direct naar inhoud van Artikel 4 Wonen
Plan: Partiële herziening Bredaseweg 57-59
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1723.phBredaseweg5759-vs01

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', een aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteit op de eerste bouwlaag of boven deze bouwlaag;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'beroep aan huis', een aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteit op de eerste bouwlaag of boven deze bouwlaag;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', het behoud, bescherming en herstel van de cultuurhistorische waarden van het gemeentelijk monument.

met de daarbij behorende:

  • e. aan- en bijgebouwen
  • f. erven en tuinen;
  • g. ontsluitingswegen en -paden;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het maximale bebouwingspercentage, gerekend over het gehele bouwperceel, bedraagt 60%;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mogen niet meer woningen worden opgericht dan weergegeven;
  • c. een aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteit en/of een aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteit zijn/is op de gehele bouwlaag toegestaan.

4.2.2 Gebouwen

Ten aanzien van het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de voorgevel dient volledig in de voorste bouwgrens te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. de woningen dienen te worden afgerond met een kap, waarbij de minimale dakhelling 15º en de maximale dakhelling 65º mag bedragen;
  • f. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 3 m bedragen.

4.2.3 Aan- en bijgebouwen

Ten aanzien van het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m², vermeerderd met 10 % van het aantal m² dat het perceel groter is dan 300 m² tot een maximum van 150 m²;
  • b. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de diepte van een aanbouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • e. de diepte van een aanbouw aan de zijgevel mag niet meer bedragen dan 5 m, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • f. de afstand van een bijgebouw tot een hoofdgebouw bedraagt minimaal 2 m;
  • g. de afstand van een aanbouw achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • h. de afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m;
  • i. de afstand van een aan- en bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op hoekpercelen bedraagt minimaal 3 m.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 m achter de voorgevellijn mag niet meer dan 1 m bedragen en vanaf 3 m achter de voorgevellijn mag de hoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van pergola's mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • c. de hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • g. het woon- en leefklimaat.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan of bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. de uitoefening van detailhandel;
  • e. de uitoefening/vestiging van een seksinrichting;
  • f. het wonen in bijgebouwen;
  • g. het gebruik van aanbouwen als afhankelijke woonruimte.

4.4.2 Aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteiten

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dat wil zeggen dat geen aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan die vergunningplichtig of meldingsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
  • b. het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming;
  • c. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • d. het gebruik niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder f. en g. onder de voorwaarden dat:

  • a. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg en hiervoor een positief advies is afgegeven door een door burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke instantie;
  • b. het gebruik van aanbouwen als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw niet mogelijk is;
  • c. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien vaststaat dat het gebruik binnen het bestaande hoofdgebouw en/of aanbouwen niet mogelijk is;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • f. er nog geen omgevingsvergunning is verleend ten behoeve van mantelzorg voor hetzelfde bouwperceel;
  • g. bij het verlenen van de omgevingsvergunning moet bij de toetsing rekening worden gehouden met de aspecten stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, milieukwaliteit, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, brandveiligheid en rampenbestrijding en woon- en leefklimaat.
  • h. burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van voor de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.