direct naar inhoud van 5.8 Flora en fauna
Plan: Bestemmingsplan De Pompers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST

5.8 Flora en fauna

De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen, de gebieds- en de soortenbescherming. Hieraan wordt via verschillende wetten invulling gegeven, waarvan de Wet Ruimtelijke ordening, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet de belangrijkste zijn. De onder deze wetten beschermde soorten zijn te onderscheiden in drie categorieën: algemene soorten, overige soorten en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van de AMvB. Vogels vallen niet onder deze categorieën, maar genieten allemaal een gelijke, zware bescherming.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dienen de ter plaatse aanwezige natuurwaarden (gebieden en soorten), evenals de effecten van de ontwikkelingen op de gebieden en soorten in beeld te worden gebracht. Om die reden is het ecologisch onderzoek (Locatieonderzoek natuurwaarden Pompers, (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, 2 juni 2005, 163766/51/F001b, revisie 0)) uitgevoerd in het plangebied waarin enerzijds inzichtelijk wordt gemaakt welke natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en anderzijds wordt duidelijk gemaakt wat eventuele consequenties van de eventueel aanwezige natuurwaarden zijn voor de verdere planontwikkeling.

Onderzoeksopzet

In het onderzoek is een overzicht opgesteld van de waargenomen beschermde soorten flora en fauna binnen het plangebied. Omdat de aldus uitgevoerde inventarisatie echter te weinig concrete resultaten opleverde om een volledig beeld te krijgen van de in het gebied aanwezige beschermde flora en fauna is aanvullend, aan de hand van de aanwezige biotopen en hun omvang, ingeschat welke beschermde soorten in het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn. Dit is uitgevoerd aan de hand van literatuur over biotoopvoorkeur en verspreidingsgegevens in de regio. Het betreft hier soorten die hoogstwaarschijnlijk eveneens voorkomen op de locaties waar de maatregelen worden getroffen. Aangegeven wordt of het hier gaat om permanent leefgebied, zwervers, foerageergebied, overwinteringsgebied etc.

Resultaten

Op basis van de beschikbare inventarisatiegegevens, aangevuld met de resultaten uit het veldbezoek, kan het volgende worden geconcludeerd:

  • het plangebied is geen onderdeel van gebieden die zijn begrensd in de Habitat- en/of Vogelrichtlijn;
  • het plangebied maakt geen deel uit van de GHS-natuur en GHS-landbouw;
  • het plangebied maakt geen deel uit van de AHS-landschap;
  • binnen het plangebied zijn noch in het vigerend en noch in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan delen aangewezen als bos en/of natuur;
  • binnen het plangebied komen geen beschermde plantensoorten voor;
  • binnen het plangebied broeden naar verwachting diverse algemene vogelsoorten;
  • het plangebied is zeer waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van zeven beschermde, algemene grondgebonden soorten zoogdieren waarvoor vrijstelling geldt;
  • het plangebied bevat mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen;
  • binnen het plangebied komen geen andere beschermde diersoorten voor.

Conclusie

Op basis van de uitkomsten kan worden geconcludeerd dat nog nader onderzoek noodzakelijk is in verband met de eventuele aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Hiervoor zijn de volgende stappen noodzakelijk:

  • indien met de planontwikkeling gebouwen en/of oude bomen gesloopt of gekapt worden, dienen deze vooraf geïnventariseerd te worden op de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen;
  • indien vleermuizen aanwezig blijken te zijn, moet het compensatiebeginsel volgens het “nee-tenzij-principe” worden uitgewerkt voor het plegen van ruimtelijke ingrepen in het leefgebied van vleermuizen;
  • indien vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn en deze als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling negatieve effecten ondervinden, moet een ontheffing (bij het ministerie van LNV) van de Flora- en faunawet worden aangevraagd voor het verstoren en/of vernietigen van actueel leefgebied van vleermuizen;
  • bij de planning van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels (15 maart-15 juli).