Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Eikenschoor 4, Soerendonk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1706.BPBG3022-VAST

Artikel 3 Agrarisch met Waarden - 1

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Agrarisch met waarden - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. niet-agrarische nevenactiviteiten, als bedoeld in artikel 3 lid 2.4;
  3. de uitoefening van een houtkrullenhandel als niet-agrarische nevenactiviteit, met daarbij behorende opslagmogelijkheden als bedoeld in artikel 3 lid 2.5 sub a en bijbehorende detailhandel als bedoeld in artikel 3 lid 2.5 sub b;
  4. kleinschalig kampeerterrein;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  6. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  7. waterhuishoudkundige doeleinden;
  8. extensief recreatief medegebruik;
  9. doeleinden van openbaar nut; 
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in artikel 3 lid 2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming. 
 

3.2 Nadere detaillering van de bestemming

3.2.1 Verhouding tussen de doeleinden

Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" is het beleid primair zowel gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw als op de bescherming van de aanwezige landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden.
 

3.2.2 Bouwvlak

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" zijn agrarische bedrijven toegestaan.

 
Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding "relatie" sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een "enkel" bouwvlak van overeenkomstige toepassing.
 

3.2.3 Agrarische bedrijfsvormen

Op het bouwvlak zijn uitsluitend de volgende agrarische bedrijfsvormen toegestaan:
Op het bouwvlak mag een grondgebonden agrarisch bedrijf (met inbegrip van een paardenhouderij) worden uitgeoefend. Voorts is -al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarisch bedrijf- uitsluitend het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan: 
  1. een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw";
  2. een intensieve veehouderij en een bedrijf met een intensieve veehouderijtak, niet zijnde een intensieve geiten- of schapenhouderij, ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij".

3.2.4 Ondergeschikte detailhandel

Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als niet-agrarische nevenactiviteit. Daarbij mag het enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.
 
Het ruimtebeslag dat voor deze detailhandelsactiviteit zowel inpandig als uitpandig wordt aangewend mag maximaal 100 m² bedragen.
 

3.2.5 Niet-agrarische nevenactiviteiten

afhankelijk van de voor een bouwvlak aangegeven aanduiding zijn op bouwvlakken voorts uitsluitend de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de betreffende activiteit maximaal de genoemde vloeroppervlakte is toegestaan: 
  1.  met betrekking tot:
 Aanduiding adresvloeroppervlakte
specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerstalling ten behoeve van houtkrullenhandel Eikenschoor 4250 m²
specifieke vorm van agrarisch met waarden - opslag van houtkrullen Eikenschoor 4500 m²
met dien verstande dat de nevenactiviteit 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - opslag van houtkrullen' uitsluitend binnen gebouwen uitgeoefend mag worden.  
  1. Naast de bovengenoemde niet-agrarische activiteiten is op het adres Eikenschoor 4 toegestaan de verkoop van houtkrullen aan particulieren met een maximum vloeroppervlakte van 100 m².
  

3.2.6 Natuurwaarden

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten" het beleid is gericht op behoud van de biotoop van amfibieën (door bescherming van poelen, verspreide bomen, struwelen), kleine zoogdieren (door bescherming van ruigten, struwelen, houtsingels, ruige slootkanten), planten (goede waterkwaliteit, geen verstoorde bodem), dagvlinders (door bescherming van kleinschalig landschap, kruiden- en bloemrijke perceelsranden en bermen, ruigten en soortenrijke overgangssituaties van grasland naar struweel of bos), (struweel)vogels (door bescherming van bosjes, houtwallen, hagen, kruidenrijke bermen en perceelsranden);
  2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - leefgebied struweelvogels" het beleid is gericht op behoud en bescherming van het leefgebied van struweelvogels (struwelen, houtopstanden);
  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - regionale natuur- en landschapseenheid" de gronden beschermd dienen te worden vanwege hun ligging ten opzichte van en samenhang met belangrijke bos- en natuurgebieden en landbouwgronden met bijzondere natuurwaarden.

3.2.7 Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
 

3.2.8 Aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid

Voor zover ingevolge deze regels een bedrijfswoning is toegestaan, is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  3. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid.
  4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
  5. De woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven.
  6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

3.2.9 Tijdelijke huisvesting werknemers

Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers door logies in de eigen bedrijfswoning is toegestaan, uitsluitend voorzover het werknemers betreft, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten, en mits de oppervlakte voor de huisvesting, exclusief gezamenlijke ruimten, minimaal 12 m² per werknemer bedraagt.
 

