direct naar inhoud van 6.2 Water
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.001bpbui10-VG01

6.2 Water

Watertoets

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Op basis van het Besluit op de ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 10 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. De waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. is het bestemmingsplan beoordeeld door de waterbeheerders (Waterschap Zeeuws - Vlaanderen en Rijkswaterstaat directie Zeeland).

Veiligheid

Binnen het plangebied zijn diverse dijken gelegen die aangeduid zijn als primaire of regionale waterkering. Binnen de invloedssfeer van deze dijken worden van overheidswege duidelijke grenzen gesteld aan de bebouwingsmogelijkheden. De waterkeringstechnische randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Keur Waterkeringen Waterschap Zeeuws Vlaanderen (2009).

De keur gaat zoveel mogelijk uit van één reglementeringssysteem voor alle waterkeringen. Tot de waterkering worden dan alle werken in of aan de waterkering gerekend die (mede) een waterkerende functie hebben.

De aanduiding in kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone, zoals deze tot en met 2009 gold, is in de Waterwet losgelaten en vervangen door waterstaatswerk en beschermingszone. Daarbij wordt het begrip buitenbeschermingszone niet meer gebruikt, maar is opgenomen in het begrip beschermingszone. In de voorheen als buitenbeschermingszone aangeduide deel is een minder streng beleid mogelijk. Een aantal verboden zijn in dat deel niet van toepassing.

Binnen de waterkering wordt nu onderscheid gemaakt in twee zones, te weten de het waterstaatswerk en de beschermingszone.

  • Het waterstaatswerk omvat dat deel van de waterkering dat feitelijk voor de huidige veiligheid zorgt. Bij een dijk is dat derhalve het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de bermen.
  • De beschermingszone omvat in ieder geval die gronden die technisch / fysisch (mede) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de waterkering. Daarbij geldt echter aan de landwaartse zijde als minimum dat gronden die voor toekomstige dijkverzwaring nodig zijn (profiel van vrije ruimte of reserveringsstroken) in ieder geval binnen de beschermingszone vallen. De beschermingszone dient in principe vrij te worden gehouden van bebouwing. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken. De breedte van de beschermingszone varieert (van 20 tot circa 80 meter gemeten uit de teen van de dijk). Binnen de beschermingszone is een deel nog aangewezen als buitenbeschermingszone, dit om bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering in zich bergen (bijvoorbeeld de aanleg van hogedrukleidingen) ook op grotere afstand van de waterkering te kunnen reguleren.

Voor deze zones zijn in de Keur regels opgenomen ten aanzien van bouwen en diverse andere activiteiten. Voor bouwactiviteiten en dergelijke is in een aantal gevallen toestemming van het waterschap nodig.

De in het plangebied voorkomende primaire en regionale waterkeringen worden als zodanig bestemd. In het bestemmingsplan worden voor deze dijken en voor de ermee samenhangende beschermingszones geen bepalingen opgenomen waarmee het waterkeringsbelang wordt getoetst. Het waterschap is het bevoegd gezag om het waterkeringsbelang veilig te stellen. Op basis van de Keur Waterschap Zeeuws Vlaanderen (2009) heeft het waterschap voldoende mogelijkheden om de regels uit de Keur toe te passen en te handhaven. Het is niet zinvol of gewenst dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van het bestemmingsplan – na advies van de waterkeringbeheerder – als bevoegd gezag besluiten neemt met betrekking tot het bouwen op waterkeringen of in beschermingszones.

Voorkomen van wateroverlast

Bij grote neerslaghoeveelheden moet het water zoveel mogelijk in het gebied worden vastgehouden om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Het is namelijk onmogelijk het afwateringsstelsel en de capaciteit van de gemalen af te stemmen op piekbuien, zeker als rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatsverandering. Daarnaast wordt door het vasthouden van water verdroging (onder andere watertekort in lange perioden zonder neerslag) tegengegaan.

Voor het opvangen en afvoeren van neerslagpieken ter voorkoming van wateroverlast is vergroting van de bergingscapaciteit nodig. Daarnaast is het beleid gericht op het langer vasthouden van water in de natuurgebieden.

Wateropgave

In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom dient in het kader van de in het bestemmingsplan buitengebied opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden, indien relevant, een watertoets te worden uitgevoerd. Het verhard oppervlak kan bij sommige ontwikkelingen immers aanzienlijk toenemen en daarmee nemen de hoeveelheden water die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd ook toe. Overeenkomstig afspraken met het waterschap zal voor situaties waarbij de oppervlakte verharding substantieel toeneemt ten opzichte van de vigerende bestemmingen, worden beoordeeld of toename van de waterberging nodig is.

