direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling St. Servatius Westerhoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het voormalige schoolterrein St. Servatius is, sinds de sloop in 2008, een braakliggend terrein. De gemeente Bergeijk is voornemens om deze locatie te ontwikkelen tot een woningbouwlocatie. In 2012 is reeds een start gemaakt met de invulling van het plangebied. Deze eerste fase was slechts beperkt van omvang doordat een groot deel van het gebied werd overlapt door een hindercirkel van een aangrenzend bedrijf. Ondertussen is de eerste fase (van 5 woningen) voltooid. Ook heeft het betreffende bedrijf de bedrijfsvoering gewijzigd naar een restaurant met binnenspeeltuin waardoor de hindercirkel is opgeheven en het resterende plangebied ontwikkeld kan worden. In dit resterende plangebied is ruimte voor de bouw van maximaal 35 woningen. De gemeente Bergeijk wil bij onderhavig bestemmingsplan zoveel mogelijk voorsorteren op de Omgevingswet.

De invulling van woningbouw past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van woningen.

1.2 Plangebied

Het plangebied (circa 6.800 m2) is gelegen in het centrum van Westerhoven, aan de Kerkstraat en de achtererven van enkele percelen aan de Dorpsstraat en Heuvel. De locatie is nu grotendeels braakliggend en in gebruik als grasveld, met daarop enkele bomen. De percelen Heuvel 11 en Dorpstraat 8 (Restaurant Bij de Neut) maken ook onderdeel uit van het plangebied. Het perceel Heuvel 11 wordt eveneens ontwikkeld voor woningbouw. Restaurant Bij de Neut is opgenomen, vanwege het regelen van een lagere milieucategorie op deze locatie, waardoor de woningbouw mogelijk wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0001.png"

Begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is het bestemmingsplan ‘Westerhoven en De Kempervennen 2012’, vastgesteld d.d. 29 november 2012. Hieruit blijkt dat ter plaatse de bestemmingen ‘Maatschappelijk’, ‘Gemengd’, ‘Groen’, ‘Tuin’ en ‘Wonen’ (met en zonder bouwvlak) gelden. Op basis van deze bestemmingen is de woningbouwontwikkeling ter plaatse niet mogelijk.

Voor het gebied is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die de bouw van maximaal 24 woningen mogelijk maakt (wro-zone – wijzigingsgebied 5). Dat aantal woningen wordt overschreden. Ook wil de gemeente voorsorteren op de Omgevingswet en kan de gemeente dus niet de geldende bestemmingen overnemen. Zo is het maken van een wijzigingsplan volgens de gegeven bevoegdheid niet mogelijk. In de wijzigingsbevoegdheid is bijvoorbeeld opgenomen dat dient te worden aangesloten bij de bepalingen van de bestemmingen ‘Wonen’, 'Tuin', ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ uit het geldende bestemmingsplan. Aan deze voorwaarde kan niet volledig worden voldaan, omdat de gemeente een flexibelere regeling wenst dan deze bestemmingen toestaan.

Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie geschikt is voor woningbouw.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk worden eerst de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 2). Daarna wordt een beschrijving gegeven van het plan, inclusief ruimtelijke en functionele structuur (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt hoofdstuk 5 met onder andere de opzet van de regels en een korte beschrijving van de verschillende bestemmingen. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de financiële uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor dit bestemmingsplan te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen zullen zijn.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een gebied in het centrum van Westerhoven waarbij een braakliggend gebied wordt herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Deze herontwikkeling is deels reeds in een planologische wijzigingsbevoegdheid vervat.

De SVIR voorziet niet in specifieke onderwerpen die op het plangebied en planvoornemen van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. Het planvoornemen voorziet in een natuurlijke groeibehoefte, waarbij woningen gebouwd worden die aansluiten bij de hedendaagse woonwensen.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) wordt voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels ter bescherming van de 13 nationale belangen. De keuze voor deze belangen is al gemaakt in de SVIR en wordt met het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) juridisch verankerd.

In het kader van deregulering en decentralisatie is gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd. Dit draagt bij aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies om met een provinciale verordening regels te stellen.

De onderwerpen in het Barro betreffen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kunstfundamenten;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Vanuit het Barro zijn geen nationale belangen op het plangebied van toepassing waarmee rekening gehouden moet worden in het bestemmingsplan. Ook vanuit de recente wijzigingen (grote rivieren, electriciteitsvoorziening, algemene en overige bepalingen) in het Barro, die per 1 juli 2016 in werking zijn getreden, bestaan geen concrete nationale belangen die op het plangebied van toepassing zijn.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In verband met bestemmingsplanwijzigingen is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' geïntroduceerd (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij bestemmingsplannen of afwijkingsbesluiten die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro als volgt omschreven: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij de toepassing van de Ladder moeten de volgende treden doorlopen worden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De ladder geldt volgens artikel 3.1.6, lid 2 Bro als 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt op een woningbouwlocatie. Het Besluit ruimtelijke ordening geeft inzicht wat er onder een woningbouwlocatie verstaan dient te worden. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid in welk geval er sprake is van een verantwoordingsplicht op grond van de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis hiervan vallen kleinschalige woningbouwontwikkelingen niet onder de werkingssfeer van de ladder, waarbij de Raad van State heeft geoordeeld dat ontwikkellocaties waarop een toevoeging van 6 woningen mogelijk worden gemaakt als kleinschalig worden beoordeeld (zie ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

Onderhavig voornemen betreft de herontwikkeling van een voormalig schoolterrein in de bebouwde kom van Westerhoven voor woningbouw. Per saldo gaat onderhavig bestemmingsplan uit van een toevoeging van maximaal 35 woningen. In het geldende bestemmingsplan was voor deze ontwikkeling al een wijzigingsbevoegdheid voor 24 woningen opgenomen. Deze woningaantallen zijn gebaseerd op de actuele regionale woningbouwbehoefte. Door de herontwikkeling van deze locatie voor woningbouw krijgt het gebied een kwaliteitsimpuls.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik beoordeeld op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking. De woningen passen binnen de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 2.5.2). De woningen voorzien in de geraamde actuele regionale behoefte. Dit is ook afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg. In deze behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijke gebied.

2.2.4 Omgevingswet

De regering werkt aan een stelselherziening op het gebied van het omgevingsrecht. Dit betekent dat de Wet ruimtelijke ordening samen met veel andere wetten die regels voor de omgeving hebben, opgaat in de nieuwe Omgevingswet. Inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt niet voor 2019 verwacht. De gemeente Bergeijk bereidt zich voor op de wetswijziging door, daar waar mogelijk, vooruit te lopen op de Omgevingswet.

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet verandert het bestemmingsplan in een Omgevingsplan. Een mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet is het bestemmingsplan (zoveel mogelijk) op te stellen als een omgevingsplan. Het is juridisch namelijk niet mogelijk om in 2017 een omgevingsplan vast te stellen. Wel is het mogelijk om een bestemmingsplan voor te bereiden vooruitkijkend naar de Omgevingswet.

Dit kan bij de opstelling van het plan onder andere door:

  • het toepassen van het 'Omgevingswetdenken' (stimuleren, faciliteren, dienen, ruimte en vrijheid bieden, voorspelbare regels en gebruiksgemak, lokaal maatwerk, integraal denken, ontschotten en samenwerken, vertrouwen, doeldenken);
  • het uniformeren, afstemmen en integreren van regelingen;
  • het plan zo op te zetten dat het kan uitgroeien van bestemmingsplan tot een volwaardig omgevingsplan (digitale opzet, plansystematiek, opzet van de regels);
  • nu al integraal te werken en integrale afwegingen maken, zowel proces als inhoud;
  • mogelijkheden voor het proces, zowel intern als extern.

De gemeente Bergeijk wenst een uniforme regeling voor haar woongebieden en daarom wordt dit bestemmingsplan zoveel als juridisch mogelijk opgesteld als omgevingsplan. Hiermee wordt een nieuwe basis gevormd voor de volgende bestemmingsplannen en omgevingsplannen.

Het vooruitlopen op de Omgevingswet betekent voor dit bestemmingsplan dat rekening wordt gehouden met het groeimodel: het laten uitgroeien van het bestemmingsplan tot een volwaardig omgevingsplan. Dit betekent dat de basis van het bestemmingsplan zo wordt opgesteld dat het mogelijk is om in de toekomst of bij planactualisaties thema’s of gebieden toe te voegen. Daarmee wordt rekening gehouden bij onder andere de digitale opzet, plansystematiek en opzet van de regels.

Inhoudelijk wordt op hoofdlijnen aangesloten bij de plansystematiek uit de recente bestemmingsplannen van de gemeente Bergeijk. Wel is gekozen om in een aantal gevallen de regeling te vereenvoudigen en flexibeler te maken. Dit is een gevolg van het toepassen van het 'omgevingswetdenken'.

Gezien de omvang en het karakter van het plangebied komt dit met name tot uitdrukking in de regeling voor de woonpercelen. Deze wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5.

Voor de planprocedure organiseert de gemeente een informatieavond in Westerhoven.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Gezocht moet worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0003.png"

Uitsnede structuurvisie Noord-Brabant

Het plangebied maakt binnen de structuurvisie ruimtelijke ordening onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'mozaïeklandschap'. Hierin wil de provincie de contrasten tussen klei, zand en veen ontginning versterken. Dit betekent het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad (rood) staat niet tegenover het land (groen), maar ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde ‘stadteland’. Binnen het mozaïeklandschap van het zand zijn er verschillen tussen de Brabantse wal, de Baronie, de Kempen en De Meierij. Door met ruimtelijke ontwikkelingen in te spelen op breuklijnen en hoogteverschillen geven deze beeldbepalende structuren richting aan de verdere ontwikkeling van het landschap. Het gaat daarbij om behoud van het reliëf zelf, maar ook om het behoud van het zicht op en vanaf de reliëfvormen.

