Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rukven 9, 9A en 10 te Heeswijk-Dinther
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1721.BPRukven9a10-vg01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 het plan:
Het bestemmingsplan ‘Rukven 9, 9A en 10 te Heeswijk-Dinther’ van de gemeente Bernheze;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
 
1.3 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning
de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de
woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aangebouwde bijgebouwen:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
 
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van
andere activiteiten van ondergeschikte betekenis. Met dien verstande dat een
gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.
 
1.8 agrarisch deskundige:
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen of een ander door het bevoegd gezag aan te
wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen.
 
1.9 agrarisch grondgebruik:
de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
 
1.10 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf (waaronder een agrarisch loonwerkbedrijf), of instelling gericht op het verlenen
van diensten aan particulieren, agrarische bedrijven, of niet-agrarische bedrijven door
middel van het telen van gewassen, het houden, verhandelen, of transporteren van dieren,
het verhuren van landbouwwerktuigen of de toepassing van andere landbouwkundige
methoden, inclusief mestopslag en -bewerking.
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.12 bebouwingscluster:
een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied, zoals aangegeven op de
verbeelding.
 
1.13 bedrijfseigen producten:
producten die op het eigen bedrijf worden geproduceerd.
 
1.14 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen
van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het
toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
 
1.16 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.19 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
 
1.21 bouwgrens:
grens van een bouwvlak.
 
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond.
 
1.24 burgerwoning:
een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
 
1.25 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die
uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag-, of nachtverblijf van een of
meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen,
ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden
voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij
aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden
verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
 
1.26 carport/overkapping:
een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden, een
gesloten, al dan niet eigen, wand kent.
 
1.27 cultuurhistorisch waardevol pand:
rijks- en gemeentelijke monumenten, alsmede andere cultuurhistorisch waardevolle panden
welke zijn vermeld in Bijlage 9 bij de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied
Bernheze’.
 
1.28 dagrecreatie
bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport-, educatie of
cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de
daarbij behorende voorzieningen.
 
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
 
1.30 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit
milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke), gezondheid, als vanuit ruimtelijk oogpunt
(natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om ter plaatse uit te breiden.
 
1.31 erf:
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk
opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en blijkens de bestemming
die aan de gronden is gegeven voor deze inrichting in aanmerking komt.
 
1.32 extensief agrarisch medegebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de
verbouw van akkerbouwproducten, hoofdzakelijk gericht op instandhouding en/ of
vergroting van de natuur, landschappelijke, cultuur- en archeologische waarden.
 
1.33 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving,
zoals wandelen en fietsen.
 
1.34 extensiveringsgebied
een gebied waar wonen of natuur het primaat heeft, waar uitbreiding, hervestiging, of
nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan
ingevolge de Reconstructiewet.
 
1.35 functietype:
verzamelnaam voor het soort bebouwing en gebruik zoals die op grond van de Bijlage 1 t/m
Bijlage 2 op een bepaalde locatie van toepassing is.
 
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.37 gebruik:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
 
1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in
gebouwen plaatsvindt.
 
1.39 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste
bouwwerk valt aan te merken.
 
1.40 hoofdverblijf:
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van
een persoon en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die
tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.
 
1.41 huishouden:
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die
gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
 
1.42 intensief veehouderijbedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen
plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-,
vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze
bedrijfsvormen, almede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met
uitzondering van grondgebonden (melk)rundveehouderij.
 
1.43 inwoning:
wonen in een ondergeschikt deel van een woning door een medegebruiker van het pand.
 
1.44 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan ten behoeve van recreatief
nachtverblijf;
 
1.45 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen
ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.46 kleinschalige bedrijvigheid:
Bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 overeenkomstig de activiteiten zoals opgenomen
in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijvigheid’;
 
1.47 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden in de periode van 1 maart tot 31 oktober ten behoeve van een
beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
 
1.48 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de
identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35
jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of
hun beeldbepalende functie voor de omgeving. Een en ander met dien verstande dat onder
landschapselementen niet worden verstaan elementen die zijn opgericht in het kader van
nieuw groen is vrij groen.
 
