen, waarvan een laag zich in de kap bevindt.
Het plan voorziet in de bouw van een winkelruimte van 250 m2 verkoopvloeroppervlak: dit is een continuering van beleid zoals omschreven in het vigerende centrumplan.
Verder voorziet het plan in de bouw van 6 additionele woningen die qua prijsstelling en programma het midden houden tussen de appartementen in Marktstaete en De Smis. Het gemeentebestuur is bereid daarvoor ruimte te maken in het lopend woningbouwprogramma mede om het voorliggend plan mogelijk te maken.
Parkeren en bergingen worden voorzien in de aan te leggen parkeerkelder. Het voorliggend plan wordt gezien als een belangrijke versterking van de Markt.
Aangezien echter nog niet alle details van het plan nu al bekend zijn, voorziet het plan in een wijzigingsbevoegdheid voor het college om de realisering van het voorliggend plan mogelijk te maken zodra op alle onderdelen duidelijkheid bestaat en daarover overeenstemming is bereikt.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Plansituatie
In dit bestemmingsplan worden geen substantiële ruimere planologische mogelijkheden opgenomen dan de mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan worden geboden. Dit afgezien van beperkte, veranderingen en verruimingen.
Omdat de planologische mogelijkheden niet (substantieel) worden verruimd, brengt het plan geen rechtstreekse verplichting met zich mee tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage (Plan-m.e.r.).
Inleiding
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In figuur 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Figuur 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Plansituatie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisering met niet substantiële aanpassingen waardoor er in principe geen belemmeringen zijn in het kader van bedrijven en milieuzonering, er is sprake van een bestaande situatie. Wel kan het beoordelen op grond van bedrijven en milieuzonering mede de wijze van bestemmen bepalen; een bedrijf of activiteit die niet passend is in de woonomgeving dient als bestaand te worden vastgelegd en geen ruimte te krijgen om zwaarder belastende activiteiten toe te staan. Bedrijven en functies in de categorieën 1 en 2 worden passend dan wel inpasbaar geacht in een woonomgeving. Geen van deze bedrijven of functies hebben dusdanige milieueffecten dat daarmee in het kader van een actualisering van een bestemmingsplan specifiek rekening mee moet worden gehouden.
In het plangebied is geen sprake van activiteiten zwaarder dan categorie 2, waardoor er op het gebied van bedrijven en milieuzonering geen bijzonderheden zijn te benoemen waar nader op in wordt gegaan.
Inleiding
Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Onderzoek
De enige nieuwe ontwikkeling in het verder te actualiseren plan, is de uitbreiding van de Sniederspassage / Vershof. De voorgenomen uitbreiding van ongeveer 1162m2 v.v.o. levert een aanvullende parkeerbehoefte van 44 parkeerplaatsen op (parkeernorm 3,8/100m2). Deze aanvullende parkeerbehoefte wordt mogelijk gemaakt door herinrichting en uitbreiding (na sloop woning Molenstraat 3) van het parkeerterrein aan de achterzijde van de Sniederspassage / Vershof aan de Molenstraat.
Voor wat betreft verkeer zijn geen belemmeringen te verwachten op dit moment. Mocht er toekomstig zich een nieuw ontwikkelingen voordoen, zal de verkeerssituatie opnieuw bekeken moeten worden.
Wettelijk kader
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2, Wet milieubeheer (Wm)). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (eerste lid) geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (opgesomd in het tweede lid) kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Plansituatie
Wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan worden opgemerkt dat nieuwe ontwikkelingen nauwelijks mogelijk worden gemaakt, waardoor een zodanige toename van de luchtverontreiniging niet wordt verwacht. Wat betreft de emissie zal het plan derhalve geen aanleiding geven tot wezenlijke veranderingen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft overwegend een conserverend karakter. Geconcludeerd kan worden dat het plan daarom ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de bestaande situatie van het plangebied. De verwachting is dat dit in de toekomst ook niet gaat plaatsvinden. In het bestemmingsplan worden immers geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de luchtkwaliteit in betekenende mate kunnen verslechteren.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Met betrekking tot Bladel centrum dient rekening te worden gehouden met wegverkeerslawaai.
Wegverkeersgeluid
Op grond van de Wet geluidhinder dient binnen de zones van wegen bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn:
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, tenzij deze deel uitmaken van een woonerf of indien sprake is van een maximum snelheid van 30 km/uur. Dit houdt in dat de wegen in het plangebied in principe niet geluidzoneplichtig zijn. Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisering en maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Nader onderzoek naar wegverkeersgeluid is dan ook niet noodzakelijk.