Onderhavig plangebied gaat uit van de herontwikkeling van een locatie in de kern van Westerhoven. De ontwikkeling vindt plaats in de bestaande kern Westerhoven en de realisatie van een woningbouwprogramma versterkt de ruimtelijke kwaliteit en het stedelijk netwerk. Het plan is dan ook niet in strijd met de provinciale beleidsdoelen, zoals verwoord in de structuurvisie ruimtelijke ordening.

2.3.2 Verordening Ruimte 2014

De Verordening Ruimte is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat daarom onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, evenals regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Één van de hoofdlijnen van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in de kern de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied (het zogenaamde VAB-beleid). Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening Ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.

Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar er gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de in de Verordening Ruimte aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de kernen in landelijk gebied haar plek krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0004.png"

Uitsnede Verordening Ruimte Noord-Brabant

Het plangebied van dit bestemmingsplan is conform de Verordening Ruimte gelegen binnen 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Binnen de grenzen van het stedelijk gebied zijn gemeenten in principe vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. Onderhavig bestemmingsplan die de ontwikkeling van een woningbouwlocatie mogelijk maakt, voldoet dan ook aan de Verordening Ruimte.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Woonvisie Regio Eindhoven

Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. In deze visie wordt gefocust op drie punten:

  • 1. oog voor lage-lonen-arbeidsmigranten en kenniswerkers;
  • 2. naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • 3. duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande woningvoorraad.

In de Regionale Woonvisie wordt aangegeven dat er binnen de woningmarkt in Zuidoost- Brabant te weinig woningen zijn, het aanbod niet goed aansluit op de vraag (te weinig woningen in de sociale sector in de dorpen) en er zijn te weinig kavels beschikbaar voor mensen die zelf willen bouwen.

In de Regionale Woonvisie is een zevental ambities voor het wonen in Zuidoost Brabant geformuleerd:

  • Meer keuzevrijheid en zeggenschap voor de burger, met meer inzicht in (de kansen op) de woningmarkt;
  • Meer evenwicht in de koop-huur-verhouding, tussen steden en dorpen;
  • Meer capaciteit en kwaliteit in Wonen, Welzijn en Zorg;
  • Meer samenwerking tussen alle woningmarktpartijen;
  • Meer aandacht voor doelgroepen en betaalbaarheid van woningen;
  • Meer zorg voor kwaliteit van woning en woonomgeving;
  • Monitoren van wat er gebeurt op de woningmarkt.

De Regionale Woonvisie streeft er naar zoveel mogelijk te kunnen voldoen aan de woonwensen van de burgers. Samen met de regionale marktpartijen zullen de ambities zoveel mogelijk concreet worden uitgewerkt. De Regionale Woonvisie is het kwalitatieve kader voor het afstemmen van ontwikkelingen op de woningmarkt en voor het uitwerken van de woningbouwprogramma’s. Voor de landelijke regio Groot Kempen betekent dit concreet dat gestreefd wordt naar een goede huisvesting van de eigen bevolking. Hiervoor zal zowel (zorgvuldig ingepaste) inbreiding als uitbreiding noodzakelijk zijn.

De herontwikkeling van St. Servatius betreft de realisatie van maximaal 35 woningen op een inbreidingslocatie in de kern Westerhoven. Hiermee sluit het plan aan bij de beleidslijn als uitgezet in de woonvisie van regio Eindhoven.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Bergeijk

Op 3 juni 2010 is de Structuurvisie Bergeijk ‘Leven en beleven tussen bossen, beken en boerenland’ vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is een actualisatie van de StructuurvisiePlus uit 2004. De Structuurvisie bestaat uit twee delen. Deel A betreft het Ruimtelijk Casco, waarin de toekomstvisie voor de gemeente Bergeijk is opgenomen. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete plannen en projecten. In het projectenplan (deel B) is het ruimtelijk programma voor de korte en middellange termijn benoemd. Daarnaast is aangegeven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en op welke wijze dat zal gebeuren. Het projectenplan wordt periodiek geactualiseerd.

Ruimtelijk casco

Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en een toelichting, waarbij de toelichting kan worden beschouwd als een uitgeschreven legenda. Op basis van een integrale analyse die is gebaseerd op de ‘lagenbenadering’ zijn in het Ruimtelijk Casco ruimtelijke keuzes gemaakt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Bergeijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0005.png"

Uitsnede Ruimtelijk Casco, Structuurvisie Bergeijk

Het plangebied bevindt zich in het rode raamwerk, in de bestaande bebouwingskern. Binnen dit woongebied draait de koers om de verdere ontwikkeling van de verstedelijking binnen de gemeente via inbreiding, intensivering, herstructurering en uitbreiding. Ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van de gemeente. De gemeente wil haar identiteit en imago van landelijke, groene, rustige plattelandsgemeente koesteren. De gemeente Bergeijk streeft naar een verantwoorde, optimale benutting van de mogelijkheden voor inbreiding binnen de dorpskernen. Inbreiden mag alleen worden nagestreefd indien er daardoor op de betreffende locatie een kwaliteitsverbetering optreedt en mag niet zonder meer ten koste gaan van groene kwaliteiten. Het groen binnen de kernen is karakteristiek voor Bergeijkse dorpen en dient daarom in voldoende mate aanwezig te blijven.

Projectenplan

Waar het Ruimtelijk Casco een visie formuleert op het plangebied en het beleidskader schept voor de lange termijn, legt het projectenplan de focus op de korte en middellange termijn. Hier worden de ruimtelijke opgaven voor de korte en middellange termijn benoemd en worden projecten en plannen beschreven. Het projectenplan bevat een programmatische keuze voor diverse thema’s. Daarnaast is aangegeven waar het programma wordt gerealiseerd en hoe het uitvoeringstraject (koppeling tussen grondbeleid en ruimtelijke ontwikkeling en inzet van Wro-instrumenten) eruit ziet. Tenslotte is een projectenoverzicht opgenomen met projecten en maatregelen die de gemeente ter uitvoering van het structuurvisiebeleid wil oppakken.

De herontwikkeling van St. Servatius in het centrum van Westerhoven zorgt voor de realisatie van maximaal 35 woningen. Deze inbreidingslocatie leidt tot een versterking van de stedelijke functie. Het plan zorgt voor een kwaliteitsverbetering van de dorpskern. Daarmee is deze ontwikkeling in lijn met het gemeentelijk beleid.

2.5.2 Woonvisie gemeente Bergeijk 2013-2021

Op 25 juni 2013 is ‘Woonvisie Bergeijk 2013 - 2021’ door de raad van de gemeente Bergeijk vastgesteld. De woonvisie geeft een actueel overzicht van de lokale en bovenlokale ontwikkelingen op de woningmarkt. Daarnaast geeft de visie een richtinggevend kader voor de lokale woonopgave voor de komende jaren. Het doel van de woonvisie is om voldoende, kwalitatief goede en betaalbare huisvesting te realiseren voor alle doelgroepen in de gemeente Bergeijk.

Voor de gemeente Bergeijk is de huidige plancapaciteit vergeleken met de prognose van het aantal benodigde woningen voor de periode 2012 – 2021. De prognose voor deze periode is dat er in de gemeente 660 woningen dienen te worden gebouwd om te kunnen voldoen aan de woningvraag. Op dit moment bedraagt de plancapaciteit, zowel harde als zachte plannen, 554 woningen. De gemeente heeft vooralsnog 106 woningen minder in de plancapaciteit zitten dan de huidige prognose aangeeft (84%). Dit geeft nog enige ruimte zodat er komende jaren enigszins flexibel omgegaan kan worden met woningbouwinitiatieven.

De onderstaande beleidskaders zijn opgenomen in de huidige woonvisie:

  • 1. Faciliteren van initiatieven voor zorgwoningen. Meer flexibiliteit in bouwen. Woningen dienen langer mee te gaan voor alle doelgroepen en zijn makkelijk aanpasbaar voor verschillende doelgroepen.
  • 2. De gemeente Bergeijk zet zich in voor een gelijke verdeling van statushouders naar verhouding bij de woningcorporaties. Dit zal dan ook opgenomen worden in de toekomstige prestatieafspraken met de woningcorporaties.
  • 3. Het handhaven van de richtlijn om minimaal 60% van de woningen in nieuwbouwprojecten te realiseren in de doelgroepen (starters, senioren, zorg, sociale huur) waarvan minimaal 1/3 (= 20% van het totaal) sociale huur.
  • 4. Gemeente Bergeijk wil met alle woningcorporaties prestatieafspraken afsluiten.
  • 5. Gemeente Bergeijk zet zich in om de toewijzingscriteria gelijk te schakelen. Hierdoor wordt het o.a. eenvoudiger om urgente gevallen te plaatsen.
  • 6. Terughoudend zijn met nieuwe woningbouwinitiatieven. Nieuwe ontwikkelingen moeten een groot maatschappelijk belang dienen.
  • 7. Het bijstellen van de voorwaarden voor de uitgifteprocedure van woningbouwgrond aan veranderde situatie op de woningmarkt, dit betekent eenvoudigere toewijzing.
  • 8. Ambities van de gemeente met betrekking tot duurzaamheid opnemen in de prestatieafspraken met woningcorporaties.