Ingevolge de Keur dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal 7 meter brede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen.

Alle primaire waterlopen met bijbehorende kunstwerken zijn in beheer en in onderhoud bij het waterschap. In het bestemmingsplan zijn de primaire waterlopen bestemd tot water. De onderhoudsstroken zijn niet in het plan geregeld. Daarin voorziet de Keur Waterschap Zeeuws Vlaanderen.

Riolering

Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd.

Het verdient de voorkeur nieuwe ontwikkelingen volledig af te koppelen. De omgeving mag daarbij echter niet extra worden belast. Daarom dient het water zo lang mogelijk op het betreffende perceel in het plangebied te worden vastgehouden.

Watervoorziening

Om vanuit het waterbeheer in te kunnen spelen op ruimtelijke ontwikkelingen en bestaande ongewenste situaties te kunnen bijsturen, zijn door de provincie Zeeland waterkansenkaarten ontwikkeld. Op basis van hydrologische uitgangspunten zijn voor de verschillende functies en het landgebruik kansen en bedreigingen in beeld gebracht. De kaarten geven aan waar deze functies vanuit het watersysteem / beheer optimaal kunnen worden bediend en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd.

De waterkansenkaart voor het landelijk gebied laat zien dat de gronden in de gemeente Sluis met name geschikt zijn voor akkerbouw en weidebouw. In de praktijk blijkt het agrarisch gebruik en de teelt van landbouwproducten – binnen de beschikbare mogelijkheden – redelijk afgestemd te zijn op de geschiktheid van het watersysteem.

Waterkwaliteit

Ten aanzien van de waterkwaliteit zijn, mede in het licht van de Europese Kaderrichtlijn Water, in samenwerking met het waterschap plannen opgesteld om in 2015 de waterkwaliteit "op orde" te hebben. Belangrijke bijdragen hieraan zijn onder andere het saneren van overstorten, het baggeren van vervuilde waterbodems en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers.

In de Zeeuwse Handreiking Watertoets (6 april 2005) is onderscheid gemaakt naar stedelijk en landelijk gebied. Per gebied zijn criteria onderscheiden die, afhankelijk van het plangebied (waterhuishoudkundige kenmerken), het planniveau (locatiekeuze of inrichting) of het doel van het plan (bijvoorbeeld uitbreiding, herinrichting of alleen actualisering van het plan) al dan niet aan de orde dienen te komen.

Het oppervlaktewaterstelsel wordt overwegend gevoed met schoon grond- en regenwater. Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen is van belang dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt.

Verdroging / natte natuur

Wat betreft de criteria verdroging en natte natuur zijn inrichtingsprojecten veel effectiever dan het bestemmingsplan. In dat verband zijn de diverse natuurontwikkelingsprojecten in het plangebied van belang. In deze projecten zijn de waterbelangen nadrukkelijk meegenomen. Daar waar nodig wordt de bestemmingsregeling op deze maatregelen afgestemd.

Wat betreft natuurontwikkeling is het provinciale beleid, zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan Zeeland, in het bestemmingsplan vertaald, inclusief toekomstige natuurontwikkeling.

Enkele percelen in aansluiting op kreken (Baarzandsche Kreek bij Kruisdijk en het Groote Gat bij Oostburg) zijn in het Omgevingsplan aangemerkt als hydrologische bufferzone. In deze gebieden dienen nieuwe ontwikkelingen te worden getoetst aan de vochtgebonden natuurwaarden in de aangrenzende natuurgebieden.

Daarnaast zijn de natte ecologische verbindingszones en de Natte As van belang. Deze zones bestaat uit een netwerk van watergangen en kreken met een ecologische functie. Het beleid van het waterschap is erop gericht deze watergangen en kreken te voorzien van natuurvriendelijke oevers en een natuurlijke inrichting. Daartoe wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, op grond waarvan langs de betreffende watergangen natuurvriendelijke oevers kunnen worden gerealiseerd, met een breedte van maximaal 10 meter. Absolute voorwaarde daarbij is dat de gronden in eigendom zijn van het waterschap. Ook anderszins mag de aanwijzing en inrichting van deze stroken geen planologische schaduwwerking hebben. Daarnaast is als voorwaarde opgenomen dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.001bpbui10-VG01_0014.jpg"

Figuur 6.1. Natte natuur en voor verdroging gevoelige natuur