1.49 lawaaisporten:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig
is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes,
de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de
jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
 
1.50 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een
hulpbehoevende door één of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de
zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relaties bijvoorbeeld door gezinsleden, buren
of vrienden.
 
1.51 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den
Haag, 2009.
 
1.52 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit,
externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te
worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering
worden belemmerd.
 
1.53 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend
opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane
hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de
afhankelijkheid van de hoofdfunctie.
 
1.54 Nge:
Nederlandse grootte-eenheden, eenheden waarmee de bedrijfsomvang en het bedrijfstype
van agrarische bedrijven vastgesteld kan worden.
 
1.55 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in
gebouwen plaatsvindt.
 
1.56 nieuwvestiging:
projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwblok op een locatie die volgens het
ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwblok.
 
1.57 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de
gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de
cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen
van de aan een gebied toegekende waarde.
 
1.58 ondergeschikte activiteit:
een activiteit waarvan het ruimtegebruik, de aard, de uitstraling en de inkomensverwerving
kleiner zijn dan de hoofdactiviteit ter plaatse.
 
1.59 opslag (statisch):
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd
zijnde voor handel en niet worden opgeslagen voor een niet-agrarisch bedrijf elders, zoals
(seizoen)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
 
1.60 peil:
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
  2. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  3. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;
1.61 perceelsgrens:
de kadastrale grens van een perceel.
 
1.62 permanente bewoning:
het feitelijk bewonen van een verblijf als hoofdverblijf.
 
1.63 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd
voor het verblijven van een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders
heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar.
 
1.64 rijbak:
een niet overdekt (geheel van ) bouwwerk(-en) geen gebouw(-en) zijnde met bijbehorende
voorzieningen, ingericht voor het africhten, trainen, en berijden van paarden en pony’s en
het anderszins beoefenen van de paardensport.
 
1.65 ruimtelijke uitstraling:
de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige,
waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving.
 
1.66 schuilgelegenheid:
een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee.
 
1.67 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig
zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten
kunnen worden aangesloten.
 
1.68 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de vollegronds bedrijfsvoering
van een tuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf of boomkwekerij.
 
1.69 tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende
enkele maanden, met een maximum van 8 maanden per jaar, op een agrarisch bedrijf
werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
 
1.70 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen welke op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo
lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 aaneengesloten maanden per jaar. De
voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
 
1.71 verhard:
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede
vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
 
1.72 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht
en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende
mate is gewaarborgd, getoetst door een agrarisch deskundige.
 
1.73 voorgevelrooilijn:
de virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of hoofdgebouw
en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt.
 
1.74 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een
vergroting van de totale oppervlakte.
 
1.75 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen,
waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en
onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen
zoals bermen, paden, beschoeiingen.
 
1.76 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.77 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke
woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
 
1.78 zorgwoning:
een gebouw in gebruik als zelfstandige woning gericht op het verlenen van zorg.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 algemeen
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk,
waar die afstand het kortst is;
 
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.1.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.1.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2.1.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.2 ondergeschikte bouwonderdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart
en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
 