Vanwege recente ontwikkelingen in de woningmarkt en gewijzigde wetgeving is de huidige woonvisie aangevuld met een oplegnotitie. De beleidskaders worden aangevuld met de beleidskaders uit deze oplegnotitie.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de bouw van maximaal 35 woningen ter plaatse van de inbreidingslocatie St. Servatius. Met deze woningbouwontwikkeling wordt de dorpskern Westerhoven versterkt en wordt ook aangesloten bij de gemeentelijke woonvisie.

2.5.3 Integraal Dorpsontwikkelingsplan (iDOP)

Op 23 oktober 2006 is het Dorpenontwikkelingsplan ‘Bergeijk, kernen in ontwikkeling’ vastgesteld. In 2009 is het DOP omgevormd naar een iDOP (integraal Dorpenontwikkelingsplan) door per kern een sociale paragraaf op te stellen met daarin de gewenste sociaal-culturele ontwikkeling. Deze sociale paragraaf vormt daarnaast per kern een beknopte actualisatie van het DOP. In een oplegger iDOP, die separaat aan het iDOP is toegevoegd, is vervolgens een aantal projecten concreet uitgewerkt. Zowel het DOP als de iDOP’s zijn opgesteld in nauwe samenwerking met bewoners van de kernen in de gemeente Bergeijk. In het DOP zijn de gemeentelijke ambities op het gebied van wonen en leefbaarheid binnen de kernen verwoord. Het hoofdthema van het DOP is de leefbaarheidsbevordering in de gemeente Bergeijk, uitgesplitst in een visie op wonen en een visie op leefbaarheid. De belangrijkste doelstellingen zijn:

  • het zoveel mogelijk voorzien in de eigen woningbehoefte van de inwoners van Bergeijk;
  • het bevorderen van de sociale cohesie en zelfredzaamheid van de burger.

Zowel het DOP als de iDOP’s bevatten een analyse van de huidige situatie, onder meer op het gebied van demografie, voorzieningen en wonen. Westerhoven wordt gekenschetst als een kleine kern, die midden in het ‘groene hart’ van de Brabantse Kempen ligt, in het dal van de riviertjes Keersop en Beekloop. De inwoners van Westerhoven hebben onder meer aangegeven dat bij toekomstige woningbouw met name aandacht moet zijn voor starters en senioren en dat behoud en uitbreiding van de bedrijvigheid in Westerhoven wenselijk is. Daarnaast is een iets hoger voorzieningenaanbod wenselijk, hoewel de bewoners beseffen dat in Westerhoven een compleet voorzieningenaanbod niet haalbaar is. In het DOP en het iDOP is een aantal punten benoemd, die volgens de inwoners van Westerhoven aandacht behoeven. Genoemd zijn onder andere:

  • woningbouw op Westerhovense schaal, die past bij het karakter van Westerhoven;
  • beter functioneren van het dorpsplein, door verplaatsen van het parkeren en verbeteren van de verblijfsfunctie;
  • voldoende bedrijfslocaties beschikbaar houden;
  • realiseren van kleine supermarkt;
  • zoveel mogelijk bundelen van voorzieningen, bijvoorbeeld door het realiseren van een brede school concept, beter gebruik van de Buitengaander;
  • agrarische bedrijven behouden.

De volgende twee aspecten zijn aangemerkt als sleutelprojecten:

  • woningbouw op Westerhovense schaal: de bevolking van Westerhoven wil graag in het dorp kunnen blijven wonen. Om dit voor zowel jong als oud mogelijk te maken, dient de woningvoorraad in het dorp te worden aangepast. De realisatie van woningbouw op de locatie van St. Servatius sluit hierbij aan;
  • dorpshart: de herontwikkelingslocatie St. Servatius is centraal gelegen en daarmee onderdeel van het dorpshart van Westerhoven. Door een goede stedenbouwkundige invulling van deze locatie zal worden bijgedragen aan de kwaliteit van het dorp.
2.5.4 Kernenbeleid en leefbaarheid

De identiteit, de eigenheid van een kern omvat de eigen specifieke cultuur, het eigene van de verschijningsvorm en het bijzondere van de gemeenschap. Dit komt tot uiting in het verenigingsleven, de ruimtelijke karakteristieken en de voorzieningen. Leefbaarheid wordt omschreven als de mate waarin die eigenheid in stand kan worden gehouden. Daarbij zijn basisvoorzieningen als basisschool, peuterspeelzaal, gemeenschapshuis, sportpark, winkels en een adequaat woningaanbod van belang.

In het kernenbeleid wordt aangegeven dat in alle kernen onder andere de volgende voorzieningen in stand moeten worden gehouden: basisschool, gemeenschapshuis, peuterspeelzaal, sportpark en bibliotheekvoorziening en (voor Bergeijk, Luyksgestel, Riethoven en Westerhoven) een sporthal. Van de andere aandachtspunten zijn de volgende van belang:

  • kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang hoeven niet in elke kern aanwezig te zijn. Ouderenzorg ontwikkelt zich steeds autonomer als maatwerk wonen-zorg;
  • openbaar vervoer zou alle kernen moeten bedienen. Collectief vraagafhankelijk vervoer kan daar mogelijk een oplossing bij zijn;
  • in de kernen moet, ter wille van werkgelegenheid en functieverscheidenheid, ruimte zijn voor ambachtelijke, kleinschalige bedrijven;
  • het monumentenbeleid wordt, als beschermer van karakteristiek en identiteit, als een onderdeel van het kernenbeleid gezien;
  • voor winkels, postkantoor, huisartsen en dergelijke zal de gemeente, waar mogelijk, een voorwaardenscheppende rol spelen.

Het onderhavig planvoornemen voorziet niet in de vestiging van nieuwe voorzieningen, maar transformeert een grotendeels braakliggend terrein in een woningbouwlocatie. Deze ontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls voor de kern Westerhoven en is daarmee in lijn met het kernenbeleid.

2.5.5 Gemeentelijke Visie Mobiliteit 2015-2018

De Gemeentelijke Visie Mobiliteit 2015-2018 (GVM) is op 24 september 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. In de GVM zijn twee grootschalige infrastructurele ontwikkelingen meegenomen: de keuze voor Westparallel voor de N69 en de Middenweg Eersel-Bergeijk.

De GVM geeft een prioritering aan de hand van de vier thema’s verkeersveiligheid, fietsverkeer, bereikbaarheid en openbaar vervoer. Ook geldt het principe van Duurzaam Veilig, aan de hand waarvan consequente keuzes worden gemaakt voor de inrichting van wegen. In de GVM zijn, op basis van de meer mensgerichte aanpak, twee thema’s onderscheiden waarop het beleid in de komende jaren wordt gericht:

  • veiliger verkeersgedrag: gericht op het treffen van mensgerichte maatregelen in de vorm van communicatie, educatie en handhaving;
  • realiseren categorisering wegen: de categorisering van wegen in Bergeijk is goed, maar dient op onderdelen te worden geactualiseerd, mede in het licht van de ontwikkelingen rond Westparallel en Middenweg Eersel-Bergeijk.

De categorisering is bovendien nog niet overal gerealiseerd, waardoor een opgave resteert om de wegcategorisering te vervolmaken en wegen in te richten conform die categorisering.

De gemeentelijke visie op mobiliteit is in de GVM uitgewerkt in verschillende modules: veiliger verkeersgedrag, gemotoriseerd verkeer, fiets en integraal beleid en maatregelen. Per module zijn het beleid en de concrete maatregelen beschreven. Modules kunnen gedurende de looptijd van de GVM worden aangepast of toegevoegd, mits passend binnen de overkoepelende visie op mobiliteit.

De beoogde woningbouwontwikkeling wordt op een inbreidingslocatie gerealiseerd. De locatie is reeds onderdeel van het verkeersnetwerk van Westerhoven. In het plan wordt een extra verkeersontsluiting geprojecteerd, wat een positief effect heeft op de verkeerssituatie.

2.5.6 Nota parkeernormen 2017

De gemeente Bergeijk heeft in februari 2017 een nieuwe Nota Parkeernormen vastgesteld. Daarin zijn parkeernormen opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen, met ruimte voor de nodige flexibiliteit en maatwerk. Met dit parkeerbeleid is zo veel mogelijk vastgehouden aan de landelijke richtlijnen vanuit het CROW (Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur). Waar mogelijk is ingespeeld op Bergeijkse plannen als de Centrumvisie.

Met behulp van parkeernormen wordt de parkeereis bepaald voor ruimtelijke ontwikkelingen. Parkeernormen worden niet gebruikt om bestaande parkeerdruk in beeld te brengen of te corrigeren. De parkeereis is het totaal aan parkeerplaatsen waar een ontwikkeling in moet voorzien.

De nota gaat uit van de volgende te hanteren parkeernormen voor het kernwinkelgebied en het overig gebied:

  • 1. Kernwinkelgebied: gemiddelde norm voor Centrum Schil – Niet stedelijk.
  • 2. Overig gebied: gemiddelde norm voor Rest bebouwde kom – Niet stedelijk.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het 'overig gebied'.

Ook zijn in de nota fietsparkeernormen opgenomen. De fietsparkeernormen zijn van toepassing op geselecteerde voorzieningen waarvan het aannemelijk is dat relatief veel bezoekers met de fiets komen. Bij deze functies bestaat de mogelijkheid om te kiezen voor een betere fietsbereikbaarheid door de fietsparkeernorm toe te passen.