Railverkeersgeluid
In en in de omgeving van het plangebied zijn geen railverkeersverbindingen aanwezig waardoor railverkeersgeluid niet relevant is.
Industrielawaai
In en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waardor industrielawaai niet relevant is.
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. De invloed van wegverkeersgeluid, railverkeersgeluid en industrielawaai op het plangebied is nihil. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Voor geur van industrie en bedrijven gelden geen ruimtelijk relevante sectorale wettelijke kaders. Geurhinder kan worden voorkomen door te zorgen voor voldoende afstand tussen geuruitstotende bedrijven en gevoelige bestemmingen als woningen. Als zodanig dient geur meegewogen te worden bij het voorkomen van hinder in algemene zin (bedrijven en milieuzonering). Voor de geur van veehouderijen gelden deels andere regels. Voor veehouderijen geldt de Wet Geurhinder en Veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw zijn afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Afhankelijk van de aard van het agrarisch bedrijf en het type geurgevoelig object kan deze afstand 20, 50 of 100 meter bedragen.
Plansituatie
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen binnen een geurcontour mogelijk gemaakt. Indien nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn is onderzoek naar geurhinder noodzakelijk.
Conclusie
Geurhinder levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.
Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.
Bevi
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De norm voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en sporthallen, is dit een richtwaarde.
Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit wordt in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren (LPG-tankstations, opslag van gevaarlijke stoffen (PGS 15), ammoniakkoelinstallaties) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden.
Het Bevi bevat geen wettelijke grenswaarde voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het gebied rondom de inrichting. Er is een oriëntatiewaarde bepaald, die aangeeft wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1000 doden vallen, voldoende klein is. Dit geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er nog sprake is van een voldoende veilige situatie. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert - kort gezegd - in ieder geval:
Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Plansituatie
Uit de risicokaart van de provincie Noord-Brabant en gemeentelijke gegevens blijkt dat het plangebied niet gelegen is in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen. Tevens worden binnen onderhavig bestemmingsplan geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid worden geen belemmeringen verwacht.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Plansituatie
Nieuwe bouwontwikkelingen worden nauwelijks mogelijk gemaakt. Daarnaast dienen initiatiefnemers van bouwplannen in het kader van de bouwvergunningprocedure een onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vaststaat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de bouw van een woning.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter.Op basis van de beschikbare gegevens is geen belemmering te verwachten. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader / inleiding
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij het waterschap. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hiervoor moet een watertoets worden doorlopen. De Gemeente Bladel stemt dit bestemmingsplan af met het waterschap.
Beleid Waterschap de Dommel - Waterbeheerplan III
Het Waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan ‘Krachtig Water’, ofwel het Waterbeheerplan III vastgesteld. Dit Waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Waterschap De Dommel op 16 december 2009 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant op 22 december 2009. Dit Waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2010-2015. Hierbij is de volgende indeling in thema’s gehanteerd:
Droge voeten
Voor het thema Droge voeten legt het Waterschap gestuurde waterbergingsgebieden aan, zodat de kans op regionale wateroverlast in 2015 in bebouwd gebied en een deel van de kwetsbare natuurgebieden acceptabel is. In beekdalen die in zeer natte perioden van oudsher overstromen, wordt
geen overstromingsnorm toegepast.
Voldoende water
Voor Voldoende water worden de plannen voor het gewenste grond- en oppervlakteregime
(GGOR) in zowel landbouw- als natuurgebieden uiterlijk in 2015 vastgesteld. Met de realisatie van maatregelen in de belangrijkste verdroogde natuurgebieden (Topgebieden) gaat het Waterschap aan de slag.
Natuurlijk water
Voor het thema Natuurlijk water richt het Waterschap zich op de inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies ‘waternatuur’ en ‘verweven’ uit het Provinciaal Waterplan. Om deze doelen te halen gaat het Waterschap verder met beekherstel, de aanleg van ecologische verbindingszones en het opheffen van barrières voor vismigratie. Deze maatregelen worden zoveel mogelijk uitgevoerd per gebied, in één
samenhangend maatregelenpakket met herstel van Topgebieden en verbetering van de water(bodem)kwaliteit.
Schoon water
Voor Schoon water zet het Waterschap het proces van samenwerking met gemeenten in de waterketen door. Gezamenlijke worden optimalisatiestudies uitgevoerd en worden afspraken vastgelegd in afvalwaterakkoorden. Verder wil het Waterschap een deel van de rioolwaterzuiveringen vergaand verbeteren om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Bron- en effectgerichte maatregelen om kwetsbare gebieden te beschermen worden genomen.
