Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.001bpbui10-VG01 |
In deze paragraaf wordt de uitwerking beschreven van de gebiedsvisie voor het agrarische gebruik. De inhoud van deze paragraaf is gebaseerd op de gemeentelijke nota Beleid (voormalige) agrarische bedrijven. Voor een uitgebreide toelichting en motivering wordt verwezen naar deze nota.
Agrarische bedrijven / agrarisch bouwvlak
In het gehele agrarische gebied is tevens sprake van landschappelijke waarden; waarden die samenhangen met de inpolderingen ten behoeve van bewoning en land- en tuinbouw. Uitgangspunt voor de regeling van het agrarische gebruik is dan ook het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de van origine aanwezige grondgebonden land- en tuinbouw. Met ontwikkelingsmogelijkheden voor niet - grondgebonden bedrijven zoals intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven wordt terughoudend omgegaan.
Algemene regeling bouwvlakken
Vertrekpunt voor de regeling van bouw- en gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden is het agrarisch bouwvlak: een op de plankaart ingetekende, aaneengesloten ruimte waarop de woning, de bedrijfsgebouwen alsmede mestopslag van agrarische bedrijven geconcentreerd dienen te worden. Binnen het bouwvlak geldt een maximale maat voor de goot- en bouwhoogte van gebouwen (respectievelijk 6 en 10 meter). Opslag, zoals bijvoorbeeld de stapeling van kisten, is toegestaan tot een hoogte van 8 meter.
Een agrarisch bouwvlak van 1 hectare wordt toegekend aan alle agrarische bedrijven met uitzondering van enkele specifieke bedrijven (deze bedrijven krijgen een bouwvlak van ca. 1,5 ha). Om vast te kunnen stellen of sprake is van een agrarisch bedrijf is onder andere de omvang van het bedrijf in ogenschouw genomen. Daartoe is een enquête gehouden die door 285 van de 480 aangeschrevenen is beantwoord. Op basis van de enquêteresultaten en de kengetallen van CBS / LEI is de omvang (het aantal nge per bedrijf) vastgesteld.
Flexibiliteit
Verwacht wordt dat een gedeelte van de hoofdberoepsbedrijven in de toekomst in bedrijfsomvang zal groeien. Een agrarisch bouwvlak kan onvoldoende ruimte bieden om deze groei te realiseren. Op grond van het Omgevingsplan Zeeland is de gemeente bevoegd zelf de maximale omvang van agrarische bouwvlakken te bepalen. Op basis van een afweging tussen enerzijds voldoende mogelijkheden voor agrarische bedrijven en anderzijds voldoende respect voor het landschap is de volgende regeling vastgesteld. Aan groeiende agrarische bedrijven wordt de mogelijkheid geboden het agrarische bouwblok door te ontwikkelen ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering tot een omvang van 1,5 hectare zonder bebouwingspercentage of een omvang van 2 hectare met een maximaal bebouwingspercentage van 70%. Hieraan worden de volgende voorwaarden gekoppeld:
Naast mogelijkheden om het bouwvlak uit te breiden, kan flexibiliteit geboden worden op het bouwvlak om de beschikbare ruimte efficiënter te benutten. Om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan opslagcapaciteit op agrarische bedrijven wordt, onder voorwaarden, de mogelijkheid geboden om schuren met een goothoogte van 8 meter (en een bouwhoogte tot 12 meter) te bouwen.
Nieuwe agrarische bouwvlakken en hergebruik voormalige agrarische bouwvlakken
Slechts in uitzonderingssituaties wordt ruimte geboden voor de realisatie van nieuwe agrarische bouwvlakken dan wel het omzetten van een voormalige agrarische productielocatie naar een volwaardig agrarisch bouwvlak. Uitgangspunt is dat enkel mogelijkheden geboden worden voor deze agrarische bouwvlakken indien sprake is van het oplossen van bestaande knelpunten in verband met ruimtegebruik en / of milieuhinder en op basis van een samenhangende ruimtelijke visie, waarbij aandacht is voor een gebiedsgericht aanpak.