De parkeernormen in de Nota Parkeernormen hebben betrekking op nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functies, daar waar een omgevingsvergunning en/of wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Wanneer een aanvraag tot een wijziging van het bestemmingsplan wordt ingediend, wordt onder andere gekeken of voldaan kan worden aan de parkeernormen voor het 'overig gebied', die horen bij de betreffende ontwikkeling. Deze voorwaarde is opgenomen in de bestemmingsplanregels.

Deze woningbouwontwikkeling is getoetst aan de Nota Parkeernormen, zie paragraaf 3.1.4.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke structuur

3.1.1 Geomorfologie

De gemeente Bergeijk bevindt zich op de Brabantse zandgronden, waarin oude aardbreuken de ontwikkeling van het landschap hebben beïnvloed. De geomorfologische structuur binnen de gemeente wordt in hoofdzaak gekenmerkt door de zuidwestnoordoostgerichte beken en de daartussen gelegen hogere dekzanden of terrasafzettingen.

De beken Keersop en Run liggen in smalle dalvormige laagten en vormen in het algemeen rechte lijnen die zich niet duidelijk onderscheiden in het heideontginningslandschap.

Dekzandruggen en stuifduincomplexen hebben een rug gevormd waarop de kernen Bergeijk, Westerhoven en Riethoven liggen. Een tweede dekzandrug bevindt zich aan de westzijde van Weebosch. Met name in het zuidwesten van de gemeente komen de dekzandruggen in de landschapsstructuur tot uiting, door de aanwezigheid van besloten boscomplexen en natuurgebieden.

3.1.2 Historische ontwikkeling

De oudste stenen werktuigen die op het grondgebied van Bergeijk, Luyksgestel, Riethoven en Westerhoven zijn gevonden, zijn meer dan tienduizend jaar geleden door rendierjagers achtergelaten. Zij tonen aan dat het gebied vanaf de steentijd tot de Vroege Middeleeuwen bewoond was. In Bergeijk en Luyksgestel zijn nog steeds prehistorische grafheuvels aanwezig. In de Middeleeuwen waren de vier dorpen zowel kerkelijk als bestuurlijk nauw met elkaar verbonden.

Westerhoven bevindt zich op de dekzandrug ten noorden van de Keersop. De Keersop mondt ten noorden van de kern Dommelen uit in de Dommel. Westerhoven maakt deel uit van het lint van kernen tussen Luyksgestel en Valkenswaard, die zijn ontstaan op de overgang van de laaggelegen natte beekdalen en de hoger gelegen droge gronden op de dekzandruggen. Het dorp bevindt zich van oudsher op de overgang van het grote akkercomplex van de Rijtakkers, Lange Akkers en Daalakkers en het beekdal van de Keersop. De eerste bebouwing in Westerhoven concentreerde zich langs de doorgaande route van Luyksgestel naar Valkenswaard: de huidige Heijerstraat - Dorpstraat - Hoeverstraat. Hierdoor ontstond een langgerekt bebouwingslint, dat van de noordelijk gelegen akkers werd gescheiden door een smalle bosstrook die het grote akkercomplex omzoomde en zich uitstrekte van Bergeijk tot de Braambosch. Een eerste concentratie van bebouwing ontstond aan de noordzijde van de Dorpstraat, waar de Aarperstraat en de Heuvel richting het akkercomplex en het dorp Riethoven liepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0006.png"

Westerhoven rond 1900

In de periode rond 1900 bestond Westerhoven uit lintbebouwing aan de Heijerstraat - Dorpstraat - Hoeverstraat en een dorpskern met kerk aan de Dorpstraat. Op enige afstand ten zuidwesten van de dorpskern van Westerhoven bevond zich de buurtschap Heijerstraat en op enige afstand ten noordoosten van de kern de buurtschappen Loveren en Braambosch. Ook aan de huidige Aarperstraat en aan de Heuvel was in deze periode sprake van enige concentratie van bebouwing.

In de periode tot de Tweede Wereldoorlog heeft Westerhoven zich slechts beperkt ontwikkeld. Het dorp bestond rond 1950 nog altijd voornamelijk uit een langgerekte dorpskern ter hoogte van de Dorpstraat en lintbebouwing langs de Heijerstraat en de Hoeverstraat. In de periode na de Tweede Wereldoorlog heeft Westerhoven zich verder ontwikkeld. Door realisering van de Provincialeweg, die deels het tracé van het oorspronkelijke lint volgt en deels parallel aan deze oude ontginningslijn ligt, maken de Dorpstraat en de Hoeverstraat in de huidige situatie geen deel meer uit van de doorgaande route van Bergeijk naar Valkenswaard. Doordat het historische tracé van de Dorpstraat en de Hoeverstraat behouden is gebleven, zijn tussen het oude dorpslint en de nieuwe ontsluitingsroute ruimtes ontstaan, die deels zijn bebouwd, maar deels ook nog onbebouwd zijn.

In de periode tussen 1950 en 1960 hebben de eerste uitbreidingen van Westerhoven plaatsgevonden. In eerste instantie was geen sprake van planmatige uitbreiding. De groei van Westerhoven kreeg met name vorm door verdichting van de bebouwing langs de bestaande dorpslinten (de Heijerstraat, Dorpstraat, Hoeverstraat, Aarperstraat en Heuvel) en de Provincialeweg en door de realisering van woningen rond het dorpscentrum, onder andere aan de Kerkstraat en de Beukenlaan. De groei van het dorp heeft zich met name aan de noordzijde van het historische bebouwingslint gemanifesteerd. Uitbreiding in zuidelijke richting lag, vanwege de aanwezigheid van het beekdal van de Keersop, niet voor de hand.

In de periode na 1960 hebben in het gebied tussen de Provincialeweg en de bosstrook ten noorden van Westerhoven planmatige uitbreidingen en inbreidingen plaatsgevonden. In de jaren ‘60 van de vorige eeuw is in het gebied tussen de Dorpstraat en de Beukenlaan woningbouw gerealiseerd. Vervolgens heeft ook in het gebied ten westen van de Aarperstraat en aan de Lange Akkers woningbouw plaatsgevonden. De beboste percelen tussen de Beukenlaan en de Lange Akkers zijn hierbij behouden gebleven, waardoor in de huidige situatie nog sprake is van een structuurbepalende groene ruimte in dit deel van de kern. In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw en de periode vanaf 2000 zijn vervolgens ook aan de oostzijde van de Heuvel planmatige woonbuurten gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0007.png"

Ligging plangebied op topografische ondergrond

Het plangebied 'St. Servatius' is gesitueerd in het centrale deel van de kern Westerhoven. Vanaf 2008, de sloop van de voormalige basisschool, is het terrein voornamelijk braakliggend. Inmiddels is het eerste deel van de herontwikkeling gerealiseerd in de vorm van 5 woningen.

3.1.3 Ruimtelijke structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0008.png"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0009.png"

Voorstel verkavelingstekening

Het plangebied zal ruimte bieden aan maximaal 35 woningen, die via een nieuw aan te leggen weg worden ontsloten. Deze nieuwe weg wordt tussen de Kerkstraat en de Meidoornstraat aangelegd en is niet gericht op doorgaand verkeer, maar zal een verkeersluwe werking krijgen. De straat is voornamelijk gericht op bestemmingsverkeer voor de daaraan gelegen woningen en zal ook op een dergelijke manier worden ingericht om sluipverkeer te ontmoedigen.

Ter plaatse van waardevolle bomen zal een groene structuur aangebracht worden en de bebouwing zal hier op worden aangepast (paragraaf 3.1.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0012.png"

Impressie plangebied

3.1.4 Ontsluiting en parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0013.png"

Topografische ondergrond plangebied en directe omgeving

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten op de Kerkstraat in het westen. Vanuit hier kan het verkeer naar de Provinciale weg en de Heuvel. Dit zijn de belangrijkste ontsluitingsroutes bij het plangebied. Vanuit deze wegen kan aansluiting worden gevonden met de Rijksweg (N397).

Verder wordt in het noorden ontsloten op de Meidoornstraat. Dit is een éénrichtingsweg, verbonden met de Kerkstraat. Deze ontsluiting is echter bedoeld als verkeersluwe verbinding. Vanuit deze Meidoornstraat zijn er enkele doorsteken voor langzaamverkeer richting de Heuvel en de Beukenlaan.

Enkele woningen zijn voorzien direct aan de Kerkstraat en de Heuvel en worden dan ook direct op deze wegen ontsloten.

Het parkeren in het plangebied vindt veelal plaats op parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Daarnaast zal er bij enkele woningen ruimte zijn voor parkeren op eigen terrein.

Op basis van het voorgestelde nieuwe programma met verschillende type woningen kan een berekening worden gemaakt van de parkeerhoefte in het plangebied. Uitgangspunt hierbij is het vigerende parkeerbeleid (Nota parkeernormen 2017, inclusief aanpassing parkeernormen d.d. 26 en 28 juni 2018). Eventuele wijzigingen binnen het woningprogramma (bijv. andere te realiseren woningtypes) kunnen resulteren in een wijziging van de parkeerbehoefte. Het bestemmingsplan voorziet in het volgende programma met daarbij behorende parkeernormen. 

 

Programma woningen (conform CROW)   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
9 koop tussen/ hoek   2,0   18  
6 huurhuis, sociale huur   1,6   9,6  
20 huur, etage duur   1,9   38  
    65,6 totaal  

 

Op basis van dit woningbouwprogramma dienen er in ieder geval 66 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Dit kunnen zowel parkeerplaatsen zijn in het openbaar gebied als op eigen terrein. Van de 66 parkeerplaatsen dienen er ten minste 11 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te liggen ten behoeve van bezoekers.