2.4 afstemming peil
 
Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.59, wordt bij nieuwe
gebouwen de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. kleinschalige bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 overeenkomstig de activiteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijvigheid’;
  3. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (functietype 'wonen');
  4. nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf en aan huis gebonden beroep in de bestaande aard en omvang;
  5. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. groenvoorzieningen;
  7. behoud van landschapselementen;
  8. extensieve dagrecreatie;
  9. doeleinden van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde
wegen, kavelpaden en sloten.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met
dien verstande dat:
  1. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  2. buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  3. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
3.2.1 algemeen
Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:
  1. per bouwvlak is ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijfswoningen toegestaan;
  2. per bouwvlak met de aanduiding ‘wonen’ is maximaal één woning toegestaan;
  3. vervangende nieuwbouw van de (bedrijfs)woning, al dan niet in combinatie met vervanging van het overige deel van het hoofdgebouw waar de bedrijfswoning onderdeel van uitmaakt, is toegestaan binnen de bestaande fundamenten, tot een maximale inhoudsmaat van 750 m3 danwel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud.
  4. in afwijking van het bepaalde in 3.2 onder b mogen permanente palen ten behoeve van vraatnetten/ hagelkappen of ter ondersteuning van bomen tot 4,5 meter hoog en teeltondersteunende voorzieningen, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een tijdelijk karakter worden opgericht buiten het bouwvlak;
  5. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten van gebouwen;
  6. rijbakken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
  7. vergroting van de bebouwing ten behoeve van een geiten- of schapenhouderij, welke op de peildatum 12 december 2009 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende vergunning, is niet toegestaan.
3.2.2 bedrijf
Voor de bouwwerken ten dienste van een bedrijf (functietype 'bedrijf') gelden de volgende
eisen:
  1. bedrijfsgebouwen
goothoogte  
maximaal zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van niet-agrarische activiteiten  
bouwhoogte  
maximaal zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van niet-agrarische activiteiten  
bebouwd oppervlakte  
maximaal zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van niet-agrarische activiteiten   
afstand tot bestemming Verkeer  
min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. bedrijfswoningen inclusief aangebouwde bijgebouwen
goothoogte  
max. 6 m.  
bouwhoogte  
max. 10 m.  
inhoud  
max. 750 m³  
afstand tot de bestemming Verkeer  
min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
goothoogte  
max. 3 m.  
bouwhoogte  
max. 6 m.  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen  
max. 100 m²  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning  
min. 3 m. en max. 20 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 
bouwhoogte  
gezamenlijke oppervlakte  
aantal  
erfafscheidingen  
max. 2 m.,
vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
   
carport/ overkapping  
max. 3 m.  
max. 30 m²  
max. 2  
vergistingssilo  
max. 12 m.  
   
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
max. 6 m.  
   
 
3.2.3 wonen
Voor de bouwwerken ten dienste van de woonfunctie (functietype 'wonen') gelden de
volgende eisen:
  1. woningen, inclusief aangebouwde bijgebouwen:
goothoogte  
max. 6 m.  
bouwhoogte  
max. 10 m.  
inhoud  
maximaal 750 m³
ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - Ruimte voor ruimte' max. 1.000 m³ en

ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van wonen - beperkte inhoudsmaat'
max. 350 m³  
afstand tot bestemming Verkeer  
min. 15 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. vrijstaande bijgebouwen bij de woning:
goothoogte  
max. 3 m.  
bouwhoogte  
max. 6 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen Rukven 9 
max. 288 m²  
afstand tot woning  
min. 3 m. en max. 20 m.  
afstand tot voorgevelrooilijn  
min. 2 m.  
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 
bouwhoogte  
gezamenlijke oppervlakte  
aantal  
erfafscheidingen  
max. 2 m.,
vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
   
carport/overkapping  
max. 3 m.  
max. 30 m²  
max. 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
max. 3 m.  
   