In het geval van nieuwvestiging van agrarische bedrijven geldt dat dit te allen tijde maatwerk vergt welke zich niet goed leent voor een algemene regeling in dit bestemmingsplan. Hiervoor zal in voorkomende gevallen dus een zelfstandige planologische procedure moeten worden doorlopen.
In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik is het overigens gewenst om bij agrarische bedrijfsverplaatsingen of nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf gebruik te maken van bestaande bebouwing van voormalige agrarische bedrijven die inmiddels een woonbestemming (met de aanduiding voormalige agrarische bedrijfsbebouwing) hebben. Om die reden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het plan waarmee een voormalig agrarische productielocatie met een woonbestemming, onder voorwaarden, weer kan worden omgezet in een agrarische bouwvlak ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Glastuinbouw
Glastuinbouw als solitaire ontwikkeling is slechts toelaatbaar als beperkt ondersteunende neventak op een bestaand agrarisch bedrijf, mits dat landschappelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Voor glastuinbouw als neventak geldt een maximale omvang van 2.000 m² en de voorwaarde van landschappelijke inpassing. Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is niet toegestaan.
De twee bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven kunnen zich, gelet op de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied, tot een maximum van 2 hectare (geen maximum bebouwingspercentage voor het bouwvlak), verder ontwikkelen wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Intensieve veehouderij
Voor een overzicht van de agrarische bedrijven met een hoofd- of neventak intensieve veehouderij wordt verwezen naar bijlage 3.
Het toevoegen van een neventak intensieve veehouderij aan een bestaand agrarisch bedrijf is, onder voorwaarden, mogelijk. Een belangrijke uitzondering is het kustgebied (van Cadzand - Bad tot aan Breskens) om mogelijke knelpunten die kunnen ontstaan met de daar gevestigde verblijfsrecreatie op voorhand uit te sluiten. De omvang van deze neventak intensieve veehouderij is afhankelijk van de bedrijfsomvang (is er nog sprake van een neventak), de noodzaak voor de continuïteit van het bedrijf, de diersoort en dergelijke maar mag niet meer dan 2.100 m² bedrijfsvloeroppervlak bedragen.
Ook uitbreiding van bestaande neventakken is mogelijk afhankelijk van de bedrijfsomvang (is er nog sprake van een neventak), de noodzaak voor de continuïteit van het bedrijf, de diersoort en dergelijke maar mag niet meer dan 1.600 m² bedrijfsvloeroppervlak bedragen.
Aan agrarische bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij worden uitbreidingsmogelijkheden geboden wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, er geen andere zwaarwegende belangen vanuit de omgeving zich daartegen verzetten en het bedrijfsvloeroppervlakte de omvang van 5.000 m2 niet overschrijdt. Bij een huidig bedrijfsoppervlakte van meer dan 5.000 m2 is een eenmalige uitbreiding van 10 % toelaatbaar. Bij het verder concretiseren van hun plannen, dienen de betreffende veehouderijen rekening te houden met de eisen die worden gesteld aan de landschappelijke inpassing en benodigde verevening. Op basis van provinciaal beleid is aan deze uitbreidingsmogelijkheid het vereiste van verduurzaming van het bedrijf gekoppeld. Van een significante bijdrage aan de verduurzaming van het bedrijf is sprake indien maatregelen worden getroffen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens de wet is voorgeschreven ten aanzien van milieu en dierenwelzijn en die strekken tot milieuwinst en het versterken van de omgevingskwaliteiten.
Nieuwe bouwvlakken ten behoeve van agrarische bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij zijn niet toegestaan.
Indien de eisen ten aanzien van dierenwelzijn een ruimere maat vereisen, is het mogelijk de toelaatbare bedrijfsvloeroppervlakte voor hoofd- of neventakken te vergroten door toepassing van een hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het bedrijfsvloeroppervlak mag worden vergroot onder voorwaarden dat het aantal dieren niet mag toenemen en nieuwe bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast.
Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn kwetsbare gebieden aangewezen. In Sluis gaat het hier om een gebied ten noordwesten van Retranchement, een gebied ten noorden van Zomerdorp 't Zwin, de Zwarte Polder ten noordwesten van Nieuwvliet - Bad en een gebiedje ten westen van Hoofdplaat. In een zone van 250 meter rond deze gebieden is vestiging of uitbreiding van veehouderijen in het kader van het milieuspoor niet mogelijk. Binnen deze 250 m - zones zijn twee grondgebonden agrarische bedrijven gelegen.
Figuur 5.1. Gebieden met zeer kwetsbare natuur
Voor veehouderijbedrijven of neventakken waar sprake is van een grondgebonden bedrijfsvoering (bijvoorbeeld bij een biologische pluimveehouderij) zijn bovenstaande bepalingen niet van toepassing.
Omschakeling
Het binnen een bestaand bouwvlak volledig omschakelen naar glastuinbouw of intensieve veehouderij is niet toegestaan. Omschakeling naar een andere vorm van grondgebonden agrarische productie is algemeen toelaatbaar.
Bufferzones
Binnen het agrarisch gebied dient voorts nog rekening gehouden te worden met de aan te houden afstanden tot woon-, verblijfsrecreatie-, en natuurgebieden. De afstemming met deze milieuhygiënische normen en kwaliteitsdoelstellingen dient op adequate wijze te worden geregeld en vormgegeven in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Waar het de stank van intensieve veehouderij betreft dient rekening gehouden te worden met de in de Brochure Hinderwet en Veehouderij opgenomen afstandsnormen. In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een afstand van minimaal 100 meter aangehouden te worden. Een kleinere afstand (50 meter) kan gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij de gevoelige bestemming(en) optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken landbouwbedrijven. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiegebieden dient een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Ten opzichte van natuurgebieden dient invulling gegeven te worden aan een afwegingszone van 100 meter. Indien aangetoond kan worden dat geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid of de natuur zullen optreden, kan een kleinere afstand toelaatbaar zijn. De zoneringen hebben een tweezijdige werking. Zowel bij nieuwe gevoelige als bij nieuwe belastende bestemmingen en grondgebruik dient met de aangegeven afstanden rekening gehouden te worden.
(Voormalige) agrarische bedrijfslocaties
Door de beperkte mogelijkheden om een nieuw bouwvlak te projecteren neemt het belang van bestaande locaties en voormalige agrarische bedrijfslocaties toe. Voormalige agrarische productielocaties zijn de locaties waar in de vigerende bestemmingsplannen nog sprake was van een agrarisch bedrijf maar waar, op basis van de huidige inventarisatie sprake is van een ander gebruik (meestal wonen). Handhaving van de vigerende agrarische bestemming en optreden tegen het huidige gebruik is niet reëel.
Bij de toekomstige beëindigingen van agrarische bedrijven kan de gemeente evenmin, ondanks het belang van behoud van productielocaties, voortzetting van het agrarische gebruik afdwingen.
In het licht van het voorgaande wil het gemeentebestuur ter plaatse van voormalige agrarische bedrijven het huidige gebruik respecteren en mogelijkheden bieden voor de vestiging van nieuwe of de verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven. Hiervoor wordt een toegesneden bestemming opgenomen: Wonen, op voormalig agrarisch bedrijfslocaties. Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming van deze percelen worden gewijzigd voor de vestiging van een agrarisch bedrijf.
Nieuwvestiging en omschakeling naar aquacultuur en zilte teelten
Tot aquacultuur wordt de kweek van schaal- en schelpdieren, vis, zouttolerante gewassen en andere aquatische producten gerekend ten behoeve van voedingstoepassingen, industriële en energietoepassingen. Waar de veranderingen in het klimaat, de voorziene bodemdaling in met name de kustprovincies en de toenemende verzilting een bedreiging lijken te vormen voor de gangbare landbouw, bieden ze kansen voor een omschakeling naar aquacultuur. Aquacultuur kan plaatsvinden op de open grond (zoutwaterplanten), in bassins en in gebouwen.