3.2.10 Kleinschalig kampeerterrein

Het gebruik van gronden binnen deze bestemming ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan, met dien verstande dat het aantal geplaatste kampeermiddelen niet meer dan 5 mag bedragen.
 

3.2.11 Paardenbakken

Voor paardenbakken geldt dat deze zijn toegestaan binnen het bouwvlak, alsmede, voorzover bestaand, buiten het bouwvlak. De oppervlakte van een nieuw op te richten paardenbak mag maximaal 1.200 m² bedragen.
 

3.3 Bouwregels

3.3.1 Algemeen

Op de tot "Agrarisch met waarden - 1" bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in artikel 3 lid 1 en nader gedetailleerd in artikel 3 lid 2.
 

3.3.2 Bebouwing binnen agrarisch bouwvlak

Binnen het bouwvlak mogen uitsluitend worden opgericht:
  1. agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", voorzover gelegen binnen de aanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied" de bebouwde oppervlakte van agrarische bedrijfsgebouwen die aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel die mogen worden gebouwd krachtens een verleende wettelijke vergunning gebaseerd op een volledige en ontvankelijke bouwaanvraag in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan op de peildatum 1 oktober 2010, ten behoeve van intensieve veehouderij binnen het bouwvlak niet mag worden vergroot en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - voerplaten" geen gebouwen mogen worden opgericht;
  2. agrarische bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen zijn uitsluitend toegestaan op bouwvlakken met de aanduiding “glastuinbouw”;
  3. indien en voor zover een nevenactiviteit als bedoeld in artikel 3 lid 2.5 is toegestaan, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze nevenactiviteit, met dien verstande dat de in artikel 3 lid 2.5 genoemde vloeroppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de nevenactiviteit als de maximaal toegestane vloeroppervlakte geldt;
  4. uitsluitend vloerplaten ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – vloerplaten;
  5. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken per bouwvlak;
  6. de bebouwde oppervlakte van rijhallen ten dienste van paardenhouderijen mag maximaal 1200 m² bedragen. Indien de bestaande bebouwde oppervlakte meer bedraagt, geldt de bestaande bebouwde oppervlakte als maximum;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

3.3.3 Maatvoering bebouwing binnen agrarisch bouwvlak

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het bouwvlak is als volgt:
 
Hierbij geldt dat, indien de bestaande (legale) afstand of goot- of bouwhoogte, voorzover opgericht in overeenstemming met de Woningwet, afwijkt van onderstaande maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte als minimum/maximum geldt. 
  
Bedrijfsgebouwen per bouwvlak Min. Max.
Afstand tot de zijdelingse, voorste en
achterste bouwperceelsgrens
 3 mn.v.t.
Goothoogten.v.t. 5,5 m
Bouwhoogten.v.t.10 m
Afstand kassen tot woning van derden25 m 
Dakhelling
12°
 45°
 
Hoofdgebouw van  bedrijfswoning Min.Max.
Afstand tot de zijdelingse, voorste en
achterste bouwperceelsgrens
 3 m n.v.t.
Goothoogten.v.t.5,5 m
Bouwhoogten.v.t.8 m
 Inhoud
Maximaal 750 m3; voor zover de bestaande inhoud ten tijde van de tervisielegging  van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum.
  
 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning Min.  Max.
Afstand tot de zijdelingse, voorste en
achterste bouwperceelsgrens
 3 m, aan maximaal één zijde mag de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minder bedragen dan 3 m n.v.t.
Gezamenlijke oppervlakte per woning n.v.t. 90 m² *)
Goothoogte n.v.t. 3 m
Bouwhoogte n.v.t. 5,5 m
Afstand bijbehorende bouwwerken tot voorgevel
bedrijfswoning of verlengde daarvan
3 m, achter voorgevel bedrijfswoning of verlengde daarvan n.v.t.
Afstand vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot achtergevel bedrijfswonig fo verlengde daarvan. n.v.t. 15 m
 
 Bouwwerken, geen gebouwen zijndeMax
 Hoogte mestsilo 8,5 m
 Hoogte overige silo's 12 m
 Hoogte erfafscheidingen
 voor voorgevelrooilijn: 1,5 m
Overige: 2 m
 Hoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 m
Gezamenlijke oppervlakte per woning30 m² *)
 
*) de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tezamen, mag hierbij maximaal 90 m² bedragen.