Schone waterbodems
Bij het thema Schone waterbodems pakt het Waterschap vervuilde waterbodems aan in samenhang met beekherstel. Afhankelijk van de soort verontreiniging gaan het Waterschap saneren, beheren of accepteren.
Mooi water
Voor Mooi water wordt bij inrichtingsprojecten de waarde van water voor de mens vergroot. Dit kan door ruimte te bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.
Binnen de kerntaken van het Waterschap, kiest Waterschap De Dommel ervoor om twee onderwerpen met hoge prioriteit aan te pakken:
Kadernota Stedelijk Water, 'Water om op te bouwen'
De Kadernota Stedelijk Water vormt voor het waterschap de koepel waaronder de komende twee jaar een groot aantal kennisprojecten, beleidsuitwerkingen maar ook maatregelen gericht op stedelijk waterbeheer zullen plaatsvinden.
Het is de ambitie van het waterschap om stedelijk gebied, zoveel als realistisch haalbaar, integraal onderdeel uit te laten maken van een duurzaam en veerkrachtig regionaal watersysteem. Om dit te realiseren worden maatregelen opgesteld die bijdragen aan natuurlijk water, voldoende water, schoon water, schone waterbodems, droge voeten en aan mooi water. Een duurzaam afvalwatersysteem wordt gerealiseerd door het sluiten van een afvalwaterakkoord, het leveren van een basisinspanning, het beschikbaar stellen van een afkoppelbijdrage in bestaand stedelijk of nieuw stedelijk gebied.
Het gaat hierbij om de onderstaande principes:
Beschrijving huidige situatie
Oppervlaktewater en grondwater
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De gemeente Bladel heeft een grondwatermeetnet, bij de kerk ten noorden van de Sniederslaan is hiervan een peilbuis aanwezig. Deze heeft voldoende ontwatering. Ter plaatse van het plangebied zijn geen grondwaterproblemen bekend
Gebiedsspecifieke waterbelangen
Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van waterbergingsgebieden, KRW waterlichamen, meanderingsgebieden, natte natuurzones of natuurvriendelijke oevers.
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de huidige situatie bijna geheel verhard. Enkel een deel van de tuinen van de huisnummers 3 en 5 van de Molenstraat is onverhard.
Riolering
Volgens de eigenaar wordt afstromend hemelwater van het parkeerterrein apart ingezameld en is dit stelsel aangesloten op het hemelwaterstelsel van het gescheiden stelsel in de Victor de Bucklaan. In de Molenstraat ligt een gemengd stelsel en in de Sniederslaan ligt het hoofd-rwa riool.
Beschrijving toekomstige situatie
Verhard oppervlak
Binnen het plangebied wordt een uitbreiding van de bestaande bebouwing gerealiseerd, op de locatie die nu als parkeerterrein fungeert. Daarnaast wordt een deel van de tuinen van de huisnummers 3 en 5 van de Molenstraat in gebruik genomen als uitbreiding van het parkeerterrein, dit is de enige toename aan verhard oppervlak binnen het plan. Deze oppervlakte is 210 m2. Omdat dit minder is dan 250 m2 is er geen bergingseis vanuit het Waterschap voor dit plan.
Hemelwater
Vuil- en hemelwater zullen gescheiden worden afgevoerd. Voor de behandeling van afstromend hemelwater geldt de waterkwantiteitstrits: hergebruik, vasthouden, bergen, afvoeren naar oppervlaktewater. Voor dit plan is echter geen bergingsopgave. Daarnaast is hergebruik alleen effectief wanneer dit bedrijfsmatig mogelijk is. Verder zal het parkeerterrein niet worden heringericht waardoor vasthouden of bergen een ingrijpende maatregel is. Gekozen is afstromend hemelwater af te voeren via het bestaande stelsel van het parkeerterrein. Door de initiatiefnemer dient te worden nagegaan of het stelsel op dit terrein werkelijk enkel hemelwater afvoert en is aangesloten op het hemelwaterstelsel van de gemeente.
afbeelding 5.1 nieuwe situatie (indicatieve inrichtingstekening)
De nieuwbouw wordt gerealiseerd op het bestaande parkeerterrein. Aangezien dit oppervlak in de huidige situatie al afwatert via het hemelwaterstelsel van het parkeerterrein heeft dit geen effect op de afvoercapaciteit van het stelsel. Alleen de uitbreiding van het parkeerterrein heeft een toename van verhard oppervlakte tot gevolg. Omdat deze oppervlakte dermate beperkt is, zal dit hydraulisch nagenoeg geen effect hebben.