Aquacultuur in de open grond is een normale grondgebonden agrarische activiteit, waarvoor uiteraard de nabije ligging van kwalitatief goed zout water is vereist. Om die reden wordt aquacultuur in dit bestemmingsplan alleen mogelijk gemaakt in delen van het kustgebied van Breskens (vanaf Waterdunen) tot Hoofdplaat (overeenkomstig het advies van het Kwaliteitsteam Zeeland worden gebieden in de genoemde kuststrook die van belang zijn voor de zoetwatervoorziening uitgesloten). Het gebied van Cadzand tot aan Waterdunen komt, gelet op de beoogde recreatieve ontwikkelingen, niet voor aquacultuur in aanmerking. Aquacultuur in gebouwen hoort als agrarische activiteit thuis op het agrarisch bouwvlak. Daarbij is het gewenst de maximale oppervlakte aan gebouwen die voor aquacultuur benut mag worden vast te leggen. Bassins met aarden wallen en folie en een ondersteunende constructie van gaas of beton moeten op basis van de Woningwet en jurisprudentie in het algemeen als bouwwerk worden aangemerkt. Het gaat immers om "constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond". Dat betekent dat de bassins primair uitsluitend op agrarische bouwvlakken gevestigd kunnen worden, tenzij een (afwijkings)regeling wordt getroffen buiten de bouwvlakken. Voor dergelijke initiatieven buiten het bouwvlak moet een zorgvuldige afweging met de omgevingskwaliteiten plaatsvinden, met name de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij een rol. Aanvullende voorwaarden zijn een maximum omvang van 3 hectare te realiseren aansluitend aan het bouwvlak.
Tot slot is het uitgangspunt voor het verlenen van medewerking aan zilte teelten of aquacultuur dat hiervan géén nadelige invloed uit mag gaan op de in bepaalde gebieden van nature aanwezige beschikbare zoet(grond)watervoorraad. Hiermee wordt optimale invulling gegeven aan de mogelijkheden die het omgevingsplan biedt.
Co - vergisting
Bij agrarische ondernemers is sprake van een groeiende belangstelling voor duurzame energieopwekking op of in de nabijheid van een agrarisch bedrijf. Met name mest- en / of co - vergisting kunnen rekenen op een toenemende belangstelling. De gemeente wil dergelijke vormen van energieopwekking, wanneer het gaat om een rendabele activiteit voor (samenwerkende) bedrijven stimuleren. Bedrijven met co - vergisting kunnen zowel op agrarische bedrijven als bedrijventerreinen (milieucategorie 3 en hoger) gevestigd worden.
Het oprichten van installaties ten behoeve van de (co - )vergisting van mest op het agrarisch bedrijf is gekoppeld aan de volgende randvoorwaarden:
Wanneer niet aan deze voorwaarden wordt voldaan dient, om een verdergaande verstening en industrialisering van het landelijk gebied te voorkomen, de voorgestane ontwikkeling op een bedrijventerrein gerealiseerd te worden.
De handreiking (co)vergisting van mest van het ministerie van LNV wordt onderschreven en gebruikt voor de beoordeling van verzoeken.
Teeltondersteunende voorzieningen
Bij de intensivering en de specialisatie in de akker- en tuinbouw wordt steeds meer gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen als afdekmaterialen en tunnels. In het algemeen is het niet noodzakelijk aan deze ontwikkeling belemmeringen op te leggen. Dat betekent dat tijdelijke afdekmaterialen, tijdelijke voorzieningen en minder in het oog springende grofmazige netten rechtstreeks toelaatbaar zijn. Ingrijpender voor het landschap en beeldkwaliteit zijn voorzieningen met een meer permanent karakter zoals plastic boogkassen, regenkappen, verhardingen voor containervelden en fijnmazige hagelnetten. Hiervoor geldt een specifieke regeling. Deze houdt in dat dit soort voorzieningen toelaatbaar zijn:
Hierbij is het volgende van belang. Boogkassen zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen. Regenkappen zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Onder tijdelijkheid wordt verstaan dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden.
