direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen - 2
Plan: Buitengebied, 3e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Buitengebied3eherz-0401

Artikel 20 Wonen - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarische bedrijfsbebouwing': bebouwing behorende tot een voormalig agrarisch bedrijfscomplex;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemene bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

en gelden de volgende regels:

  • c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheiding, dienen binnen het bouwvlak en achter de met de figuur 'gevellijn' aangeduide voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • d. per bouwvlak mag één woning worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van gronden met de nadere aanwijzing 'voormalig agrarische bedrijfsbebouwing (vab)' mogen aanwezige gebouwen in geen enkel opzicht worden uitgebreid, met dien verstande dat de bedrijfswoning wel mag worden vergroot voor zover de maximale maten zoals bepaald in lid 20.2.2 niet worden overschreden.

20.2.2 Hoofdgebouw

Ten behoeve van het hoofdgebouw gelden de volgende bouwregels:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw dient op de met de figuur 'gevellijn' aangeduide voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  • b. de afstanden van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dienen ten minste te bedragen:
    • 1. voor vrijstaande hoofdgebouwen: aan beide zijden niet minder dan 3 m;
    • 2. voor halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen: aan één zijde niet minder dan 3 m;
    • 3. voor aaneengebouwde hoofdgebouwen: bij eindwoningen niet minder dan 3 m;
    • 4. indien de afstand in de bestaande situatie minder bedraagt, geldt deze afstand;
  • c. de breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van vrijstaande hoofdgebouwen 15 m;
    • 2. van halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen en van aaneengebouwde hoofdgebouwen 10 m;
    • 3. indien de breedte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze breedte;
  • d. de diepte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan:
    • 1. van vrijstaande hoofdgebouwen 15 m;
    • 2. van halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen en van aaneengebouwde hoofdgebouwen 12 m;
    • 3. indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte;
  • e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 1 bouwlaag met kap bij dijkbebouwing;
    • 2. 2 bouwlagen met kap bij overige bebouwing;
  • f. de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 65°; indien de dakhelling in de bestaande situatie afwijkt van deze maten, geldt de bestaande dakhelling.

20.2.3 Aan- en bijgebouwen

Ten behoeve van de aan- en bijgebouwen gelden de volgende bouwregels:

  • a. aan- en uitbouwen mogen worden gebouwd 3 m achter de met de figuur 'gevellijn' aangeduide voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan;
  • b. aan- en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 50% van het erf bedragen tot een maximum van 90 m²;
  • d. indien de bestaande oppervlakte van bijgebouwen meer bedraagt dan de onder c genoemde maat, mag bij afbraak van een deel of het geheel van het meerdere, met het oog op het terugdringen van verstening, een oppervlakte van 20% van de afgebroken oppervlakte worden opgeteld bij de bedoelde maat van 90 m² tot een maximum van 200 m²;
  • e. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan de met de figuur 'gevellijn' aangeduide voorgevelrooilijn en 5 m achter de achtergevel;
  • f. de goothoogte van aanbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag van het hoofdgebouw, de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

20.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten, niet meer dan 4 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag voor de bouwgrenzen, die als voorgevellijn worden aangemerkt, niet meer dan 1 m bedragen en achter deze bouwgrenzen niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden.