21.3 Bouwregels
21.3.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming.
21.3.2 Gebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
-
a. Als hoofdgebouw is slechts een woning met een inhoud van maximaal 6.000 m3toegestaan.
-
b. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd.
-
c. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 5 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 10 m.
-
d. De dakhelling van het hoofdgebouw mag niet minder dan 12° en niet meer dan 45° bedragen.
-
e. De totale oppervlakte van bebouwing binnen het bouwvlak mag maximaal 2.000 m2bedragen.
-
f. Buiten het bouwvlak mogen vrijstaande bijgebouwen worden opgericht in de vorm van tuinhuisjes, schuurtjes e.d. met een oppervlakte van maximaal 50 m2 per gebouw en een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 200 m2; de bouwhoogte van de bijgebouwen mag maximaal 4 m bedragen.
21.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
-
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,5 m bedragen.
21.5 Ontheffing van de gebruiksregels
21.5.1 Ontheffing afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 21.4.1. onder c., en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
-
a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
-
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
-
c. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;
-
d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 90 m2;
-
e. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 30 m van het hoofdgebouw;
-
f. burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
21.5.2 Ontheffing paardenbak
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 21.2.1, teneinde paardenbakken toe te staan, mits voldaan wordt aan het volgende:
-
a. Een paardenbak mag uitsluitend worden gerealiseerd op een perceel met een minimale oppervlakte van 2500 m².
-
b. De paardenbak dient landschappelijk ingepast te worden.
-
c. Het watersysteem ter plaatse mag niet onevenredig worden aangetast; hieromtrent dient aan de waterbeheerder advies te worden gevraagd.
21.6 Sloopvergunning
21.6.1 Sloopverbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) een in bijlage 2 opgenomen beeldbepalend pand, of delen van het beeldbepalend pand, te slopen.
21.6.2 Uitzonderingen
Het onder 21.6.1. vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
-
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan sloopvergunning is verleend;
-
b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen sloopvergunning vereist was;
-
c. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik.
21.6.3 Verlening
De in 21.6.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden. Dienaangaande wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke monumentencommissie.