5.6 Recreatie
Landschapscampings
Bij landschapscampings wordt landbouwgrond omgezet in nieuwe natuur en een camping, waarbij de kosten van de inrichting en onderhoud van die natuur worden gedekt uit de opbrengsten van de landschapscamping. Met de landschapscampings worden drie doelen gediend: de agrariër heeft meer inkomsten, er wordt nieuwe natuur gerealiseerd en er vindt verbreding plaats van het toeristische product. Voor de vestiging van een landschapscamping gelden een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden:
- landschapscampings zijn alleen toelaatbaar gekoppeld aan het agrarisch bouwblok en een reële agrarische bedrijfsvoering;
- de oppervlakte cultuurgrond dient ten opzichte van de oppervlakte landschapscamping minimaal een verhouding van 2:1 te hebben;
- maximaal 60 eenheden; minimaal 10 eenheden (exclusief de maximaal 25 standplaatsen van het kleinschalig kamperen) en de maximale dichtheid is 30 eenheden per hectare;
- binnen de gemeentegrenzen is ruimte voor ten hoogste 5 landschapscampings waarvan er ondertussen 2 zijn gerealiseerd;
- gebouwde voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd op het agrarische bouwvlak;
- het principe van verevening is van toepassing; de te realiseren natuur- en landschapselementen sluiten aan op de elementen en waarden in de omgeving en hebben een omvang van minimaal 833 m² per standplaats; de ondernemer kan ook kiezen voor een andere vorm van vervening;
- permanente kampeermiddelen zijn niet toegestaan en de landschapscamping is alleen opengesteld in het recreatieseizoen;
- de landschapscamping mag geen extra beperkingen opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
- het plan dient te voldoen aan de eisen die de Wet Milieubeheer stelt (milieuvergunning).
In de gebiedsvisie is een kaart opgenomen waarop zoekgebieden zijn opgenomen voor landschapscampings. Het betreft een groot zoekgebied waarbinnen een voorkeurszoekgebied is aangegeven. Wanneer een ondernemer een landschapscamping wenst te realiseren in het voorkeurszoekgebied en het plan voldoet aan de hier genoemde criteria hoeft het plan niet voorgelegd te worden aan het college van Gedeputeerde Staten (GS) voor de beoordeling van de locatie. Wanneer een ondernemer een landschapscamping wenst te realiseren in het groter zoekgebied, niet zijnde het voorkeurszoekgebied, wordt het plan voor de beoordeling van de locatie voorgelegd aan de het college van GS. In de overige gebieden wordt geen medewerking verleend aan de realisatie van landschapscampings.
Kleinschalig kamperen
Met de intrekking van de Wet openluchtrecreatie (WOR) per 1 januari 2008 is het van belang de planologisch relevante aspecten van verblijfsrecreatief gebruik in het bestemmingsplan te regelen.
Voorheen was er op basis van de WOR sprake van kleinschalig kamperen (door de gemeente uitsluitend toegestaan bij agrarische bedrijven). Thans is de vraag aan de orde waar (bij welke functies en in welke gebieden), tot welke omvang en onder welke voorwaarden kleinschalig kamperen kan worden toegestaan.
Koppeling aan agrarische bedrijven
Een principiële keuze daarbij is of minicampings bij agrarische bedrijven of ook bij woningen en niet - agrarische bedrijven worden toegelaten. Gelet op:
- het tot nu toe gevoerde beleid (alleen bij agrarische bedrijven);
- het creëren van een toegevoegde recreatieve belevingswaarde door de combinatie met agrarische bedrijfsuitoefening;
- het toekennen van deze niet - agrarische activiteit aan de sector die daar baat bij heeft (verbrede plattelandseconomie);
- het eenvoudig aansluiten bij en ook benutten van bestaande bebouwing;
- de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing (agrarische bedrijven hebben meer gronden ter beschikking voor een goede inpassing);
worden nieuwe minicampings alleen toegelaten bij agrarische bedrijven met een bouwvlak van 1 ha en een omvang van meer dan 20 nge. Er wordt geen onderscheid gemaakt in het soort agrarisch bedrijf: de verwevenheid van de minicamping met het agrarische gebruik zal mede de aantrekkelijkheid van de minicamping bepalen.
Daarnaast acht het gemeentebestuur het handhaven van de huidige, bestaande accommodaties voor kleinschalig kamperen bij voormalige agrarische bedrijven ook aanvaardbaar. Hiermee wordt voorkomen dat minicampings nu reeds moeten worden beëindigd.
Bij verkoop van het agrarische bedrijf met een neventak kleinschalig kamperen kan de neventak, conform het huidige beleid, voortgezet worden indien er sprake is van het voortzetten van het agrarische bedrijf. De landschappelijke inpassing moet evenals de eventuele investering in omgevingskwaliteiten gewaarborgd blijven.
Bij verkoop van het agrarische bedrijf waarbij de agrarische bedrijfsvoering staakt, kan de bestaande neventak kleinschalig kamperen enkel onder voorwaarden voortgezet worden. Deze voorwaarden zijn als volgt:
- de opvolger dient alle gebouwen (inclusief woning) van de voormalige boerderij over te nemen; de opvolger dient de woning te bewonen;
- de opvolger dient tenminste een perceel van 2 ha (voormalig agrarisch bouwblok van 1 ha en een perceel landbouwgrond van 1 ha) over te nemen;
- op de te verkopen locatie moet tenminste reeds drie jaren achtereen sprake zijn van kleinschalig kamperen;
- een niet - agrarische ondernemer die een locatie met omgevingsvergunning voor kleinschalig kamperen wil verkopen, moet deze minimaal de laatste 5 kalenderjaren, direct voorafgaand aan de datum van verkoop, als kleinschalig kamperen hebben geëxploiteerd;
- de landschappelijke inpassing moet evenals de eventuele investering in omgevingskwaliteiten gewaarborgd blijven.