Afvalwater
Het vuilwater dient apart te worden ingezameld, dit kan worden afgevoerd met het vuilwater van de bestaande bebouwing.
Grondwater
De ontwikkelingen binnen dit plan hebben geen invloed op de grondwaterstanden.
Waterkwaliteit
Om vervuiling van afstromend hemelwater te beperken dient bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink en lood, teerhoudende dakbedekking (PAK's).
Het plangebied betreft binnenstedelijk gebied. Naast de Sniederspassage worden nieuwe bouwontwikkelingen niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Het verhard oppervlak zal daardoor niet of nauwelijks toe nemen.
Voor wat betreft het aspect water worden geen belemmeringen verwacht.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied
Omdat het in onderhavig bestemmingsplan grotendeels een actualisering betreft en in centrumgebied plaatsvindt, is er geen directe verstoring van ecologische en natuurwaarden te verwachten. Bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden is wel van belang rekening te houden met de Flora- en fauna wet en de Natuurbeschermingswet.
Conclusie
Voor het aspect ecologie worden geen belemmeringen verwacht.
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Situatie plangebied
Het centrum van Bladel is een oude dorpskern, waar naar verwachting al vanaf de 10e eeuw bebouwing aanwezig is. Het plangebied is in eerdere perioden vergraven of minimaal verstoord. Daarnaast zijn er geen concrete aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen uit deze periode. In het plan worden daarnaast nauwelijks bouwmogelijkheden opgenomen. Aantasting van mogelijk aanwezige archeologische waarden is dan ook niet te verwachten.
De herbouw van het pand aan de Markt 22 is middels een wijzigingsbevoegdheid toegestaan. Herbouw vindt plaats ter plekke van de huidige bebouwing. Ook hier is het niet aannemelijk dat mogelijk aanwezige archeologische waarden ter plaatse geschonden worden.
Ten behoeve van de uitbreiding van de Sniederspassage is een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek en een verkennend veldonderzoek door middel van boringen Sniederslaan 53 te Bladel, Aeres milieu, 19 maart 2013). Binnen het plangebied van de Sniederspassage is sprake geweest van diepgaande verstoring. Als gevolg hiervan zijn alle archeologisch potentieel interessante lagen geroerd of vergraven. Op basis van de gegevens verkregen uit het bureau- en verkennend booronderzoek kan worden geadviseerd dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Rijksmonumenten
Sniederslaan 8 | Voormalige woonhuis annex atelier van de Bladelse schilder Josef Gindra |
Sniederslaan 46 | R.K. St. Petrus'Bandenkerk in Eclectische stijl |
Monumentale en beeldbepalende panden
Burg. v. Houdtplein 22 en Mariahof 2 - 14 |
voormalig klooster | waardevol en beschermenswaardig |
Sniederslaan 14 | voormalige dokterswoning | waardevol en beschermenswaardig |
Sniederslaan 46 – 48 | pastorie | uitermate en zeer belangwekkend en waardevol pand/object en zonder meer beschermenswaardig |
Sniederslaan 50 | woonhuis | waardevol en beschermenswaardig |
Sniederslaan 51 | voormalige jongensschool | zeer waardevol en zonder meer beschermenswaardig |
De monumentale panden worden reeds wettelijk beschermd. Ter attendering zijn deze panden weergegeven op de verbeelding.
Waardevolle groenelementen
Het Charel Baelemanshofke is een waardevol groenelement. Om deze historische tuin te beschermen heeft deze de bestemming 'Groen' gekregen in dit bestemmingsplan.
Conclusie
Gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan en het uitgevoerde onderzoek ter plaatse van de Sniederspassage is niet aannemelijk dat mogelijk aanwezige archeologische waarden geschonden worden.
Zowel de rijksmonumenten als de monumentele en beeldbepalende panden zijn met een aanduiding 'karakteristiek' op de verbeelding opgenomen. In de regels is hiervoor een beschermende regeling opgenomen.
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2008). De toepassing van de SVBP2008 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Dit bestemmingsplan is overwegend gericht op beheer van de bestaande situatie. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart. Het bestaande gebruik is hierbij het uitgangspunt geweest.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3: Bedrijf - Nutsvoorziening
Binnen deze bestemming zijn voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut waaronder energie- en warmtevoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen toegestaan. Het gaat hier om de grotere voorzieningen.