 
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen
van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt;
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in 3.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  2. het bepaalde in 3.2 voor een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 100 m². In geval van sloop van overtollige bebouwing (overmaat) mag maximaal 75% van het te slopen oppervlak worden vervangen tot een maximum oppervlakte van 500 m²;
  3. het bepaalde in 3.2 , voor het oprichten van gebouwen op een kleinere afstand tot de bestemming 'Verkeer', onder de voorwaarden dat:
    1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  4. het bepaalde in 3.2 voor het oprichten van erfafscheidingen, waaronder mede worden begrepen terreinomheiningen en open hekwerken, buiten het bouwvlak tot een maximum hoogte van 2 m., onder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving;
  5. het bepaalde in 3.2.1 onder c voor het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden dat:
    1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is:
    2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
    3. er geen sprake is van een cultuurhistorisch waardevol pand, zoals opgenomen in Bijlage 9 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bernheze’.
  6. het bepaalde in 3.2.1 onder h voor het oprichten van een rijbak t.b.v. hobbymatig gebruik met een maximale oppervlakte van 800 m² onder de voorwaarden, dat:
    1. bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevelrooilijn, aansluitend op het bouwvlak, dan wel aansluitend aan de aanduiding 'wonen';
    2. de hoogte van de omheining maximaal 1,5 m mag bedragen;
    3. lichtmasten niet zijn toegestaan;
    4. de afstand tot de woningen op omliggende percelen minimaal 25 m bedraagt;
    5. de rijbak landschappelijk wordt ingepast;
  7. het bepaalde in 3.2.2 voor de uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf (functietype 'bedrijf'), onder de voorwaarden dat:
    1. de uitbreiding geen betrekking heeft op het niet-agrarisch bedrijf op de locatie Rukven 9a;
    2. de uitbreiding van de bedrijven op gronden zonder de gebiedsaanduiding 'wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied ' maximaal 10% voor een niet-agrarisch bedrijf en 15% voor een agrarisch verwant bedrijf van het bestaand bebouwde oppervlak bedraagt, zoals opgenomen in de Staat van niet-agrarische bedrijven in Bijlage 2;
    3. de uitbreiding gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
    4. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding'groenblauwe mantel' de uitbreiding uitsluitend is toegestaan, indien een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    5. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden gewijzigd en bedraagt maximaal 5000 m2;
    6. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, ecologie en archeologie oplevert;
    7. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    8. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    9. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    10. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist;
  8. het bepaalde in 3.2.2 voor een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter voor bedrijfsgebouwen, onder de voorwaarde dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    2. er sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de waterhuishoudkundige situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Algemeen
  1. het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
    1. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen, met dien verstande dat bij een cultuurhistorisch waardevol pand, zoals opgenomen in Bijlage 9 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bernheze’, de als zodanig in gebruik genomen oppervlakte maximaal 150 m² mag bedragen;
    2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  2. het gebruik van bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijvigheid’ voor kleinschalige bedrijvigheid is toegestaan mits geen sprake is van voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijf van mensen.
3.5.2 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en
opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1 , waaronder
in ieder geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  5. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  6. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  7. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
  8. de aanleg van blijvende ondersteunende voorzieningen voor teelt van gewassen vrij van de grond.
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming is alleen
toegestaan indien:
  1. sloop van overtollige bedrijfsbebouwing en sanering van overtallige erfverharding heeft plaatsgevonden conform Bijlage 3 bij deze regels, binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan.
  2. De landschappelijke inpassing conform Bijlage 3 bij deze regels, en ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijk inpassing’ binnen een jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen, doch uiterlijk binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt aangelegd en in stand wordt gehouden op de wijze zoals is aangegeven.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in 3.5.2 onder c ten behoeve van tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, onder de voorwaarden, dat:
    1. uit een verkregen advies van een agrarisch deskundige is gebleken dat de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    2. de huisvesting plaatsvindt in de bedrijfswoning van dat bedrijf, of in (een gedeelte van) een bestaand, aangepast bedrijfsgebouw van dat bedrijf;
    3. de huisvesting uitsluitend medewerkers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    4. de huisvesting niet meer bedraagt dan 8 maanden per kalenderjaar;
    5. de totale vloeroppervlakte van de huisvesting maximaal 15 m2 per werknemer bedraagt;
    6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    7. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    8. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    9. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat.
De omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende
tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.
  1. het bepaalde in 3.5.2 onder d en toestaan dat bijgebouwen tot een maximum oppervlak van 100 m2 gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    2. de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeenteweg erkende instelling;
    3. belangen van derden (natuur, veiligheid en milieu) niet worden geschaad;
    4. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    5. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
    6. er een privaatrechtelijke overeenkomst (met boetebedingen) is afgesloten om controle en beëindiging van het tijdelijke gebruik als woonruimte veilig te stellen;
De omgevingsvergunning wordt ingetrokken en het tijdelijke gebruik als woonruimte wordt
beëindigd als, en zodra de noodzaak inzake mantelzorg komt te vervallen.
  1. het bepaalde in 3.5.3 onder e en toestaan dat de recreatiewoning wordt gebruikt voor permanente bewoning, mits de permanente bewoning reeds bestond op 31 oktober 2002, onder de voorwaarde dat de permanente bewoning dient te eindigen bij vertrek van de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezige bewoner.
  2. Het bepaalde in 3.5.3 onder b. en c. ten behoeve van de wijziging van de landschappelijke inpassing binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing’ zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. het plan dient te blijven voldoen aan de uitgangspunten zoals ten tijden van de vaststelling van dit plan gesteld in het ‘Landschapsontwikkelingsplan Bernheze 2017;
    2. het gewijzigde plan dient minimaal gelijkwaardig te zijn aan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 3 bij deze regels.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. de waterhuishoudkundige situatie.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
3.7.1 Verbod
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het rooien van houtgewas.
3.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
3.7.3 Afwegingskader
Uitvoering van de in 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de
bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten
gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
 