3.1.5 Groenstructuur

In het plangebied ligt een groenzone met bestaande bomen. De reeds aanwezige waardevolle bomen worden gespaard en door middel van een groenstrook beschermd. In het oostelijk deel van het plangebied wordt een groene structuur ingericht, waar het als een groen buffer functioneert richting de omliggende bebouwing.

De binnen het plangebied aanwezige, bestaande bomen aan de Kerkstraat worden gerooid voor de ontsluiting van de woningen die aan deze straat worden gebouwd.

3.2 Functionele structuur

3.2.1 Gemengd

In het zuiden van het plangebied is een reeds bestaande horecavoorziening gelegen. Dit is onderdeel van onderhavig bestemmingsplan. De bestemming van deze locatie is zodanig aangepast dat alleen nog horeca tot en met categorie 2 mogelijk is. De overige bestaande rechten blijven behouden. In paragraaf 5.3.1 wordt dit nader toegelicht.

3.2.2 Groen

In paragraaf 3.1.5 is aandacht besteed aan de groenstructuur. De aan te leggen structurele groenelementen zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. In paragraaf 5.3.2 wordt deze bestemming nader toegelicht.

3.2.3 Tuin

Het plangebied is ontwikkeld als woningbouwlocatie en de hoofdfunctie in het gebied is dan ook wonen. De voortuinen behorende bij de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze bestemming wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.3.

3.2.4 Verkeer - Verblijfsgebied

In paragraaf 3.1.4 is aandacht besteed aan de ontsluitingsstructuur van het plangebied. Alle wegen en parkeervoorzieningen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Ook de niet-structurele groenelementen zijn opgenomen binnen deze bestemming. In paragraaf 5.3.4 wordt deze bestemming nader toegelicht.

3.2.5 Wonen

Het plangebied wordt ontwikkeld als woningbouwlocatie en de hoofdfunctie in het gebied is dan ook wonen. De woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. In paragraaf 5.3.5 wordt deze bestemming nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan en de beoogde woningbouwontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is als zodanig niet opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan en de beoogde wijzigingen binnen het stedelijk gebied bevat activiteiten die formeel gezien vallen onder D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen. Deze aanmeldnotitie dient vooraf aan het bestemmingsplan een separate procedure te doorlopen en is bijgevoegd als Bijlage 1.

Om basis van uitkomsten van de aanmeldnotitie kan de gemeente het besluit nemen dat er geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Er is door Tritium een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (documentkenmerk 1610/126/LM-01, zie bijlage 2). In het onderzoeksrapport is de zogenaamde 'nieuwe situatie' getoetst aan de normstelling van de Wet geluidhinder (Wgh) en is aangegeven wat de consequenties zijn. Op basis van de resultaten van deze toetsing is vervolgens beoordeeld of voor het nieuwbouwproject extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Uit het onderzoek vloeien de volgende conclusies voort.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Provincialeweg en Borkelsedijk. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Heuvel en Kerkstraat.

Voor de 30 km/uur weg Heuvel geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 4 dB overschrijdt.

Voor de gezoneerde wegen Provincialeweg en Borkelsedijk en de 30 km/uur weg Kerkstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden door een zoneplichtige weg. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Aangezien geen sprake van een procedure hogere waarde, is formeel gezien een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig. Echter in het kader van een akoestisch goed woon- en leefklimaat kan door bevoegd gezag een dergelijk onderzoek noodzakelijk worden geacht voor de woningen welke direct zijn gelegen aan de weg Heuvel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. Uit de rekenresultaten blijkt tevens dat alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.

Het dichtstbijzijnde bedrijf in de omgeving is op 200 meter ten noorden van het plangebied gelegen. Het betreft een garagebedrijf en autodealer. Gezien de ruime afstand tot de woningbouwontwikkeling is dit bedrijf niet van invloed op het planvoornemen. Daarnaast bevindt zich ten oosten van het plangebied (ook op ongeveer 200 meter afstand) nog een bedrijf uit de maximale milieucategorie 2. Ook hieruit volgen, gezien de aard van het bedrijf en de onderlinge afstand, geen belemmeringen voor het planvoornemen. Verder zijn er geen andere bedrijven gelegen in de omgeving, die van invloed kunnen zijn op het planvoornemen.

In het zuiden, aan de Dorpsstraat, is restaurant 'Bij de Neut' gevestigd. Voor deze horecagelegenheid wordt in dit bestemmingsplan een lagere milieucategorie opgenomen om de ontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken. Deze wijziging in milieucategorie heeft geen nadelige gevolgen voor de directe omgeving.

4.5 Bodem

De gemeente Bergeijk heeft 28 juni 2016 de bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk 2016-2021 (inclusief onderbouwing/toelichting) en bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Op de bodemkwaliteitskaart zijn de verschillende bodemfuncties aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen 'Wonen', 'Industrie' en 'overig bodemgebruik'. Onder het laatstgenoemde gebruik vallen landbouw en natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0015.png"

Uitsnede bodemfunctieklassekaart

De bodemfunctieklassenkaart is een weergave van het huidige en eventueel toekomstige gebruik van de bodem. Deze kaart geeft gebieden of zones weer die elk gekenmerkt worden door een uniforme bodemopbouw en een specifieke gebruikshistorie. De kaart geeft inzicht in deze kenmerken en in de daarmee samenhangende fysische en chemische kwaliteit van de bodem.

De gemeente Bergeijk kiest ervoor om de bodemkwaliteitskaart ook te hanteren als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanherzieningen en omgevingsvergunningen). Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in alle gebieden de gemiddelde waarde beduidend lager is dan de interventiewaarde1 en dat de P952(=percentielwaarde) (beduidend) lager is dan de maximale waarde industrie. Dit betekent dat er voldoende zekerheid is dat er binnen de zones van het gemeentelijke beheersgebied geen sanerende maatregelen nodig zullen zijn. Daarom is ervoor gekozen om de bodemkwaliteitskaart in het gehele grondgebied van Bergeijk te aanvaarden als bewijsmiddel/onderbouwing bij ruimtelijke procedures en bij omgevingsvergunningen. Hierbij moet wel worden benadrukt dat de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling is gepland niet verdacht mag zijn en/of niet negatief mag zijn beïnvloed door een puntbron (bijv. fabriekslocaties of benzinestations). Dit moet worden vastgesteld door minimaal het uitvoeren van een (historisch) vooronderzoek.

Er is door Tritium een verkennend- en nader bodem- en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (documentkenmerk 1610/142/SF-01, zie bijlage 3). Op basis van het vooronderzoek zijn er twee deellocaties onderscheiden, namelijk de zinkasweg (A) en het overig terrein (B). Het onderzoek van de onverdachte deellocatie (A) is uitgevoerd volgens de NTA 5755 en het overig terrein (B) is uitgevoerd conform de NEN 5740 (april 2016).

Uit het verkennend bodemonderzoek voor het overig terrein (B) blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen aanwezig zijn met cadmium, zink en PCB. De ondergrond blijkt plaatselijk licht verontreinigd met lood en minerale olie. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met zink.

Uit het nader bodemonderzoek voor de zinkasweg (A) blijkt dat in de boven- en ondergrond sterke verontreinigingen met koper en zink zijn aangetoond en lichte verontreinigingen met cadmium, koper, zink, lood, kobalt en nikkel. De sterke verontreinigingen met koper en zink in de grond zijn overeenkomstig met de hypothese dat de onderzoekslocatie hiervoor verdacht is. Gezien de mate van en omvang van de verontreiniging in de grond kan worden afgeleid dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor de locatie is voor het huidige gebruik geen sprake van onaanvaardbare risico's.

Uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat zowel op het maaiveld als in het uitkomende materiaal geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen. In de fijne fractie (< 16 mm) van de onderzochte grond is analytisch geen asbest aangetoond.

4.5.1 Conclusie

Voor deellocatie B, overig terrein, leveren de onderzoeksresultaten geen beperkingen op ten aanzien van het toekomstige gebruik van de locatie en zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Voor deellocatie A, de (voormalige) zinkasweg, geldt dat er op basis van de onderzoeksresultaten mogelijk belemmeringen zijn ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de herinrichting van het terrein de verontreinigingsspot met koper en zink te saneren. Hiervoor dient een BUS-melding uitgevoerd te worden. De grond dient onder milieukundige begeleiding te worden ontgraven. Dit is in de regels bepaald middels een voorwaardelijke verplichting.

Indien meer dan 50 m3 verontreinigde grond wordt ontgraven, geldt hiervoor een meldingsplicht bij het bevoegde gezag inzake de Wet bodembescherming, i.c. de Provincie Noord-Brabant. Hierop zijn uitgezonderd de situaties zoals beschreven in het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m3.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.

4.7 Gezondheid (geitenhouderijen)

In de periode 2009-2013 is het onderzoek Veehouderijen Gezondheid Omwonenden (VGO) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn op 7 juli 2016 gepubliceerd (hoofdrapport VGO). Gegevens van 110.278 patiënten, die ingeschreven stonden bij 27 huisartspraktijken in het VGO-onderzoeksgebied, zijn hiervoor geanalyseerd. Op 16 juni 2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. In het aanvullend VGO-onderzoek zijn de onderzoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. Onder andere is onderzocht of er in de jaren 2009-2013 een verband bestond tussen de woonafstand tot geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Gemiddeld over deze onderzoeksjaren laten de aanvullende analyses een 29% verhoogde kans op longontsteking zien voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 – 2 km (dit is vergeleken met bewoners zonder een geitenhouderij binnen deze afstand van de woning). Uit het onderzoek volgt dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij bijna drie keer groter is dan het risico op longontsteking tot een afstand van ca. 1 km rond een pluimveehouderij. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers niet worden aangegeven. Het gevolg is dat het nemen van effectieve bedrijfsgerichte maatregelen nu nog niet mogelijk is (Bron: Verordening ruimte Noord-Brabant en geitenhouderijen - d.d. 17 oktober 2017).