Eventuele nieuwe vormen van teeltondersteunende voorzieningen worden op dezelfde wijze beoordeeld als de hierboven beschreven voorzieningen waarmee ze qua impact op het landschap en betekenis voor de landbouw vergelijkbaar zijn.
Schokgolfgenerator
De hagel- en onweersbuien kunnen veel schade toebrengen aan diverse landbouwgewassen. De inzet van een schokgolfgenerator (ook wel anti - hagelkanon genoemd) kan een oplossing zijn voor het probleem; een schokgolfgenerator verbrijzeld de hagelstenen in de lucht zodat deze als neerslag op de gewassen neerdalen en geen schade meer veroorzaken. Het afvuren van een schokgolf veroorzaakt een flinke knal. Een schokgolfgenerator kan met name voor fruitteeltbedrijven noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. De schokgolfgenerator heeft een oppervlakte van ongeveer 20 m². Schokgolfgenerators worden per definitie buiten het agrarische bouwblok (bijvoorbeeld in de boomgaard) geplaatst. Criteria op basis waarvan bepaald kan worden of medewerking aan een schokgolfgenerator verleend kan worden zijn als volgt te benoemen:
Indien op basis van deze criteria geen schokgolfgenerator geplaatst kan worden op een bedrijf heeft de ondernemer nog wel de mogelijkheid om hagelnetten toe te passen.
(Nieuwe) agrarische bedrijfswoningen
Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij enkele agrarische bedrijven is echter nog geen woning aanwezig, is de bedrijfswoning over de landsgrens gelegen of zijn meerdere bedrijfswoningen aanwezig. Indien een bedrijfswoning niet aanwezig en ook niet wenselijk wordt geacht, is een aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen.
Agrarische bedrijfswoningen (hoofdgebouwen met aangebouwde aan- en uitbouwen) mogen maximaal 1.000 m³ groot zijn. Daarnaast mogen er vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie worden gerealiseerd.
Het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning is altijd maatwerk wat zich niet goed leent voor een algemene regeling in dit bestemmingsplan. Indien zich een concrete ontwikkeling aandient voor het vestigen van een tweede agrarische bedrijfswoning dient daarvoor een zelfstandige planologische procedure te worden doorlopen.
Tijdelijke huisvesting seizoenswerknemers
Met name in de intensieve, grondgebonden teelten (zoals de fruitteelt) is er, door het ontbreken van voldoende lokale seizoenskrachten, een groeiende vraag naar huisvestingsmogelijkheden voor personeel dat tijdelijk op het bedrijf aan het werk is. Het gaat daarbij om goede voorzieningen voor een gebruik dat slechts tijdelijk van aard is. Omdat het om een betrekkelijk korte periode gaat waarin de behoefte zich voordoet is het verantwoord om op agrarische bouwvlakken ruimte te bieden voor de overnachting van seizoensarbeiders. De voorkeur gaat uit naar inpandige huisvesting in bestaande gebouwen. Met een afwijkingsregeling kan eventueel vervangende nieuwbouw worden toegestaan. Voor huisvesting buiten gebouwen, waarbij gedacht kan worden aan stacaravans en verplaatsbare woonunits, is gekozen voor een beperking in aantallen (maximaal 10 kampeermiddelen), omvang (maximaal 250 m2 voor verplaatsbare units) en tijdsduur (maximaal 15 weken). Na de oogstperiode dienen de hiertoe gerealiseerde eenheden verwijderd te worden.
Kleinschalige bouwwerken buiten het bouwvlak
In het bestemmingsplan kan ruimte worden geboden voor kleinschalige bouwwerken op afstand van het bouwvlak. Voorwaarde hierbij is dat kan worden aangetoond dat deze bouwwerken noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering (inclusief verbrede landbouw). De (gezamenlijke) oppervlakte per bedrijf mag maximaal 50 m² bedragen.