3.7.4 Waarden
Onder de in 3.7.3 genoemde waarden worden verstaan:
  1. ten aanzien van de in 3.7.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van landschapselementen;
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. het functietype'agrarisch bedrijf', 'agrarisch verwant bedrijf' of het functietype 'bedrijf', wijzigen in het functietype 'wonen', onder de voorwaarden dat:
    1. ter plaatse alle bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    2. géén sprake is van een duurzame locatie intensieve veehouderij;
    3. het aantal woningen niet toeneemt;
    4. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    5. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    6. de regels in artikelen 3.2.3 en 29.2 in acht genomen worden;
    7. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
    8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
    9. op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' de wijziging uitsluitend is toegestaan, indien een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    10. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
3.8.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.8.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
e. de waterhuishoudkundige situatie.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een
hoge archeologische verwachtingswaarde.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter, een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende
mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de
aard van het uit te voeren onderzoek.
 
4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen
worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden
verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
 
4.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
 
4.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 4.1 bedoelde
gronden de volgende andere werken uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
4.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de
archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
4.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
Het in 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  6. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een
middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende
mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de
aard van het uit te voeren onderzoek.
 
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen
worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden
verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
 
5.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
 
5.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 5.1 bedoelde
gronden de volgende andere werken uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
5.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de
archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
5.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  6. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:
  1. voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.;
  4. van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 m., luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  5. van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
    1. dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
    2. de vergroting maximaal 10% bedraagt;
    3. de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden
    4. de vergroting geen betrekking heeft op het niet-agrarisch bedrijf op de locatie Rukven 9a.
7.2 Afwegingskader
 
Een in 7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Wijzigingsbevoegdheid
 
8.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of wijzigen in een andere nader te bepalen aanduiding;
  2. bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven.
8.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 8.1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een
evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
8.2 Algemene sloopregeling
 
8.2.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, conform het bepaalde in de artikelen 3.9.1, het plan
wijzigen en de functietypen 'agrarisch bedrijf' en 'bedrijf' wijzigen in het functietype 'wonen',
onder de voorwaarden dat:
  1. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij geldt dat 100 m² als bijgebouw bij de woning is toegestaan, met dien verstande dat wanneer de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 100 m² ten hoogste 75% van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen mag worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 500 m² ;
  2. de gebouwen niet betrokken zijn geweest bij de ruimte-voor-ruimte-regeling, Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of een andere regeling waarvoor een sloopvergoeding wordt ontvangen.
8.2.2 Specifieke bevoegdheid
De onder 8.2.1 bedoelde sloop van bestaande gebouwen, mag ook inhouden de sloop van
bestaande gebouwen elders in het plangebied, met dien verstande dat de bestemming van
het bouwperceel waar gesloopt wordt, gewijzigd wordt in de gebiedsbestemming, danwel
het functietype 'wonen' met inachtneming van de wijzigingsbevoegdheid.
 
8.2.3 Aanvullend afwegingskader
Deze wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing op gebouwen, die weliswaar bestaan op
het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals
deze luiden op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
 
9.2 Schema van volgorde dubbelbestemmingen
 
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het
bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in
uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Omgevingsvergunning
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.1 voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 met maximaal 10%.
 
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
 
Het bepaalde in 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
 
10.4 Overgangsrecht gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet naar die aard en omvang,
behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april
1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten
tijde van de inwerkingtreding van dit plan bestaand gebruik.
 
10.5 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 10.4 , te veranderen of te
laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
10.6 Verboden gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in 10.4 , na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna
te hervatten of te laten hervatten.
 
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
 
Het bepaalde in 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat
plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Rukven 9, 9a en 10 te Heeswijk-Dinther.