Tevens komt uit het VGO-rapport naar voren dat het niet mogelijk is om een veilige afstand aan te geven. De lokale omstandigheden verschillen daarvoor te sterk. De volgende omstandigheden zijn van invloed:

  • landgebruik (akkers, weilanden, bebouwing, bos);
  • het type veehouderij (koe, varken, geit, pluimvee);
  • de soort uitstoot (fijnstof, endotoxinen, bacteriën);
  • het aantal dieren in een stal.

Tevens speelt de windrichting een voorname rol bij de verspreiding van de uitstoot van een veehouderij. Windrichting en windsterkte spelen een rol bij de verspreiding van fijnstof (inclusief endotoxinen, ammoniak en micro-organismen) en geur.

De aanwezigheid van vegetatie, gebouwen en andere structuren is een belangrijke factor voor de verspreiding van stoffen in de atmosfeer. Een ruw oppervlak veroorzaakt afremming van de wind aan de grond, waardoor een zekere mate van turbulentie wordt gegenereerd en zich een hoogteafhankelijk windprofiel instelt.

Op basis van verschillende onderzoeken (zie bovenstaand) is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid van een geitenhouderij gewoond wordt.

Om de gevolgen voor (woningbouw)ontwikkelingen binnen de gemeente Bergeijk in beeld te krijgen, is de 'Omgekeerde werking geitenmoratorium' opgesteld. Hierin zijn bouwstenen opgenomen waarmee wordt bepaald dat kleine en grootschalige ontwikkelingen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij, onder voorwaarden toch doorgang kunnen vinden. Belangrijkste voorwaarde is dat rekening gehouden wordt met de afstand en situatie. Op circa 1.400 meter van het planvoornemen is een geitenhouderij gesitueerd op het adres Braambos 17.

  • Er is vanuit de landelijke overheid actie ondernomen om de problematiek bij de bron (c.q. de geitenhouderij) aan te pakken. Er is daarom een bouwstop voor geitenhouderijen in werking gesteld. Voor 2020 wordt middels aanvullend onderzoek en maatregelen duidelijk of de 2 km norm überhaupt nodig is en zo ja, hoe het gezondheidsrisico wordt verminderd. Omdat men inzet op het aanpakken bij de bron, wordt verwacht dat de gezondheidsrisico binnen een paar jaar zal dalen tot een aanvaardbaar niveau. Als dit niet gerealiseerd kan worden met technische maatregelen, is een saneringsregeling denkbaar. Maatregelen worden in ieder geval getroffen, onafhankelijk van de realisatie van voorliggend plan, want op dit moment zijn er al vele burgers die reeds binnen de 2 km cirkel wonen en werken.
  • Het planvoornemen betreft een inbreiding. Gezien de ontwikkeling is gelegen binnen stedelijk gebied, zijn er al bestaande woningen dichterbij de geitenhouderij gelegen. De huidige gezondheidsrisico's voor bestaande woningen worden vooralsnog aanvaard.
  • Omdat de overwegende windrichting in Nederland uit het zuidwesten komt, zal de verspreiding van geur en fijnstof zich doorgaans verplaatsen uit de richting van het plangebied. Het geitenbedrijf is immers ten noorden van het plangebied gelegen.
  • De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door dichte stedelijke bebouwing. Dit betekent dat er sprake is van een grote terreinruwheid waarmee het direct inwaaien van fijnstof of endotoxinen wordt voorkomen.
  • De ontwikkeling is dusdanig klein van omvang, en op meer dan 1 km gelegen van de geitenhouderij, dat het extra aantal personen dat blootgesteld wordt beperkt is.
  • De doelgroep voor deze ontwikkeling bestaat deels uit kwetsbare personen. Op grond van het gemeentelijk beleid wordt woningbouw binnen de 2 km aanvaardbaar geacht, omdat er reeds bestaande burgerwoningen dichterbij de geitenhouderij liggen. De richtlijn waarop het geitenmoratorium berust, stelt dat vanuit het voorzorgprincipe wel rekening gehouden moet worden met de invloed van omliggende bedrijven bij ontwikkelingen van voorzieningen waar grote groepen kwetsbare mensen (waaronder senioren) gebruik van maken. Dit ondanks dat wetenschappelijk niet is aangetoond dat er voor deze groep sprake is van een verhoogd risico. Bij het plan St. Servatius gaat het om een kleinschalig woningbouwproject. Er is dan ook geen sprake van een voorziening waar grote groepen kwetsbare mensen gebruik van maken.
    Daarbij ligt het plangebied dichtbij Hoefzicht en dichtbij het centrum van het dorp (Buitengaander) en is daardoor qua locatie bijzonder geschikt voor huisvesting van ouderen.
    De locatie ligt weliswaar binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij (Braambos 17), maar gezien de afstand van 1400 meter tussen het plangebied en dit agrarisch bedrijf is nog altijd sprake van een redelijk grote afstand.
  • Deze woningen dragen daarnaast bij aan het behalen van de volkshuisvestelijke doelstellingen, er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en er is ook ten aanzien van overige planologische- en milieuaspecten aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Gezien bovenstaande wordt voor het planvoornemen uitgegaan van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners.

4.8 Waterhuishouding en riolering

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is door Tritium een waterparagraaf opgesteld (zie bijlage 4). Hieronder wordt deze waterparagraaf verkort weergegeven.

4.8.1 Beleid en regelgeving Waterschap De Dommel

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied De Dommel. Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om onderhavig plangebied in de gemeente Bergeijk. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap De Dommel. Het waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast. Voor wat betreft de aanwijzing van de gebieden waarvoor een vergunning voor het lozen in en afvoeren naar oppervlaktewateren is vereist, is dit ook een taak van het waterschap.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van het Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheersplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheersgebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • voldoende water: zowel voor de natuur als voor de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het gronden oppervlaktewater;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met als de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid. De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode:

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • kringlopen denken;
  • steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • vergroten waterbewustzijn.

Binnen de kerntaken die het waterschap de Dommel heeft, kiest zij ervoor om twee onderwerpen met hoge prioriteit aan te pakken:

  • 1. Het voorkomen van wateroverlast;
  • 2. Het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden.

De inspanningen worden gericht op het realiseren van de waterbergingsgebieden, waarbij de gebieden ten behoeve van het bebouwd gebied de allerhoogste prioriteit hebben. Het herstel en de bescherming van de leefgebieden voor zeldzame planten- en diersoorten in Natura 2000-gebieden zijn urgent. Daarom geven zij voorrang aan maatregelen in het watersysteem die hieraan bijdragen.

Het waterschap treeft naar het samenwerken in integrale gebiedsprojecten en over de grenzen van hun beheergebied heen te kijken, waardoor de doelen kunnen worden bereikt. Hierbij is niet alleen aandacht voor hun doelen, maar ook die van anderen. Door van 'buiten naar binnen' te denken en te werken willen zij samen met mede-overheden en partners de publieke middelen zo efficiënt mogelijk benutten.

4.8.2 Beleid gemeente Bergeijk

Het beleid van de gemeente Bergeijk sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied.

Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als (verbeterd) gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar mogelijk, te worden geïnfiltreerd. Hiervoor is een afkoppelkansenkaart bij de gemeente aanwezig.

4.8.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie

De grondwaterstand binnen het plangebied bedraagt circa 1,72 m-mv (bron: verkennend bodemonderzoek). Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (documentkenmerk 1610/142/SF-01, bijlage 3) blijkt dat ter plaatse sprake is van een matig fijn zand. De waterdoorlatendheid is redelijk.

4.8.4 Water in het bestemmingsplan

Door de beoogde realisatie van het planvoornemen zullen er wijzigingen plaatsvinden aan de verharde oppervlakten. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse zal derhalve veranderen.

Geconcludeerd kan worden dat de totale verharding toeneemt met 941 m2. Omdat de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 is, geldt vanuit de Keur geen verplichting tot de aanleg van een compensatie bij de afvoer van verhard oppervlak op oppervlaktewater. Aansluiting op het oppervlaktewater is niet mogelijk voor het plangebied. Voor het planvoornemen is de gemeente bevoegd gezag. Het gemeentelijk beleid is erop gericht dat hemelwater zoveel mogelijk ter plaatse wordt verwerkt.

Voor de afvoer van hemelwater geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 4 het minst wenselijk is:

  • 1. hergebruiken;
  • 2. vasthouden;
  • 3. bergen;
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater.

Op basis van de maximale compensatie eis van 60 mm kan worden uitgegaan van circa 57 m3 berging. De berging kan gerealiseerd worden door middel van regentonnen, een slootje/verlaging in de tuin, opvangen en afvoeren naar nabijgelegen groen of (indien geen zichtbaar water wenselijk is) infiltratiekratten.

Uiteraard kan er ook voor een combinatie van oplossingsrichtingen worden gekozen. Bij de uitwerking dient de volgende voorkeursvolgorde aangehouden te worden voor de berging van het hemelwater:

  • 1. Berging in het groen;
  • 2. Berging via IT-riool;
  • 3. Afvoer naar HWA Heuvel.

