direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen - Kamersven
Plan: Kom Maarheeze
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPMHZ5005-VAS1

Artikel 20 Wonen - Kamersven

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Kamersven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. (bos)tuin;
  • d. houtopstanden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. bescherming van de ruimtelijke en landschappelijke karakteristiek die bepaald wordt door de verweving van de functies 'wonen' en 'bos';

met de daarbij behorende

  • g. erven en terreinen;
  • h. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. voorzieningen van algemeen nut;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • b. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  • c. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
20.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per woning niet meer bedragen dan:
    • 1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;
    • 2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;
    • 4. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn uitsluitend garageboxen toegelaten met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,25 meter;
    • 2. de maximale oppervlakte per garagebox niet meer bedraagt dan 25 m2;
  • g. de afstand tussen een bijgebouw en het hoofdgebouw mag ter plaatse van percelen grenzend aan het buitengebied, niet meer bedragen dan 10,00 meter;
  • h. bij vrijstaande woningen dient één der zijstroken vrij te blijven van bebouwing tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25,00 meter achter de voorgevellijn, tenzij de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3,00 meter bedraagt. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan de genoemde 25,00 meter en 3,00 meter, geldt deze afstand als minimale afstand;
  • i. overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de overkapping moet worden gebouwd in of achter de voorgevellijn;
    • 2. voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of de zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter.

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.
20.3 Specifieke gebruiksregels
20.3.1 Aan-huis-verbonden-beroep

Aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;
  • b. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
20.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor lichte bedrijvigheid.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Wonen - Kamersven buiten het bouwvlak zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  • b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het vellen en rooien van houtgewas;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • e. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen.

20.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

20.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden ontstaan of kan ontstaan.