3.3.4 Maatvoering bebouwing buiten het agrarisch bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken buiten het bouwvlak geldt het volgende:
  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    • de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • het oprichten van sleufsilo’s niet is toegestaan;
    • het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen niet is toegestaan;
    • paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak, met uitzondering van bestaande paardenbakken.
  2. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Verhoging goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 teneinde verhoging van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere hoogte is nodig in het kader van dierenwelzijn;
  2. de goothoogte mag maximaal 7 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 13 m bedragen;
  4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  5. de vergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.4.2 Afwijking bouwhoogte i.v.m. technische maatregelen

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 teneinde een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen toe te staan voor het treffen van milieutechnische voorzieningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m boven de (feitelijke) hoogte van het betreffende gebouw;
  2. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3.4.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.4  teneinde bouwwerken in de vorm van (lage en hoge) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te kunnen richten, zoals tunnelkassen, wandelkappen, schaduwhallen en hagelschermen, met een maximale bouwhoogte van 3 m en tot een maximum van 1 ha; alsmede boomteelthekken;
een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. de vergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.4.4 Schuilhutten

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.4 sub a  teneinde buiten het bouwvlak het bouwen van een schuilhut toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. een schuilhut kan uitsluitend worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten';
  2. een schuilhut is niet toegestaan binnen de (dubbel)bestemming 'Waarde - Natura 2000';
  3. per perceel is maximaal één schuilhut toegestaan;
  4. de oppervlakte van het perceel waarop de schuilhut wordt gesitueerd, dient minimaal 2.500 m² te bedragen;
  5. de oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 30 m² bedragen;
  6. de afstand tot de perceelgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen;
  7. de goothoogte mag maximaal 2,5 m bedragen;
  8. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  9. voldaan wordt aan de beleidsregels "Beleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken";
  10. een omgevingsvergunning als bedoeld in deze bepaling kan uitsluitend aan de eigenaar van het betreffende perceel worden verleend; per eigenaar kan maximaal één omgevingsvergunning als bedoeld in deze bepaling worden verleend.