De exacte locatie, dimensionering en uitwerking van het infiltratiesysteem zal in samenspraak met de gemeente Bergeijk in een later stadium (bij de uitwerking van het bouwplan) nader worden bepaald. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: Voor percelen groter dan 250 m2 moet infiltratie op eigen terrein plaatsvinden. Op percelen kleiner dan 250 m2 kan het hemelwater aangesloten worden op het gemeentelijk riool.

Voor alle oplossingsrichtingen geldt sowieso dat het regenwater en afvalwater gescheiden zal worden ingezameld. Droogweerafvoer kan richting de Kerkstraat afgevoerd worden. Regenwaterafvoer dient in verband met de capaciteit afgevoerd worden richting de Heuvel. Hiermee is in de reconstructie van de Heuvel al rekening gehouden.

4.8.5 Overleg met het waterschap

Het voorontwerp bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap De Dommel.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.


Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).


Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.


Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.

4.9.2 Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0016.png"

Uitsnede risicokaart

Op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl) is gebleken dat er in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen (bedrijven) liggen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen.

4.9.3 Transport gevaarlijke stoffen

De regelgeving rond de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen volgt uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). In de WVGS en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de bijlagen van de Regeling Basisnet is opgenomen voor welke transportroutes de externe veiligheidsrisico’s bepaald moeten worden. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen berekend en geanalyseerd moeten worden.

Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op meer dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, hoeft geen berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico.

Een (beperkte) verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. In de HART zijn per stofcategorie en per modaliteit vaste afstanden opgenomen voor de begrenzing van het invloedsgebied.

Op een afstand van circa 150 meter bevindt zich een buisleiding waarover transport gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. Het betreft een defensieleiding waaraan een plaatsgebonden risicoafstand van 0 meter is gekoppeld. Deze buisleiding is dan ook niet van invloed op het planvoornemen. Verder zijn er geen luchthaven of transportroutes voor gevaarlijke stoffen via weg, water of spoor binnen een afstand van 200 meter van het plangebied aanwezig.

4.9.4 Conclusie externe veiligheid

Het plaatsgebonden risico van risicobronnen vormt geen knelpunt. Het plangebied en het planvoornemen wordt niet beïnvloed door aanwezige risicovolle objecten. Formeel zal de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant om advies worden gevraagd. Daarmee kan het bestemmingsplan verantwoord worden geacht.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. In het plangebied is verder ook geen sprake van straalpaden en invloeden van zendmasten.

4.11 Natuur

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.11.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' en is op relatief korte afstand gelegen. De ingreep is echter beperkt van aard, aangezien het een inbreidingslocatie betreft waarbij onder andere ook een bedrijfslocatie wordt omgezet naar een woonbestemming. Een significant negatief effect is hierdoor niet te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0017.png"

Natura 2000-gebied nabij plangebied (straal van 3 km)

4.11.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.

Standaard geldt voor het gehele plangebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Quickscan Flora en Fauna

Er is door Tritium een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit het onderzoeksrapport 1610/126/LM-02 is het volgende gebleken.

  • Er zijn geen beschermde wilde soorten planten zijn aangetroffen;
  • Ook zijn er geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op algemeen voorkomende soorten vogels zonder jaarrond beschermd nest uit de directe omgeving;
  • Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van grondgebonden zoogdieren vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie;
  • Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Als de verbouw- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, valt een verstorend effect op foeragerende vleermuizen ten gevolge van deze werkzaamheden uit te sluiten. Negatieve effecten op vaste vliegroutes worden eveneens niet verwacht. Ondanks dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat vleermuizen de te transformeren bebouwing benutten als verblijfplaats zal nader onderzoek moeten uitwijzen of er vleermuizen verblijven in onder andere de aanwezige spouwruimtes;
  • Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van amfibieën, reptielen en vissen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie;
  • Ook qua ongewervelden/overige soorten zijn er geen vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten aangetroffen.

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

Conclusie

Uit de Quickscan Flora en Fauna volgt onderstaande conclusie:

  • de omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen
  • nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk vanwege de beoogde transformatie c.q. verbouw van een bedrijfsgebouw;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Nader onderzoek vleermuizen

Naar aanleiding van genoemde Quickscan Flora en Fauna (uitgevoerd door Tritium, onderzoeksrapport 1610/126/LM-02, zie bijlage 5) heeft EcoTierra-ecologisch adviesbureau nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Dit onderzoeksrapport (N2017.104- Nader onderzoek Sint Servatius te Westerhoven) is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Het onderzoek is gebaseerd op een bronnenonderzoek en diverse veldbezoeken. Deze veldbezoeken hebben op diverse data in 2017 plaatsgevonden. De onderzoeken zijn uitgevoerd in de juiste periode en onder geschikte weersomstandigheden, zodat de te verwachten soorten waargenomen konden worden. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is beoordeeld of er procedurele gevolgen zijn betreffende de vigerende (natuur)wetgeving.

Conclusie

Uit het onderzoek vloeit de volgende conclusie voort:

  • Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Door de beoogde ingrepen zullen geen significante vliegroutes of foerageergebieden verloren gaan.
    Er dient tijdens de werkzaamheden en in de toekomstige situatie voorkomen te worden dat er lichtverstoring optreedt op het westelijk gelegen gebouw.
  • Op basis van de nadere onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen.
    - Een ontheffing in het kader van de Wnb is niet noodzakelijk;
    - De zorgplicht is altijd van toepassing;
    - De aanbevelingen in de quickscan flora en fauna dienen nageleefd te worden.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

4.12.1 Algemeen

Het grondgebied van Bergeijk kent een rijke historie, waardoor veel cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Naast een rijk archeologisch bodemarchief zijn onder andere de historische lintstructuren, de structuur van het landschap en de aanwezigheid van monumentale en beeldbepalende gebouwen van cultuurhistorische betekenis. Gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.

De erfgoedkaart behorende bij het erfgoedplan bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Op de beleidskaarten zijn de inventarisatie en waardering van archeologische en cultuurhistorische elementen samengebracht en geconcretiseerd. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie.

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Erfgoedverordening gemeente Bergeijk 2016, vastgesteld d.d. 22 december 2016. De erfgoedverordening is vertaald in dit bestemmingsplan. Dit wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.

4.12.2 Archeologische waarden

Op de archeologische beleidskaart, die deel uitmaakt van de erfgoedverordening, zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente Bergeijk is een aantal terreinen met een monumentale status aanwezig en bevinden zich diverse gebieden van archeologische waarde. Daarnaast kunnen vier archeologische verwachtingszones worden onderscheiden. Ook kunnen gebieden worden aangemerkt waarvoor geen archeologische verwachting geldt.

Op de beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in 7 categorieën:

  • I. categorie 1: archeologisch monument;
  • II. categorie 2: gebied van archeologische waarde;
  • III. categorie 3: gebied met hoge verwachting (historische kernen en linten);
  • IV. categorie 4: gebied met hoge verwachting;
  • V. categorie 5: gebied met middelhoge verwachting;
  • VI. categorie 6: gebied met lage verwachting;
  • VII. categorie 7: gebied zonder archeologische verwachting.

De verschillende gebieden zijn/worden in de vorm van dubbelbestemmingen opgenomen in de bestemmingsplannen, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen.

Omdat de rijksbeschermde archeologische monumenten (categorie 1) zijn beschermd via de Erfgoedwet, wordt voor deze monumenten geen beschermende regeling opgenomen in het bestemmingsplan. De monumenten worden wel voorzien van een dubbelbestemming (‘Waarde - Archeologie 1’), maar deze heeft uitsluitend een signalerende functie. Voor gebieden zonder archeologische verwachting (categorie 7) gelden geen beperkingen ten aanzien van archeologie, zodat het opnemen van een dubbelbestemming voor deze categorie niet zinvol is. De dubbelbestemmingen voor de overige categorieën bevatten een beschermende regeling. Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het erfgoedplan, per dubbelbestemming. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de mogelijke dubbelbestemmingen met de bijbehorende ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring. In voorliggend plan is sprake van categorie 3: hoge verwachting. Hiervoor geldt dat als een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld de grond wordt geroerd, eerst een archeologisch onderzoek zal moeten uitwijzen dat hierdoor geen archeologische waarden worden verstoord.

categorie   dubbelbestemming   ondergrens oppervlakte   ondergrens diepte  
1. archeologisch monument   Waarde - Archeologie 1   0 m2   0 m-mv  
2. archeologische waarde   Waarde - Archeologie 2   100 m2   0,3 m-mv  
3. hoge verwachting (historische kernen en linten)   Waarde - Archeologie 3   250 m2   0,3 m-mv  
4. hoge verwachting (zonder esdek)   Waarde - Archeologie 4.1   500 m2   0,3 m-mv  
4. hoge verwachting (met esdek)   Waarde - Archeologie 4.2   500 m2   0,5 m-mv  
5. middelhoge verwachting (zonder esdek)   Waarde - Archeologie 5.1   2.500 m2   0,3 m-mv,
agrarische gronden 0,5 m-mv  
5. middelhoge verwachting (met esdek)   Waarde - Archeologie 5.2   2.500 m2   0,5 m-mv  
6. lage verwachting   Waarde - Archeologie   25.000 m2   0,4 m-mv,
agrarische gronden
0,5 m-mv  

Binnen het plangebied komt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor.

Ten behoeve van de ontwikkeling dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De uitkomsten hiervan zullen bekend moeten zijn voordat de omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend.