Nieuwvestiging van kleinschalig kamperen bij voormalige agrarische bedrijven is niet aanvaardbaar.
Locaties en aantallen kampeermiddelen
Het is in het algemeen niet nodig en wenselijk om een zonering te hanteren voor het kleinschalig kamperen. In het gehele buitengebied hoeft uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar te bestaan tegen het realiseren van nieuwe minicampings op of grenzend aan bestaande agrarische erven.
Een uitzondering moet evenwel gemaakt worden voor het kustgebied. Om het kleinschalig kamperen in het kustgebied beheersbaar te houden wordt het aantal locaties voor kleinschalig kamperen in het kustgebied op maximaal 20 gesteld. Het maximale aantal minicampings in het kustgebied is in de Verordening kleinschalig kamperen Sluis vastgelegd. Voor het achterland (gemeente exclusief kustgebied) geldt geen quotum.
Aantallen kampeermiddelen
Het maximale aantal van 15 kampeermiddelen per bedrijf voor kleinschalig kamperen op basis van de Wet op de Openluchtrecreatie is met de intrekking van de wet per 1 januari 2008 vervallen. Ten behoeve van economische ontwikkeling, kwaliteitsverbetering, verbetering van het rendement en professionalisering van het aangeboden verblijfsrecreatieve product is er vanuit de agrarische ondernemers een toenemende vraag naar uitbreiding van het maximum aantal kampeermiddelen. Het toegestane aantal moet echter in overeenstemming blijven met het beoogde recreatieve product (kleinschalig, bij de agrarische bedrijven).
Het gemeentebestuur wil – onder voorwaarden – de vergroting van het aantal standplaatsen tot 25 eenheden per bedrijf mogelijk maken. Daarbij wordt een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit gevraagd (bijvoorbeeld in de vorm van erfbeplanting, opknappen gebouwen, natuurontwikkeling).
Voorwaarden
Voor nieuwe minicampings en uitbreiding van bestaande minicampings naar 25 standplaatsen worden de volgende voorwaarden gehanteerd:
- kampeermiddelen alleen op of grenzend aan het agrarisch bouwvlak; vanwege bijvoorbeeld certificering (eurepgap en dergelijke), ruimtegebrek, veiligheid op agrarische bedrijven en het vergroten van de standplaatsen kan het gewenst zijn om de kampeermiddelen buiten het bouwblok te plaatsen; voorwaarde is dat deze standplaatsen aanpalend aan het bouwblok gesitueerd worden;
- voorzien van een goede landschappelijke inpassing (afschermende opgaande beplantingsstrook met streekeigen soorten van 5 of 10 meter waarbij minimaal 3 rijen planten wordt aangebracht);
- maximale dichtheid bedraagt 25 standplaatsen op 7.500 m² terrein (inclusief randbeplanting, wegen en dergelijke) (overeenkomstig Natuurlijk Vitaal 33/ha), waarbij de minimale grootte van een standplaats 100 m² bedraagt;
- per uit te breiden standplaats wordt een vereveningsbijdrage vastgesteld (overeenkomstig het Omgevingsplan); in een overeenkomst wordt veiliggesteld dat voldaan wordt aan het vereveningsprincipe; de ondernemer heeft alternatieve mogelijkheden voor investering op eigen terrein in omgevingskwaliteiten;
- het plan tot kwaliteitsverbetering van de minicamping wordt op deugdelijkheid door een toetsingscommissie beoordeeld;
- sanitaire voorzieningen en recreatieruimten worden inpandig of aansluitend aan de bestaande bedrijfsgebouwen gerealiseerd; indien dit niet mogelijk is bestaat de mogelijkheid om in het agrarisch landschap passende nieuwbouw te realiseren binnen het agrarische bouwblok; op voormalige agrarische bedrijven dient de sanitaire voorziening inpandig te worden gerealiseerd; indien de bestaande bebouwing hiervoor niet benut kan worden is nieuwbouw mogelijk (oppervlakte bestaande bebouwing en nieuwbouw mag in totaal niet meer dan 150 m² zijn);
- nieuwe minicampings en de uitbreiding met 10 eenheden (van 15 naar 25) mag enkel ingevuld worden door toeristische plaatsen (het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel gedurende een beperkte periode van ten hoogste enkele weken) ; voor de eerste 15 plaatsen op bestaande minicampings wordt het huidige beleid gecontinueerd; dit houdt in dat sprake mag zijn van maximaal 10 seizoensplaatsen (het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen of geplaatst houden van eenzelfde kampeermiddel gedurende meer dan drie maanden in het kampeerseizoen) op bestaande minicampings; het onderscheid tussen toeristische plaatsen en seizoensplaatsen zoals in de verordening genoemd is overigens voor het bestemmingsplan niet van belang, beide vormen zijn bestemmingsplanmatig aan te merken als seizoensgebonden standplaatsen (uitsluitend in gebruik gedurende het kampeerseizoen);
- het bedrijf moet voldoen aan de voorwaarden die de Wet Milieubeheer en de Wet Lozing Afvalwater stelt;
- geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai mag niet groter zijn dan 48 dB;
- de afstand tot aangrenzende woningen dient minimaal 100 meter te bedragen.
De huidige, bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen met het aantal verblijfsrecreatieve eenheden per 1 januari 2010, zijn weergegeven in bijlage 7.