3.4.5 Grotere hoogte erf- en perceelsafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.4 sub a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten het agrarisch bouwblok een grotere hoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere hoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt op het bouwvlak en het bepaalde in artikel 3 lid 2.5;
  2. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. gronden en/of opstallen voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 3 lid 2.4;
  4. gronden en/of opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van de toegestane bedrijfswoningen;
  5. aan- en uitbouwen en bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  6. gronden voor het afgraven, verlagen, egaliseren of ophogen van de bodem binnen ter plaatse van de aanduiding “overig - aardkundig waardevol gebied”;
  7. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  8. meer dan één bouwlaag binnen gebouwen voor het houden van dieren.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Zorgverlenende nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.4 , teneinde nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken", de regeling "Ruimte-voor-ruimte" of de regeling "Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck";
  2. uitsluitend gebouwen op het bestaande bouwvlak mogen voor de nevenactiviteit worden gebruikt, die voldoen aan de maatvoeringseisen voor bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 3 lid 3.3;
  3. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m²;
  4. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, behoudens de oppervlakte die wordt gebruikt voor het plaatsen van kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein en de oppervlakte die wordt gebruikt voor inpandige statische opslag, mag maximaal 750 m² bedragen;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm, uitsluitend in ter plaatse vervaardigde producten;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.6.2 Kleinschalig kampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.10 teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf een kleinschalig kampeerterrein en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op gronden gelegen op of tot maximaal 150 m uit het bouwvlak, gerekend vanaf de achtergrens van het bouwvlak;
  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans e.d.); chalets, trekkershutten en stacaravans zijn niet toegestaan;
  3. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, met een maximaal oppervlak van 750 m²;
  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein, zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan op het bouwvlak;
  5. de voorzieningen worden, voorzover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  6. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein mag maximaal 50 m² bedragen, behalve indien gebruik wordt gemaakt van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  7. gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; dit dient te worden aangetoond middels een beplantingsplan;
  9. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. de belangen van omwonenden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  11. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  12. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  13. er mogen geen risico's bestaan vanuit het oogpunt van externe veiligheid, en er mag geen sprake zijn van situering binnen zakelijke rechtstroken;
  14. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.6.3 recreatieve nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.4, teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur, bed & breakfast en trekkershutten; kampeermiddelen, chalets en stacaravans zijn niet toegestaan; groepsaccommodatie is uitsluitend toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen, die zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie;
  3. maneges zijn niet toegestaan;
  4. uitsluitend gebouwen op het bestaande bouwvlak mogen voor de nevenactiviteit worden gebruikt, die voldoen aan de maatvoeringseisen voor bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 3 lid 3.3;
  5. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor recreatieve nevenactiviteiten, mag niet meer bedragen dan 500 m²;
  6. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, behoudens de oppervlakte die wordt gebruikt voor het plaatsen van kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein en de oppervlakte die wordt gebruikt voor inpandige statische opslag, mag maximaal 750 m² bedragen;
  7. voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van kamerverhuur, geldt het volgende:
    1. dat deze activiteiten zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande gebouwen, dan wel, indien dit niet mogelijk is, herbouw op dezelfde plaats;
    2. de oppervlakte mag per kamer maximaal 50 m² bedragen;
    3. de totale oppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag maximaal 300 m² bedragen;
  8. voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van trekkershutten, geldt het volgende:
    1. per agrarisch bedrijf kunnen maximaal 3 trekkershutten worden toegestaan;
    2. de oppervlakte mag maximaal 30 m2 per trekkershut bedragen;
    3. de goothoogte van een trekkershut mag maximaal 2,20 m bedragen;
    4. de bouwhoogte van een trekkershut mag maximaal 3,5 m bedragen;
  9. voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van vakantieappartementen, geldt het volgende:
    1. per agrarisch bedrijf zijn maximaal 5 vakantieappartementen toegestaan;
    2. de totale oppervlakte ten behoeve van vakantieappartementen mag maximaal 300 m² bedragen;
  10. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  11. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  12. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  13. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  14. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d., met een maximum van 100 m²;
  15. vooraf dient advies te worden gevraagd aan de adviescommissie toerisme en recreatie;
  16. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.6.4 Inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.5 teneinde nevenactiviteiten in de vorm van inpandige statische opslag toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied"
  2. de nevenactiviteit is niet toegestaan binnen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten" en "specifieke vorm van agrarisch met waarden – leefgebied struweelvogels";
  3. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  4. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  5. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m²;
  6. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  7. de milieubelasting mag niet toenemen;
  8. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  10. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.6.5 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de huisvesting vindt plaats in:
    • of één of meer woonunits;
    • of één of meer stacaravans;
    • of een bedrijfsgebouw;
  2. een dergelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  3. de huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  4. de huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  5. de gezamenlijke vloeroppervlakte voor de tijdelijke huisvesting, exclusief gezamenlijke ruimten zoals keuken(s) en sanitaire voorzieningen, bedraagt niet meer dan 300 m²;
  6. de vloeroppervlakte van de huisvesting in woonunits en stacaravans bedraagt exclusief gezamenlijke ruimten minimaal 6 m² per werknemer;
  7. de vloeroppervlakte van de huisvesting in een bedrijfsgebouw bedraagt exclusief gezamenlijke ruimten minimaal 12 m² per werknemer;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. voor tijdelijke huisvesting in woonunits of stacaravans geldt als voorwaarde dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting elders ontbreken;
  10. de bouwhoogte van een woonunit of stacaravan bedraagt niet meer dan 3 m;
  11. de woonunit of stacaravan wordt geplaatst binnen het bouwvlak, maar niet in een bedrijfsgebouw;
  12. voor tijdelijke huisvesting in woonunits of stacaravans geldt dat voorzien moet zijn in een goede landschappelijke inpassing;
  13. de woonunits en stacaravans worden telkens na het tijdelijk gebruik verwijderd;
  14. voor tijdelijke huisvesting in een bedrijfsgebouw geldt dat er geen sprake mag zijn van zelfstandige wooneenheden;
  15. voor tijdelijke huisvesting in een bedrijfsgebouw geldt dat gedurende de periode in het jaar dat het bedrijfsgebouw in het geheel niet gebruikt wordt voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, het gebouw gebruikt mag worden ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van de verhuur van vakantieappartementen, mits hierbij aan het volgende wordt voldaan:
    • per agrarisch bedrijf zijn maximaal 5 vakantieappartementen toegestaan;
    • de totale oppervlakte ten behoeve van vakantieappartementen mag maximaal 300 m² bedragen.

3.6.6 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub e, en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde aan- of uitbouwen en/of bijgebouwen;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 90 m²;
  5. de aan- of uitbouw of het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 30 m van het hoofdgebouw.