Voor het onderzoeksgebied is, ter onderbouwing van het Bestemmingsplan Servatius 2012, reeds een archeologisch bureauonderzoek (Berkvens, 2012) uitgevoerd. Dit bureauonderzoek is tevens overgenomen in de, door de opdrachtgever aangeleverde, Oplegnotitie St. Servatius (Janssen, 2012). In het bureauonderzoek wordt beschreven dat in het gebied een hoge archeologische verwachting geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten. Dit betekent dat de kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij de bodemingrepen dus zeer groot wordt geacht.

Vanwege de hoge archeologische verwachting, wordt in het bureauonderzoek dan ook verder onderbouwd dat in het onderzoeksgebied nader archeologisch onderzoek wordt vereist voorafgaand aan de bodemingrepen en te bebouwen oppervlakte in het gebied. Op deze manier kunnen de eventueel aanwezige archeologische waarden in kaart worden gebracht en gewaardeerd. Om dit te kunnen doen, wordt geadviseerd om dit door middel van een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Op basis van het onderzoeksrapport dat hieruit voort zal vloeien, zal de gemeente een besluit nemen over het, al dan niet, verlenen van een vergunning en/of daaraan nadere voorwaarden worden verbonden (zoals het verrichten van verder onderzoek, aanpassing van het plan, of een eventuele opgraving; Janssen 2012).

Het Programma van Eisen voor het proefsleuvenonderzoek is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd (zie bijlage 7). De uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek zelf zijn als bijlage 8 toegevoegd.

Op basis van de waarderingen van de dit onderzoek wordt geadviseerd om voor een deel van het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een opgraving, waarbij de focus ligt op het veiligstellen van de behoudenswaardige vindplaats: de laatmiddeleeuwse nederzetting op de oostelijke helft van het onderzochte terrein. Voor deze locatie is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die bepaald dat de omgevingsvergunning voor bouwen pas kan worden verleend na uitvoer van het vervolgonderzoek.

4.12.3 Cultuurhistorische waarden

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de betreffende locatie St. Servatius zich niet in archeologische of cultuurhistorische vlakken/landschappen bevindt. Wel is de locatie gelegen in een regio van provinciaal cultuurhistorisch belang 'De Kempen'. De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen.

In de regio 'De Kempen' zijn de volgende drie punten onderdeel van de ontwikkelingsstrategie:

  • 1. Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio;
  • 2. De cultuurhistorische waarden van de Kempen in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten. Dit geldt in het bijzonder voor de cultuurhistorische landschappen: “Het Groene Woud” (grotendeels in gebiedspaspoort Meierij); “Dommeldal”; “Oud zandlandschap bij Oerle-Knegsel”; “Oud zandlandschap Cartierheide” (met omliggende akkercomplexen); “Oud zandlandschap bij Stiphout” (ook deels in gebiedspaspoort Peelrand); “Landgoederenzone ten zuiden van Tilburg” (Gorp en Rovert, De Utrecht, De Hoevens, Het Ooijvaarsnest, Wellenseind; ook deels in gebiedspaspoort Baronie);
  • 3. Het duurzaam en in samenhang behouden van het bodemarchief (o.a. door afstemming van het gemeentelijk archeologiebeleid) van de archeologische landschappen: “Dekzandeiland Moergestel-Hilvarenbeek”, “Kempenland”, “Keersop-Dommel”, “Dekzandeiland Tongelreep-Groote Aa” en “Helmondse Akkers”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1724.BPWsts4012-VAST_0018.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van provincie Noord-Brabant

Met de realisatie van onderhavig planvoornemen worden geen cultuurhistorische waarden bedreigd.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Plansystematiek

5.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling St. Servatius Westerhoven' heeft tot doel een juridischplanologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen.

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor zover mogelijk is ook vooruitgelopen op de aanstaande Omgevingswet.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering, die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Dit bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, maar treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid wordt geschaad.

5.2 Opzet van de regels

Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1):

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Wijze van meten (art. 2):

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.2.2 Bestemmingsregels

Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk);
  • 4. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk);
  • 5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk);
  • 6. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk).

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.

5.2.3 Algemene regels

In artikel 9 (de anti-dubbeltelregel) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 10 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 11 en 13 zijn algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels opgenomen. In artikel 15 zijn de overige regels opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 16) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 17) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 De bestemmingen

5.3.1 Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn maatschappelijke en culturele voorzieningen, detailhandel, dienstverlening en horeca van categorie 1 en 2 toegestaan, zodat functiewisseling mogelijk is. Op deze locatie kunnen op deze manier eventueel nieuwe winkels worden gevestigd, wat de levendigheid van het dorpscentrum en de leefbaarheid van de kern Westerhoven ten goede zou komen.

5.3.2 Groen

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, inritten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en tot slot nutsvoorzieningen.

Op deze gronden zijn alleen gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut toegestaan. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.3.3 Tuin

De voortuinen bij woningen in de bestemming ‘Wonen' zijn voorzien van de bestemming ‘Tuin'. Het bestemmingsvlak 'Tuin' is op de verbeelding opgenomen op de voortuinen, inclusief inritten, tot 1 m achter de voorgevelrooilijn en op delen van achtertuinen waar bebouwing niet gewenst is. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan. Erfafscheidingen mogen maximaal 1 meter hoog zijn. In specifieke situaties is een hogere erfafscheiding toegestaan. Dit is dan aangeduid op de verbeelding. Ook zijn erkers (onder voorwaarden) ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen (woningen) toegestaan.

Het oprichten van een carport/overkapping voor de voorgevelrooilijn is direct mogelijk binnen de bestemming 'Tuin'. Als voorwaarde geldt dat de carport/overkapping niet meer dan 1 meter uit de voorgevelrooilijn mag worden opgericht en dat deze open blijft aan alle kanten, uitgezonderd de zijde die tegen de gevel aan wordt geplaatst.

Deze gronden mogen worden gebruikt als tuin, inclusief inritten, bij de woningen.

5.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De tot ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en tot slot nutsvoorzieningen. Herinrichting van de wegen is, indien daar aanleiding toe is, mogelijk binnen deze bestemming.

Op deze gronden zijn alleen gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut toegestaan. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.3.5 Wonen

De voor ‘Wonen' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten. Ook toegestaan zijn inritten, tuinen, erven en verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de verbeelding is het bestemmingsvlak 'Wonen' opgenomen voor het deel van het perceel waar bouwwerken (hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde) mogen worden opgericht. Om te voorkomen dat op grote percelen bijbehorende bouwwerken op een te grote afstand van het hoofdgebouw worden opgericht, geldt voor het bestemmingsvlak 'Wonen' een diepte van maximaal 40 meter. Zo blijft de bebouwing geclusterd op het perceel.

Uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mogen de hoofdgebouwen gebouwd worden. Binnen het bouwvlak mogen maximaal het aangeduide aantal woningen worden opgericht.

Verder gelden voor de bouwvlakken op de verbeelding de volgende uitgangspunten:

  • Standaard wordt een minimale afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens aangehouden. Uitzondering hierop zijn bestaande hoofdgebouwen die al op een kortere afstand van de perceelsgrens liggen. Dan geldt de bestaande afstand.
  • Voor vrijstaande woningen op percelen van meer dan 31 meter breed, geldt een standaard breedte van het bouwvlak van 25 meter.
  • Voor bouwvlakken geldt een standaard diepte van 12 meter bij aaneengesloten woningen en 15 meter bij vrijstaande woningen.
  • De maximale goot- en bouwhoogte zijn per bouwvlak aangeduid op de verbeelding. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60 graden, tenzij anders aangeduid.

Het deel van het achtererfgebied binnen de bestemming 'Wonen' (exclusief het bouwvlak) mag voor maximaal 80% worden bebouwd tot een maximum oppervlak van 200 m2. De maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,5 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 meter, tenzij het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak. Dan geldt voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,5 meter. In de regels zijn aanvullende bouwregels opgenomen.

Binnen de bestemming zijn verschillende afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Voor het uitoefenen van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. De toegestane beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

De herontwikkeling van de locatie St. Servatius in Westerhoven wordt deels door de gemeente gedaan en deels door de huidige grondeigenaren. Het deel dat door de gemeente wordt ontwikkeld en de daarmee samenhangende kosten van de voorliggende planherziening zijn geheel en al voor risico van de gemeente. Hiervoor zijn in de gemeentelijke begroting middelen opgenomen en er is een sluitende grondexploitatie voor het plangebied opgesteld.

Met de grondeigenaren van de rest van het plangebied van het onderhavige project is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd aangaande mogelijke uit het plan voortvloeiende kosten (zoals planschade- en ontwikkelingskosten). De ontwikkelende partijen ontwikkelen deze delen van de locatie voor eigen rekening en risico. De gemeente ontvangt bijdragen van de ontwikkelende partij(en), waarmee sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.

Hoofdstuk 7 Procedures

7.1 Inspraak en vooroverleg

Het bestemmingsplan ‘Herontwikkeling St. Servatius Westerhoven’ is in het kader van de inspraakprocedure vanaf 7 december 2017 zes weken ter inzage gelegd en is daarnaast digitaal toegankelijk gemaakt. Gedurende de periode van terinzagelegging is één inspraakreactie ingediend.

Het voorontwerpbestemmingsplan is daarnaast overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Er zijn reacties ontvangen van de Gasunie, Provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel en de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. Deze vooroverlegreacties leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. De nota van inspraak is toegevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Herontwikkeling St. Servatius Westerhoven’ heeft vanaf 22 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.

Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 2 reacties ontvangen. Samenvattend betrof het een positieve beoordeling van het plan door Waterschap de Dommel en door de Gasunie.

7.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling St. Servatius Westerhoven' is ongewijzigd vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van 28 maart 2019.