Nutsgebouwtjes mogen gebouwd worden tot een hoogte van maximaal 4,5 meter.
Artikel 4: Centrum - 1
De voor ‘Centrum - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden: bestaande woningen, detailhandel, horeca, lichte bedrijvigheid, praktijkruimte, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlenende bedrijvigheid. Kantoren zijn toegestaan middels een afwijking.
Binnen deze functie is alleen het bestaande wonen toegestaan. Alle functies met uitzondering van het wonen zijn enkel toegestaan op de begane grond.
Op de verbeelding zijn bebouwingsvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd.
In de planregels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
Artikel 5: Centrum - 2
De voor ‘Centrum - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden: bestaande woningen en bestaande detailhandel, onder voorwaarden toegelaten bedrijf-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorieën A, B en C, praktijkruimte, kantoren en dienstverlenende bedrijvigheid.
Binnen deze functie is alleen het bestaande wonen toegestaan. Alle functies met uitzondering van het wonen zijn enkel toegestaan op de begane grond.
Op de verbeelding zijn bebouwingsvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd.
In de planregels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
Artikel 6: Centrum - 3
De voor ‘Centrum - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden: bestaande woningen, onder voorwaarden toegelaten bedrijf-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorieën A, B en C, detailhandel, supermarkt, praktijkruimte, kantoren en dienstverlenende bedrijvigheid, horece en parkeerterrein. De locatie van het parkeerterrein is weergeven met een aanduiding.
Op de verbeelding zijn bebouwingsvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd.
In de planregels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
Artikel 7: Groen
Binnen deze bestemming is ruimte voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en geluidwerende voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van kleine nutsgebouwtjes en garageboxen ter plaatse van de aanduiding parkeergarage.
Artikel 8: Horeca
De tot ‘Horeca’ bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor horeca in de categorie 1, 2 en 3 en wonen.
Op de verbeelding zijn bebouwingsvlakken aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens is de goot- en bouwhoogte aangegeven.
Artikel 9: Maatschappelijk
De tot ‘Maatschappelijke’ bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor educatieve, (para)medische, sociaal-culturele en religieuze voorzieningen. Tevens is een begraafplaats toegestaan daar waar aangeduid op de verbeelding.
Monumentale panden zijn beschermd middels een aanduiding 'karakteristiek'op de verbeelding.
Op de verbeelding zijn bebouwingsvlakken aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens is de goot- en bouwhoogte geregeld. Binnen deze bestemming is geen bijgebouwenregeling opgenomen.
Artikel 10: Verkeer
Binnen deze bestemming is ruimte voor straten en erven, fiets- en/of voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden. Standplaatsen zijn toegestaan op openbare wegen en terreinen. Evenementen worden tevens mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de aanduiding parkeergarage op de verbeelding zijn garageboxen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen ook kleine nutsgebouwtjes worden gebouwd.
Artikel 11: Wonen
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor woondoeleinden in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde bebouwing. Onder voorwaarden en uitsluitend met een afwijking zijn bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, toegestaan.
Monumentale panden worden beschermd middels een aanduiding 'karakteristiek'op de verbeelding.
Binnen de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van vergroten van de diepte van een woning tot 15 meter en nog een aantal afwijkingen voor de situering van bijbehorende bouwwerken.
Op de verbeelding zijn bebouwingsvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens zijn de goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. In de planregels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 12: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 13: Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn.
Artikel 14: Algemene gebruiksregels
In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.
Artikel 15: Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 16: Algemene procedureregels
In dit artikel wordt geregeld welke procedureregels van toepassing zijn op de voorbereiding van een wijziging van het plan en van afwijkingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17: Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Artikel 18: Slotregel
Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De kosten voor de actualisering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de gemeente. De economische uitvoerbaarheid hoeft daarom niet verder aangetoond te worden.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Centrum Bladel' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden aan de betreffende personen en instanties. Hierop hebben de provincie Noord-Brabant en het waterschap De Dommel gereageerd. De provincie heeft een positieve reactie gegeven. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegen van 15 april tot en met 6 mei 2013. Op 22 april 2013 heeft er tevens een inloopbijeenkomst plaatsgevonden, waarin nadere informatie op het plan is gegeven. De bijeenkomst is bezocht door ongeveer 50 belangstellenden. Op het plan zijn 19 inspraakreacties binnengekomen. Het Eindverslag inspraakprocedure voorontwerp bestemmingsplan Centrum Bladel is bijgesloten als bijlage.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 7 februari t/m 20 maart. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen meer ingediend.