3.6.7 Paardenbak buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.11 en artikel 3 lid 3.4 teneinde een paardenbak toe te staan buiten het bouwvlak, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. een paardenbak kan uitsluitend worden toegestaan op gronden direct aansluitend en behorend bij een bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - 1', of 'Agrarisch met waarden - 2', of bij een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen', 'Wonen - Buitengoed', 'Bedrijf - Semi-agrarisch', 'Bedrijf - Niet-agrarisch', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', of 'Sport';
  2. een paardenbak kan niet worden toegestaan ter plaatse van de (dubbel)bestemming 'Waarde - Natura 2000'.
  3. de paardenbak mag maximaal 75% van de onbebouwde oppervlakte van het perceel beslaan;
  4. indien de paardenbak in zijn geheel buiten het bouwvlak of bestemmingsvlak als bedoeld onder a. valt, moet de paardenbak op een afstand van maximaal 3 m met de lange zijde parallel aan een der zijden van het bouwvlak of bestemmingsvlak gesitueerd worden;
  5. de afstand van de paardenbak tot aan de buitenzijde van een woning van derden mag niet minder bedragen dan 50 m;
  6. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1200 m²;
  7. bij paardenbakken met een oppervlakte van minder dan 800 m² zijn maximaal 4 lichtmasten toegestaan; bij paardenbakken met een oppervlakte vanaf 800 m² tot 1200 m² zijn maximaal 6 lichtmasten toegestaan; een en ander met dien verstande dat de lichtmasten niet mogen branden na 22.00 uur tot zonsopgang;
  8. lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken op percelen grenzend aan de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' en 'Waarde - Natura 2000';
  9. binnen een afstand van 100 m tot de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' en 'Waarde - Natura 2000' mogen lichtmasten niet in de richting van deze bestemmingen schijnen;
  10. de bouwhoogte van lichtmasten bij de paardenbak mag maximaal 6 m bedragen;
  11. de bouwhoogte van de omheining van de paardenbak mag maximaal 2 m bedragen;
  12. het bepaalde in artikel 3 lid 7 wordt in acht genomen;
  13. voldaan wordt aan de beleidsregels "Beleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken".

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in het schema onder artikel 3 lid 7.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
 

3.7.2 Uitzondering vergunningsplicht

Het onder artikel 3 lid 7.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. welke plaatshebben op een bouwvlak;
  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

3.7.3 Toetsing aan de aanwezige waarden

De in artikel 3 lid 7.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 . Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 3 lid 7.4 de toetsingscriteria weergegeven.
 

3.7.4 Schema omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijn of van werkzaamheden

 
 Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden
criteria voor verlening van de aanlegvergunning
 
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen
  1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantastingvan de agrarische belangen;
 
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²
  1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
 
het vellen of rooien van houtgewas
  1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden; dit houdt in dat de aanwezige landschapselementen niet onevenredig mogen worden aangetast;
 
het aanbrengen van lage en hoge (voor zover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
deze voorzieningen zijn niet toegestaan binnen de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten”
  1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
  2. rekening moet worden gehouden met de landschappelijke waarden als omschreven in artikel 3 lid 2;
 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.8.1 Vergroting agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling, waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen op het agrarisch bouwblok; omtrent het noodzakelijkheidscriterium wordt advies aangevraagd aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  2. de vergroting van het bouwvlak mag als volgt plaatsvinden:
    • grondgebonden agrarische bedrijven mogen hun bouwvlak uitbreiden met maximaal 15%, of tot een omvang van maximaal 1,5 hectare indien het bouwvlak na toepassing van dit uitbreidingspercentage kleiner zou zijn; hetzelfde geldt voor vergroting ten behoeve van de grondgebonden bedrijfstak van bedrijven met een grondgebonden bedrijfstak;
    • ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" mogen intensieve veehouderijen hun bouwvlak uitbreiden tot ten hoogste 1,5 hectare, uitsluitend op een duurzame locatie intensieve veehouderij, waarbij ten minste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing; in afwijking hiervan is voor bestaande bouwvlakken die op 20 maart 2010 een omvang hebben van 1,5 hectare, en die geheel zijn benut, uiterlijk tot 1 januari 2013 éénmalig vergroting van het bouwvlak boven de 1,5 hectare toegestaan, om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen.
  3. bij het wijzigingsplan wordt het nieuwe bouwvlak aangegeven; voorzover daarbij sprake is van een vormverandering, komt het bestaande bouwvlak te vervallen;
  4. indien het bouwvlak wordt vergroot ten behoeve van het plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, krijgt het vergrote gedeelte van het bouwvlak de nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - permanente tov', wat betekent dat op dit gedeelte enkel bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  5. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. de ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden; dit houdt onder meer in dat:
    • door middel van onderzoek dient te worden aangetoond dat er geen overwegende bezwaren bestaan vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem;
    • door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen.

