1.1 het plan:
Het bestemmingsplan ‘Rukven 9, 9A en 10 te Heeswijk-Dinther’ van de gemeente Bernheze;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij
behorende bijlagen;
1.3 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning
de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de
woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aangebouwde bijgebouwen:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van
andere activiteiten van ondergeschikte betekenis. Met dien verstande dat een
gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.
1.8 agrarisch deskundige:
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen of een ander door het bevoegd gezag aan te
wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen.
1.9 agrarisch grondgebruik:
de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
1.10 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf (waaronder een agrarisch loonwerkbedrijf), of instelling gericht op het verlenen
van diensten aan particulieren, agrarische bedrijven, of niet-agrarische bedrijven door
middel van het telen van gewassen, het houden, verhandelen, of transporteren van dieren,
het verhuren van landbouwwerktuigen of de toepassing van andere landbouwkundige
methoden, inclusief mestopslag en -bewerking.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingscluster:
een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied, zoals aangegeven op de
verbeelding.
1.13 bedrijfseigen producten:
producten die op het eigen bedrijf worden geproduceerd.
1.14 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen
van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het
toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
1.16 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens:
grens van een bouwvlak.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond.
1.24 burgerwoning:
een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
1.25 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die
uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag-, of nachtverblijf van een of
meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen,
ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden
voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij
aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden
verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.26 carport/overkapping:
een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden, een
gesloten, al dan niet eigen, wand kent.
1.27 cultuurhistorisch waardevol pand:
rijks- en gemeentelijke monumenten, alsmede andere cultuurhistorisch waardevolle panden
welke zijn vermeld in Bijlage 9 bij de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied
Bernheze’.
1.28 dagrecreatie
bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport-, educatie of
cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de
daarbij behorende voorzieningen.
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
1.30 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit
milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke), gezondheid, als vanuit ruimtelijk oogpunt
(natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om ter plaatse uit te breiden.
1.31 erf:
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk
opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en blijkens de bestemming
die aan de gronden is gegeven voor deze inrichting in aanmerking komt.
1.32 extensief agrarisch medegebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de
verbouw van akkerbouwproducten, hoofdzakelijk gericht op instandhouding en/ of
vergroting van de natuur, landschappelijke, cultuur- en archeologische waarden.
1.33 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving,
zoals wandelen en fietsen.
1.34 extensiveringsgebied
een gebied waar wonen of natuur het primaat heeft, waar uitbreiding, hervestiging, of
nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan
ingevolge de Reconstructiewet.
1.35 functietype:
verzamelnaam voor het soort bebouwing en gebruik zoals die op grond van de Bijlage 1 t/m
Bijlage 2 op een bepaalde locatie van toepassing is.
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 gebruik:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in
gebouwen plaatsvindt.
1.39 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste
bouwwerk valt aan te merken.
1.40 hoofdverblijf:
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van
een persoon en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die
tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.
1.41 huishouden:
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die
gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
1.42 intensief veehouderijbedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen
plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-,
vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze
bedrijfsvormen, almede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met
uitzondering van grondgebonden (melk)rundveehouderij.
1.43 inwoning:
wonen in een ondergeschikt deel van een woning door een medegebruiker van het pand.
1.44 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan ten behoeve van recreatief
nachtverblijf;
1.45 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen
ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.46 kleinschalige bedrijvigheid:
Bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 overeenkomstig de activiteiten zoals opgenomen
in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijvigheid’;
1.47 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden in de periode van 1 maart tot 31 oktober ten behoeve van een
beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
1.48 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de
identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35
jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of
hun beeldbepalende functie voor de omgeving. Een en ander met dien verstande dat onder
landschapselementen niet worden verstaan elementen die zijn opgericht in het kader van
nieuw groen is vrij groen.
1.49 lawaaisporten:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig
is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes,
de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de
jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.50 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een
hulpbehoevende door één of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de
zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relaties bijvoorbeeld door gezinsleden, buren
of vrienden.
1.51 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den
Haag, 2009.
1.52 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit,
externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te
worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering
worden belemmerd.
1.53 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend
opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane
hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de
afhankelijkheid van de hoofdfunctie.
1.54 Nge:
Nederlandse grootte-eenheden, eenheden waarmee de bedrijfsomvang en het bedrijfstype
van agrarische bedrijven vastgesteld kan worden.
1.55 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in
gebouwen plaatsvindt.
1.56 nieuwvestiging:
projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwblok op een locatie die volgens het
ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwblok.
1.57 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de
gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de
cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen
van de aan een gebied toegekende waarde.
1.58 ondergeschikte activiteit:
een activiteit waarvan het ruimtegebruik, de aard, de uitstraling en de inkomensverwerving
kleiner zijn dan de hoofdactiviteit ter plaatse.
1.59 opslag (statisch):
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd
zijnde voor handel en niet worden opgeslagen voor een niet-agrarisch bedrijf elders, zoals
(seizoen)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.60 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
- in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
- deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;
1.61 perceelsgrens:
de kadastrale grens van een perceel.
1.62 permanente bewoning:
het feitelijk bewonen van een verblijf als hoofdverblijf.
1.63 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd
voor het verblijven van een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders
heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar.
1.64 rijbak:
een niet overdekt (geheel van ) bouwwerk(-en) geen gebouw(-en) zijnde met bijbehorende
voorzieningen, ingericht voor het africhten, trainen, en berijden van paarden en pony’s en
het anderszins beoefenen van de paardensport.
1.65 ruimtelijke uitstraling:
de waarneembare invloed van landschappelijke, stedenbouwkundige,
waterhuishoudkundige en cultuurhistorische aard op de omgeving.
1.66 schuilgelegenheid:
een gebouw dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilruimte voor vee.
1.67 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig
zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten
kunnen worden aangesloten.
1.68 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de vollegronds bedrijfsvoering
van een tuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf of boomkwekerij.
1.69 tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende
enkele maanden, met een maximum van 8 maanden per jaar, op een agrarisch bedrijf
werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
1.70 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen welke op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo
lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 aaneengesloten maanden per jaar. De
voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.71 verhard:
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede
vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
1.72 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht
en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende
mate is gewaarborgd, getoetst door een agrarisch deskundige.
1.73 voorgevelrooilijn:
de virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of hoofdgebouw
en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt.
1.74 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een
vergroting van de totale oppervlakte.
1.75 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen,
waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en
onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen
zoals bermen, paden, beschoeiingen.
1.76 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.77 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke
woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.78 zorgwoning:
een gebouw in gebruik als zelfstandige woning gericht op het verlenen van zorg.