3.8.2 Wijziging ten behoeve van wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden die zijn aangeduid als “bouwvlak” wijzigen in de bestemming "Wonen" waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of boerderijgebouw voor woondoeleinden kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik voor de desbetreffende locatie niet aannemelijk is;
  2. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of boerderijgebouw (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
  3. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  5. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij woonboerderijen;
  6. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst;
  7. de splitsing dient te passen binnen de toegestane woningbouwaantallen per stedelijke of landelijke regio;
  8. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 90 m² per woning;
  10. indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een grotere oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden toegestaan met inachtneming van het volgende:
    • maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijbehorend bouwwerk worden teruggebouwd/blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijbehorend bouwwerken, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 200 m²;
    • een grotere oppervlakte kan niet worden toegestaan, indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
    • de gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  11. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  12. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  13. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  14. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.8.3 Agrarisch verwant bedrijf / agrarisch technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden die zijn aangeduid als “bouwvlak” wijzigen in de bestemming “Bedrijf – Semi agrarisch” teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik voor de desbetreffende locatie niet aannemelijk is;
  2. de wijziging is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling “ruimte-voor-ruimte”;
  3. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  4. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  5. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  6. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  7. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  8. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. detailhandel is niet toegestaan;
  11. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden;
de regels van “Bedrijf – Semi agrarisch” worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
 

3.8.4 Wijziging t.b.v. inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden die zijn aangeduid als “bouwvlak” wijzigen in de bestemming “Wonen” met de aanduiding “opslag”, teneinde – naast het gebruik ten behoeve van de woonfunctie - hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te kunnen staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik voor de desbetreffende locatie niet aannemelijk is;
  2. de wijziging is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken", de regeling "Ruimte-voor-ruimte" of de regeling "Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck";
  3. voor de wijziging naar de woonfunctie gelden de voorwaarden als opgenomen in artikel 3 lid 8.2;
  4. het hergebruik voor inpandige statische opslag dient te passen in de omgeving;
  5. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  6. voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 1000 m² toegestaan; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle panden betreffen;
  7. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  8. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  9. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  12. detailhandel is niet toegestaan;
  13. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden;
de regels van “Wonen” worden van overeenkomstige toepassing verklaard, zij het dat de aanduiding “opslag” wordt toegevoegd met de bijbehorende voorwaarden.
 

3.8.5 Wijziging t.b.v. recreatieve activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden die zijn aangeduid als "bouwvlak" wijzigen in de bestemming "Recreatie", teneinde hergebruik van de bebouwing toe te staan voor dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik voor de desbetreffende locatie niet aannemelijk is;
  2. de wijziging is niet toegestaan op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken", de regeling "Ruimte-voor-ruimte" of de regeling "Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck";
  3. hergebruik voor dagrecreatieve doeleinden kan binnen de gehele bestemming worden toegestaan in of bij vrijkomende agrarische bebouwing;
  4. hergebruik ten behoeve van een manege is uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding "overig - bebouwingsconcentratie";
  5. hergebruik voor verblijfsrecreatieve doeleinden kan worden toegestaan in de vorm van vakantieappartementen en groepsaccommodatie, zoals een kampeerboerderij/ kamphuis; kampeermiddelen, stacaravans, trekkershutten en losstaande recreatiewoningen zijn niet op basis van deze wijzigingsbevoegdheid toegestaan;
  6. indien het bouwvlak is gelegen binnen de aanduiding "overig - bebouwingsconcentratie", kan hergebruik voor verblijfsrecreatieve doeleinden worden toegestaan in de vorm van een kleinschalig hotel/ pension;
  7. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  8. ten behoeve van de recreatieve activiteiten is ondersteunende horeca toegestaan met een maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
  9. per bedrijf zijn maximaal 5 vakantieappartementen toegestaan;
    per appartement is een vloeroppervlak van maximaal 60 m² toegestaan;
  10. ten behoeve van groepsaccommodatie mag per bedrijf een inhoud van maximaal 1000 m³ worden gebruikt;
  11. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  12. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat hergebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume, met een maximum van 500 m²; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  13. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  14. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  15. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; dit dient te worden aangetoond middels een beplantingsplan;
  16. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  17. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  18. vooraf dient advies te worden gevraagd aan de adviescommissie toerisme en recreatie;
  19. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 omschreven waarden.

3.8.6 Wijziging verwijderen aanduiding "intensieve veehouderij"

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" deze aanduiding verwijderen indien gebleken is dat geen intensieve veehouderij wordt uitgeoefend.